Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-06-2010, BM8966, HD 200.019.504 T

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-06-2010, BM8966, HD 200.019.504 T

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
15 juni 2010
Datum publicatie
23 juni 2010
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2010:BM8966
Formele relaties
Zaaknummer
HD 200.019.504 T
Relevante informatie
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025], Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 194

Inhoudsindicatie

Arbeidsrecht

Verkeersongeval,

Mogelijkheden werknemers te verzekeren,

Deskundigenbericht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht

zaaknummer HD 200.019.504 T

arrest van de achtste kamer van 15 juni 2010

in de zaak van

[appellant],

wonende te [woonplaats],

appellant,

advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,

tegen:

AKZO NOBEL NEDERLAND B.V.,

gevestigd te Arnhem,

geïntimeerde,

advocaat: mr. J.R.O. Dantuma,

als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 16 februari 2010 in het geding na verwijzing door de Hoge Raad bij arrest van 1 februari 2008, waarbij is vernietigd het arrest van het gerechtshof Arnhem van 18 oktober 2005, gewezen onder nummer A04-01148, in het hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Arnhem van 16 augustus 2004, nummer 310487\CV EXPL 03-6074\EP/174/cl.

6. Het tussenarrest van 16 februari 2010

Bij genoemd arrest is de zaak naar de rol verwezen en is iedere verdere beslissing aangehouden.

7. Het verdere verloop van de procedure

Beide partijen hebben een akte genomen.

7.2. Vervolgens hebben zij de gedingstukken in kopie overgelegd en uitspraak gevraagd.

8. De verdere beoordeling

8.1. In voormeld tussenarrest heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de door het hof voorgestelde deskundige. Voorts konden partijen suggesties doen over de aan de deskundige voor te leggen vragen.

8.2. Akzo heeft aangegeven zich te kunnen vinden zowel in de persoon van de door het hof voorgestelde deskundige, prof. mr. J.G.C. Kamphuisen, als in de vragen die het hof voornemens is aan de te benoemen deskundige voor te leggen.

8.3. Ook [appellant] heeft aangegeven zich te kunnen verenigen met benoeming van prof. mr. J.G.C. Kamphuisen tot deskundige. Ten aanzien van de door het hof in het tussenarrest geformuleerde vragen heeft [appellant] opmerkingen gemaakt, die het hof hierna zal bespreken.

8.4. Wat betreft vraag A verzoekt [appellant] de deskundige bij de beantwoording van deze vraag concreet aan te geven welke in Nederland actieve verzekeraars, verzekeringsmakelaars en tussenpersonen een zogenaamde collectieve SVI-verzekering aanboden. Voorts stelt [appellant] voor om na vraag A op te nemen een vraag naar de mogelijkheden voor een particulier/werknemer ten tijde van het ongeval (op 30 september 1996) om een SVI-verzekering af te sluiten op grond waarvan (ook) letselschade, opgelopen in het kader van de uitoefening van het werk, werd gedekt, waarbij [appellant] tevens voorstelt de deskundige te vragen concreet aan te geven welke in Nederland actieve verzekeraars, verzekeringsmakelaars en tussenpersonen een zogenaamde particuliere SVI-verzekering aanboden. Ter toelichting heeft [appellant] aangevoerd dat uit het arrest van de Hoge Raad van 1 februari 2008 volgt dat ook bekeken moet worden of de werknemer zelf in 1996 een (particuliere) SVI-verzekering op zijn auto had kunnen afsluiten.

8.5. Het hof zal voor alle duidelijkheid de door [appellant] voorgestelde toevoeging aan vraag A bij de vraagstelling opnemen. Het hof ziet echter geen aanleiding om na vraag A de door [appellant] voorgestelde vraag op te nemen, omdat de verzekeringsmogelijk- heden ten tijde van het ongeval voor [appellant] zèlf aan de orde komen bij de beantwoording van vraag D, bij welke vraag [appellant] geen opmerkingen heeft geplaatst.

8.6. Ten aanzien van de door het hof geformuleerde vraag B merkt [appellant] op dat de woorden “was het gebruikelijk dat …” teveel ruimte geven voor een eigen subjectieve interpretatie van de deskundige en doet hij een tekstvoorstel waarbij dit bezwaar volgens hem wordt ondervangen. Het hof acht het door [appellant] aangegeven bezwaar niet aanwezig, omdat het in casu gaat om het op diens deskundigheid gebaseerde oordeel van de deskundige, terwijl hem vervolgens in vraag C bovendien wordt gevraagd concreet inlichtingen te verschaffen over de beschikbaarheid van de onder A. en B. genoemde verzekeringen in 1996. Het hof zal het door [appellant] naar aanleiding van vraag B geformuleerde tekstvoorstel derhalve niet overnemen. Wel zal het hof voor alle duidelijkheid opnemen dat de deskundige bij de beantwoording van deze vraag dient uit te gaan van zijn deskundig oordeel. Uit het voorgaande vloeit voort dat vraag C, ten aanzien waarvan [appellant] stelt dat deze zou kunnen komen te vervallen, wordt gehandhaafd. [appellant] heeft voorts aangegeven bezwaar te hebben tegen de tweede zin van vraag C, zoals door het hof geformuleerd. Volgens [appellant] wordt ook daar ruimte gelaten voor de eigen subjectieve interpretatie van de deskundige, terwijl volgens hem de interpretatie van de feitelijke gegevens aan de rechter is en niet aan de deskundige. Het hof verwerpt dit bezwaar en wijst erop dat het ook hier gaat om het op diens deskundigheid gefundeerde oordeel van de deskundige. Voor alle duidelijkheid zal het hof dat laatste ook hier in de vraagstelling opnemen.

