Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-09-2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:4282, HD 200.040.924

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-09-2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:4282, HD 200.040.924

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
20 september 2011
Datum publicatie
6 oktober 2016
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2011:4282
Formele relaties
Zaaknummer
HD 200.040.924

Inhoudsindicatie

benoeming deskundige in letselschadezaak

Uitspraak

Sector civiel recht

zaaknummer HD 200.040.924

arrest van de vierde kamer van 20 september 2011

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,

tegen:

de naamloze vennootschap LONDON VERZEKERINGEN N.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde,

advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,

als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 16 november 2010 in het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond onder nummer 80773/HA ZA 07-529 gewezen vonnis van 15 oktober 2008.

Bij genoemd arrest is een comparitie van partijen gelast en is iedere verdere beslissing aangehouden.

7.1.

Op 22 februari 2011 heeft genoemde comparitie plaatsgevonden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt, dat zich in afschrift bij de stukken bevindt.

7.2.

London heeft zoals op de comparitie afgesproken als eerste een memorie na comparitie genomen en daarbij vijf producties overgelegd.

7.3.

[appellant] heeft onder overlegging van drie producties een antwoordmemorie na comparitie genomen.

7.4.

Vervolgens hebben partijen de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.

8.1.

De comparitie is gelast om met partijen te bespreken hoe de verdere behandeling van de zaak het beste kan verlopen, meer in het bijzonder of nog nader deskundigenonderzoek nodig is. Op de comparitie is onder meer afgesproken dat beide partijen zich zouden uitlaten over de persoon van de te benoemen psychiater en London is toegestaan desgewenst een door een medicus opgesteld document te overleggen.

London heeft daartoe een rapport van 19 maart 2011 van prof. dr. [psychiater 1] , psychiater, overgelegd. In dit rapport reageert [psychiater 1] , mede naar aanleiding van door de medisch adviseur van London geformuleerde vragen, op de in opdracht van [appellant] uitgebrachte psychiatrische expertise van Pasmans. London heeft voorts nog een commentaar van haar medische deskundige van 19 april 2011 op het rapport van [psychiater 1] overgelegd.

8.2.

Daarmee heeft London haar bezwaren tegen het rapport van Pasmans nader onderbouwd. In het licht van deze gemotiveerde betwisting staan de door [appellant] gestelde psychische klachten als ook het causaal verband tussen die klachten en het ongeval nog niet vast. Het hof verwijst naar en persisteert bij hetgeen op dit punt in het arrest van 16 november 2010 is overwogen ( r.o. 4.9 t/m 4.11). Het hof volgt London niet in haar stelling dat door het overleggen van het rapport van [psychiater 1] is komen vast te staan dat het bewijs van het condicio sine qua non-verband ontbreekt dan wel dat het rapport van [psychiater 1] daartegen voldoende tegenbewijs oplevert. Aan het rapport van [psychiater 1] kleeft net als aan het rapport Pasmans het bezwaar dat het een eenzijdig rapport is. Het hof heeft daarom behoefte aan een psychiatrisch deskundigenonderzoek, dat moet worden verricht conform de regels van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

8.3.

Zoals in r.o. 4.4 van het arrest van 16 november 2010 overwogen, spitst het geschil in hoger beroep zich toe op de vraag of de schade van [appellant] ontstaan na 1 september 2000 aan het ongeval kan worden toegerekend. Daarbij gaat het meer in het bijzonder om de psychische klachten van [appellant] en diens arbeidsongeschiktheid van na 1 september 2000. Vaststaat dat [appellant] met name vanwege psychische klachten (uiteindelijk) volledig arbeidsongeschikt is verklaard. London betwist dat die arbeidsongeschiktheid in causaal verband met het ongeval staat. Zij stelt dat [appellant] ook zonder ongeval psychisch gedecompenseerd zou zijn en arbeidsongeschikt zou zijn geraakt.

Het hof verwijst met betrekking tot de relevantie van de psychische klachten van [appellant] naar hetgeen in r.o. 4.9 van het tussenarrest is overwogen en persisteert bij dat oordeel.

8.4.

Mochten de psychische klachten op grond van het deskundigenbericht komen vast te staan, dan dient vervolgens te worden beoordeeld of deze psychische klachten aan het ongeval kunnen worden toegerekend. Het hof overweegt in dat verband reeds nu dat in verband met de aard van de aansprakelijkheid (een in het verkeer gepleegde onrechtmatige daad) en de aard van de schade (letselschade) in dit geval een ruime toerekeningsmaatstaf moet worden gehanteerd. Niet vereist is dat de klachten een direct gevolg zijn van het ongeval. Dit betekent dat ook de problemen, die [appellant] met het UVW heeft gehad in verband met het stopzetten van zijn uitkeringen en de daaruit voortvloeiende klachten, op grond van artikel 6:98 BW aan het ongeval moeten worden toegerekend. Indien daarbij sprake is van klachten die hun oorzaak vinden in de persoonlijkheid van [appellant] , maar die zonder het ongeval niet zouden zijn ontstaan, dan dient de schade die het gevolg is van deze klachten als gevolg van het ongeval aan de aansprakelijke partij te worden toegerekend. Dit is slechts anders ingeval van bijzondere omstandigheden.

