Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-02-2011, BQ2857, 10-00091
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 16-02-2011, BQ2857, 10-00091
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 16 februari 2011
- Datum publicatie
- 28 april 2011
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ2857
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ1952, Niet ontvankelijk
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BV0277, Niet ontvankelijk
- Zaaknummer
- 10-00091
Inhoudsindicatie
Uit de gedingstukken blijkt naar het oordeel van het Hof onmiskenbaar dat belanghebbende zich tijdens de procedure bij de rechtbank heeft laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. Vaststaat dat de uitspraak naar het postadres van de gemachtigde is verzonden. Het Hof oordeelt dan ook dat de uitspraak op de juiste wijze bekend is gemaakt en dat de wettelijke termijn voor het indienen van het hoger beroepschrift zes weken na verzending van de uitspraak eindigde. Het hoger beroepschrift is een half jaar te laat binnengekomen en redelijkerwijs kan niet worden geoordeeld dat belanghebbende niet in verzuim is geweest. Hoger beroep niet-ontvankelijk.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Eerste meervoudige Belastingkamer
Kenmerk 10/00091
Uitspraak van de eerste meervoudige Belastingkamer
op het hoger beroep van:
de heer X, wonende te Y,
hierna: belanghebbende,
tegen de schriftelijke uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 6 juli 2009, nummer 08/3004 in het geding tussen
belanghebbende
en
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Oost-Brabant van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,
betreffende de na te noemen aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2004, een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, aanslagnummer 0000.00.000.H.46, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.664, alsmede bij beschikking een bedrag aan heffingsrente van € 1.585, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39. Bij mondelinge uitspraak van 6 juli 2009 heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 12.009,79 met aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor een bedrag van € 1.009,79 en teruggave gelast van het griffierecht.
1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 110. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft het incidenteel hoger beroep beantwoord.
1.5. Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 26 november 2010 te `s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.7. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
1.8. Het Hof heeft in deze zaak op 10 december 2010 mondeling uitspraak gedaan. Afschriften van het proces-verbaal van die uitspraak zijn op 15 december 2010 aan partijen verzonden.
1.9. Belanghebbende heeft tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De griffier van de Hoge Raad heeft verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
2. Feiten
De Rechtbank heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
2.1. Belanghebbende heeft de Duitse nationaliteit. Aan hem is in Nederland een sofinummer (burgerservicenummer) toegekend. Met ingangsdatum 1 januari 1997 is belanghebbende ingeschreven in Nederland, laatstelijk op het adres A-straat 4d te B. In 2004 was belanghebbende eigenaar van een stacaravan te Y. Dit adres is gelegen op een camping. Op 25 augustus 2006 is belanghebbende uitgeschreven uit Nederland. Als verhuisadres is opgegeven C-strasse 18 te D, BDR.
2.2. Op 19 mei 2006 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een brief verzonden, waarbij is verzocht om inlichtingen ter beoordeling van de belastingplicht van belanghebbende. Belanghebbende heeft daarop bij brief gereageerd dat hij "zelfstandig ondernemer is in Duitsland (belastingplichtig in Duitsland)".
2.3. Op 23 januari 2007 en 22 februari 2007 heeft de Inspecteur belanghebbende gerappelleerd over de in te dienen aangifte. Belanghebbende heeft daarop telefonisch gereageerd dat hij niet voornemens is de aangifte in te dienen.
2.4. De Inspecteur heeft daarop de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2004 ambtshalve opgelegd, naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.000.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
- Is belanghebbende ontvankelijk in hoger beroep;
- Zo de vraag bevestigend moet worden benantwoord, is de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2004 terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord en de tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting nog is toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van het onderzoek ter zitting.