8.7. Wat betreft de door het hof geformuleerde vraag F merkt [appellant] op dat deze naar zijn mening dient te vervallen, omdat de vraag of het in 1996 al dan niet gebruikelijk was voor (grote) werkgevers om de SVI-verzekering onder de aandacht van hun werknemers te brengen, blijkens het arrest van de Hoge Raad van 1 februari 2008 niet relevant is. Het hof zal vraag F handhaven, omdat het hof zelf over deze kwestie (zo mogelijk) duidelijkheid wenst te verkrijgen. Voor alle duidelijkheid zal het hof toevoegen dat het ook bij de beantwoording van de vraag naar wat in 1996 gebruikelijk was, gaat om het op diens deskundigheid gebaseerde oordeel van de deskundige.

8.8. De aan de deskundige voor te leggen vragen luiden, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, als volgt:

A. Wat waren ten tijde van het ongeval (op 30 september 1996) de mogelijkheden voor Akzo om zich ten behoeve van haar werknemers te verzekeren tegen het risico op letselschade (waaronder begrepen gevolgschade), overige materiële en immateriële schade van die werknemers als gevolg van een verkeersongeval aan de werknemer als bestuurder in de uitoefening van zijn werkzaamheden overkomen? Kunt u daarbij concreet aangeven welke in Nederland actieve verzekeraars, verzekeringsmakelaars en tussenpersonen een zogenaamde SVI-verzekering aanboden?

B. Was het naar uw deskundig oordeel gebruikelijk dat deze verzekeringen in 1996 een clausule kenden blijkens welke de aan het niet-gebruiken van de autogordel toe te rekenen schade voor rekening van de verzekerde bleef?

C. Wat kunt u meedelen over de beschikbaarheid van deze onder A. en B. genoemde verzekeringen in 1996? Het hof acht het daarbij van belang te vernemen of volgens uw deskundig oordeel de genoemde verzekeringen behoorden tot de in het algemeen (via assurantietussenpersonen of rechtstreeks) door in Nederland actieve verzekeringsmaatschappijen volgens min of meer standaard voorwaarden aangeboden verzekeringen.

D. Was [appellant] door middel van de hierboven genoemde autokostenvergoeding, die hij van Akzo ten tijde van het ongeval ontving, in staat een verzekering als onder A. en B. bedoeld af te sluiten?

E. Tegen welke premies (ten aanzien van welke sommen/schadebedragen) konden in 1996 de onder A. en B. bedoelde verzekeringen door Akzo en/of [appellant] worden verkregen?

F. Was het in 1996 naar uw deskundig oordeel en voorzover u weet gebruikelijk dat (grote) werkgevers de SVI-verzekeringen onder de aandacht van haar werknemers brachten en zo ja, hoe?

G. Hebt u voor het overige nog opmerkingen waarvan u het zinvol acht dat het hof daarvan kennis neemt?

8.9. De deskundige dient eventuele nadere informatie die hij nodig heeft en die geen deel uitmaakt van de processtukken, bij de advocaten op te vragen. De advocaat die informatie verschaft, dient een afschrift daarvan toe te zenden aan de advocaat van de wederpartij. De deskundige wordt verzocht de verkregen informatie als bijlage bij het deskundigenbericht te voegen.

Indien de deskundige voor het onderzoek gebruik maakt van informatie van derden, dient hij daarvan melding te maken in zijn rapport.

8.11. De kosten van het deskundigenbericht zullen, zoals aangekondigd in voormeld tussenarrest, voorshands ten laste van beide partijen (ieder voor de helft) worden gebracht.

Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

9. De uitspraak

Het hof:

bepaalt dat een deskundigenonderzoek zal worden verricht naar de in onderdeel 8.8 van dit arrest geformuleerde vragen;

benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen:

prof. mr. J.G.C. Kamphuisen

[naw-gegevens];

verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof;

verzoekt de deskundige tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;

bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek zal aanvangen nadat de griffier heeft bericht dat het voorschot is ontvangen;

bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ ‘s-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op drie maanden nadat door de griffier is bericht dat het voorschot is ontvangen en dat met het onderzoek kan worden aangevangen;

bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van € 3.600,--, tenzij partij/partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt; in dat geval zal het hof op het bezwaar/de bezwaren beslissen;

bepaalt dat partijen ieder de helft van genoemd voorschot, derhalve ieder € 1.800,-- zullen overmaken naar rekeningnummer 56.99.90.572 ten name van Arrondissement 536 ’s-Hertogenbosch, onder vermelding van HD 200.019.504;

verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;

bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest, alsmede van het tussenarrest van 16 februari 2010 aan de deskundige zal toezenden;

bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;

bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek partijen in de gelegenheid moeten stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding dient te worden gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;

benoemt mr. M.J.H.A. Venner-Lijten tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffie dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;

verwijst de zaak naar de rol van 5 oktober 2010 voor memorie na deskundigenbericht, aan de zijde van [appellant];

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mrs. Venner-Lijten, Waaijers en Walsteijn en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 juni 2010.