Het hof merkt voorts in aanvulling op r.o. 4.9 van het tussenarrest op dat de pre-existente klachten, persoonlijkheid en moeilijke privé-situatie van [appellant] wel van belang zijn voor de beoordeling van de hypothetische situatie zoals die zonder ongeval zou zijn ontstaan. De arbeidsvermogensschade van [appellant] moet immers worden vastgesteld door een vergelijking te maken tussen de situatie met ongeval en de hypothetische situatie zonder ongeval. Ten aanzien van die laatste situatie is van belang of [appellant] ook zonder ongeval medische klachten en/of beperkingen zou hebben gehad, en zo ja, met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang die klachten zouden hebben geleid tot de arbeidsvermogensschade zoals gevorderd. Bij deze vergelijking komt het aan op de redelijke verwachting van de rechter omtrent toekomstige ontwikkelingen. Daarbij kan de inschatting van de deskundige omtrent de invloed van de pre-existente klachten, persoonlijkheid en moeilijke privé-situatie op die hypothetische situatie van belang zijn.

In de IWMD-vraagstelling worden daarover uitdrukkelijke vragen gesteld aan de deskundige (zie vraag 2).

8.5.

Partijen hebben zich bij akte uit gelaten over de persoon van de te benoemen deskundige.

London stelt voor de psychiaters [psychiater 2] , [psychiater 3] of [psychiater 4] jr. te benoemen. [appellant] deelt in de antwoordmemorie mede niet akkoord te gaan met de door London voorgestelde psychiaters, omdat deze vooral voor verzekeringsmaatschappijen optreden. [appellant] geeft er de voorkeur aan de expertise te laten verrichten door een van de door zijn medisch adviseur genoemde psychiaters, te weten prof. dr. [psychiater 5] , prof. dr. [psychiater 6] of prof. dr. [psychiater 7] .

8.6.

Nu partijen van mening verschillen over de persoon van de te benoemen deskundige, heeft de griffier van het hof zelf een psychiater, drs. J.L.M. Schoutrop, benaderd en deze is bereid in de onderhavige zaak een deskundigenonderzoek te verrichten.

Het hof zal deze tot deskundige benoemen.

8.7.

Partijen zijn het er over eens aan de deskundige de IWMD-vraagstelling ter beantwoording voor te leggen, zoals op de comparitie door het hof voorgesteld.

Het hof zal de deskundige voorts vragen het zogenaamde disclosure statement in te vullen. Dit betekent dat de volgende vragen ter beantwoording worden voorgelegd:

Disclosure statement

1 Persoonlijke gegevens

a. Waar bent u werkzaam?

b. Heeft u aan uw beroep gerelateerde nevenfuncties en zo ja, welke?

c. Wat kwalificeert u voor het uitbrengen van een expertiserapport in de onderhavige zaak?

d. Heeft u in het verleden reeds als expertiserend deskundige opgetreden en zo ja, het vaak

en in wiens opdracht?

(met “in wiens opdracht” wordt bedoeld: in opdracht van de eisende partij, van de

aangesproken partij of van de rechter; het is uiteraard niet de bedoeling namen te noemen)

2 Medisch wetenschappelijke opvattingen

a. Bestaan er over het onderwerp van de expertise medisch wetenschappelijk uiteenlopende

opvattingen?

Indien uw antwoord op vraag 2a bevestigend luidt:

b. Kunt u in hoofdlijnen uiteenzetten in welk opzicht de meningen uiteenlopen (voor zover

c. Welke is uw eigen opvatting?

d. Kunt u aangeven of een deskundige met een andere opvatting in het onderhavige geval tot

e. Als inderdaad een deskundige met een andere opvatting in het onderhavige geval tot een

IWMD-vraagstelling

1 DE SITUATIE MET ONGEVAL

Anamnese (aanbeveling 2.2.4 RMSR) a. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het letsel, het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen? Welke overige klachten en beperkingen op uw vakgebied worden desgevraagd gemeld? Wilt u in uw anamnese vermelden welke beperkingen op uw vakgebied de onderzochte aangeeft in relatie tot de activiteiten van het algemene dagelijkse leven (ADL), loonvormende arbeid en het uitoefenen van hobby’s, bezigheden in recreatieve sfeer en zelfwerkzaamheid?

Medische gegevens (aanbeveling 2.2.6 RMSR) b. Wilt u op basis van het medisch dossier van de onderzochte een beschrijving geven van: - de medische voorgeschiedenis van de onderzochte op uw vakgebied; - de medische behandeling van het letsel van de onderzochte en het resultaat daarvan.

Medisch onderzoek (aanbeveling 2.2.5 en 2.2.7 RMSR) c. Wilt u een beschrijving geven van uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek?

Consistentie (aanbeveling 2.2.8 RMSR) d. Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek? e. Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat de reactie was van de onderzochte op de door u geconstateerde inconsistenties en welke conclusies u daaruit trekt?

Diagnose (aanbeveling 2.2.15) f. Wat is de diagnose op uw vakgebied? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overweging geven?

Beperkingen (aanbeveling 2.2.17 en 2.2.18 RMSR) g. Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte in zijn huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit het ongeval? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze weergeven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?

Medische eindsituatie (aanbeveling 2.2.14 RMSR) h. Acht u de huidige toestand van de onderzochte zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel? i. Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u? j. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht? k. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 1g)?

2 DE SITUATIE ZONDER ONGEVAL

3 OVERIG(aanbeveling 2.2.11 RMSR)

9 De uitspraak