3.3. Belanghebbende concludeert tot ontvankelijk verklaring van het hoger beroep en tot vermindering van de aanslag tot nihil. De Inspecteur concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van het hoger beroep. Voor het geval het Hof oordeelt dat het hoger beroep ontvankelijk is, concludeert de Inspecteur tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
Ten aanzien van het geschil
4.1. Na het sluiten van het onderzoek op 26 november 2010 is op 1 december 2010 van de zijde van belanghebbende bij het Hof een brief met 4 bijlagen binnengekomen. Het Hof merkt deze brief van belanghebbende aan als een verzoek tot heropening van het onderzoek. Naar het oordeel van het Hof is voor heropening van het onderzoek geen aanleiding, omdat hetgeen belanghebbende in voornoemde brief aanvoert niet de conclusie rechtvaardigt dat het onderzoek onvolledig is geweest. De brief van 26 november 2010 zal niet tot de gedingstukken worden gerekend en overigens door het Hof verder buiten beschouwing worden gelaten.
4.2. De uitspraak van de Rechtbank is gedaan op 6 juli 2009 en is, naar niet in geschil is, op 16 juli 2009 verzonden naar de Inspecteur en naar het adres van de heer E, Postbus 000, 0000 XX F.
4.3. Uit de tot de stukken van het geding behorende Rechtbankstukken en uit hetgeen belanghebbende ter zitting van de Rechtbank heeft verklaard, volgt naar het oordeel van het Hof onmiskenbaar dat belanghebbende zich tijdens de procedure bij de Rechtbank heeft doen bijstaan door de heer E, verbonden aan G B.V te F. Belanghebbende heeft niet gesteld, en het Hof is ook anderszins niet gebleken dat de heer E ten tijde van de verzending van de uitspraak van de Rechtbank niet langer door belanghebbende gemachtigd was namens belanghebbende de procedure te voeren.
Volgens vaste jurisprudentie dient de Rechtbank in het geval belanghebbende zich tijdens de procedure laat bijstaan door een gemachtigde, alle correspondentie, waaronder haar uitspraak, te zenden naar het adres van de gemachtigde. De uitspraak van de Rechtbank is derhalve op juiste wijze bekendgemaakt.
4.4. Belanghebbende heeft bij per fax verzonden brief, gedagtekend 7 februari 2010, bij de Rechtbank Breda hoger beroep tegen de onder 1 vermelde uitspraak ingesteld, aldaar ingekomen op 7 februari 2010. Dit schrijven is door de Rechtbank Breda doorgezonden naar het Hof en bij het Hof binnengekomen op 12 februari 2010.
4.5. De wettelijke termijn voor het indienen van een hoger beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn eindigde in het onderhavige geval op 27 augustus 2009. Gelet op de datum van indiening van het hoger beroep, 7 februari 2010, is het hoger beroep ruim na het einde van de wettelijke termijn ingekomen.
4.6. Niet-ontvankelijkverklaring kan dan op grond van het bepaalde in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) slechts achterwege blijven indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het hoger beroep in verzuim is geweest.
4.7. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd brengt het Hof niet tot het oordeel dat belanghebbende redelijkerwijs niet in verzuim is geweest.
4.8. Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Ten aanzien van het griffierecht
4.9. Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.10. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Beslissing
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen moet worden
beslist als hierna vermeld.
Het Hof verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan op 16 februari 2011 door G.J. van Muijen, voorzitter, J.G. Verseput en W.A. Sijberden, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. Afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Deze schriftelijke uitspraak is slechts een vervanging van de zogenoemde mondelinge uitspraak, waartegen al beroep in cassatie is ingesteld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is ingesteld. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet opnieuw beroep in cassatie worden ingesteld.
De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen zes weken na de verzending van deze schriftelijke uitspraak de gronden van het eerder ingestelde beroep aanvoeren of aanvullen. De brief met de gronden van het beroep moet binnen de termijn van zes weken door de Hoge Raad zijn ontvangen. Eventuele vertraging bij de verzending is voor risico van de partij die de gronden aanvoert of aanvult. De brief moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.