Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-12-2008, BG8095, 20-002213-07

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-12-2008, BG8095, 20-002213-07

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
11 december 2008
Datum publicatie
23 december 2008
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2008:BG8095
Formele relaties
Zaaknummer
20-002213-07

Inhoudsindicatie

Poging zware mishandeling (voorwaardelijk opzet). 1. Op grond van de in het arrest genoemde feiten en omstandigheden, een en ander in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien ook met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen naar voren komt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] op 3 juli 2006 te Gemert een kopstoot heeft gegeven. Anders dan door de verdediging is betoogd kan de door verdachte aan [slachtoffer] gegeven kopstoot, naar het oordeel van het hof, gelet op de omstandigheid dat de kopstoot met kracht is gegeven en kennelijk zo hard was dat aangever [slachtoffer] ten gevolge van die kopstoot achterover viel, worden aangemerkt als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zoals bewezen is verklaard. Verdachte heeft dusdoende de kans op het intreden van het bewezen verklaarde gevolg, welke kans naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten, willens en wetens aanvaard. 2. Enkelvoudige fotoconfrontatie. Van de zijde van de verdachte is aangevoerd dat de uitkomsten van de enkelvoudige fotoconfrontaties onbetrouwbaar zijn en daarom niet tot het bewijs mogen worden gebezigd. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Aangever [slachtoffer] en diens echtgenote [echtgenote slachtoffer] hebben verdachte bij een enkelvoudige fotoconfrontatie beiden voor 100% herkend als de persoon die [slachtoffer] op 3 juli 2006 te Gemert een kopstoot heeft gegeven. Nu deze herkenningen niet op zichzelf staan, maar aansluiten bij de, eveneens tot het bewijs gebezigde, verklaringen van voornoemde [slachtoffer] en [echtgenote slachtoffer], acht het hof bedoelde fotoconfrontaties betrouwbaar en als zodanig bruikbaar voor het bewijs. Het hof verwerpt het verweer.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002213-07

Uitspraak : 11 december 2008

TEGENSPRAAK

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 24 mei 2007 in de strafzaak met parketnummer 01/830915-06 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1982],

wonende te [woonplaats], [adres].

Hoger beroep

De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis zal opleggen. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 220,00, met oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 3 juli 2006 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] een zogenaamde kopstoot op/tegen diens neus, in elk geval diens gezicht heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat

voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 3 juli 2006 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), een zogenaamde kopstoot op/tegen diens neus, in elk geval diens gezicht heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 3 juli 2006 te Gemert, gemeente Gemert-Bakel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] een zogenaamde kopstoot tegen diens neus heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan zal worden vrijgesproken.

Door het hof gebruikte bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.

Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de

feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.

Van de zijde van verdachte is kort gezegd aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] een kopstoot heeft gegeven, zodat hij van het primair en het subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.

Het hof overweegt hieromtrent het volgende.

Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen komt het navolgende naar voren:

- Op de avond van 3 juli 2006 is verdachte met [medeverdachte 1] met de auto naar de woning van [slachtoffer] in Gemert gereden. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn die avond naar die woning gelopen.

- Op het moment dat [slachtoffer] de poortdeur aan de zijkant van de woning opende, zag hij vier jongens staan. Tussen [slachtoffer] en diens echtgenote [echtgenote slachtoffer] en de vier jongens is een woordenwisseling ontstaan. Op enig moment kreeg [slachtoffer] van één van de vier jongens een harde kopstoot en viel achterover op de grond. [slachtoffer] heeft de jongens vervolgens met een koevoet, die hij uit de schuur had gepakt, weggejaagd.

- De jongen die [slachtoffer] een kopstoot had gegeven had kistjes aan waar cement op zat, had kort donker haar, lange bakkebaarden en is met één van de andere jongens in de auto gestapt en weggereden. De overige twee jongens zijn weggerend.

- [slachtoffer] en [echtgenote slachtoffer] hebben verdachte bij een enkelvoudige fotoconfrontatie voor 100% herkend als de persoon die [slachtoffer] op 3 juli 2006 een kopstoot heeft gegeven.

- Tijdens het verhoor van verdachte op 3 juli 2006 heeft [verbalisant], hoofdagent van regiopolitie Brabant Zuid-Oost, - die op 3 juli 2006 kort na de aangifte alle vier de jongens heeft gezien - geconstateerd dat verdachte bouwkisten (schoenen) aan had waarop cementresten aanwezig waren, dat verdachte kort zwart haar had en dat verdachte lange bakkebaarden had. De drie andere jongens voldeden volgens [verbalisant] voornoemd niet aan dat signalement. Was dit wel zo geweest, dan had hij dit zeker in het door hem ter zake opgemaakte proces-verbaal van bevindingen gerelateerd.

- [medeverdachte 1] heeft gezien dat er fysiek contact tussen [slachtoffer] en verdachte is geweest, voordat [slachtoffer] de koevoet uit de schuur pakte.

Op grond van deze feiten en omstandigheden, een en ander in onderlinge samenhang en (tijds)verband bezien ook met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen naar voren komt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] op 3 juli 2006 te Gemert een kopstoot heeft gegeven. Anders dan door de verdediging is betoogd kan de door verdachte aan [slachtoffer] gegeven kopstoot, naar het oordeel van het hof, gelet op de omstandigheid dat de kopstoot met kracht is gegeven en kennelijk zo hard was dat aangever [slachtoffer] ten gevolge van die kopstoot achterover viel, worden aangemerkt als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zoals bewezen is verklaard. Verdachte heeft dusdoende de kans op het intreden van het bewezen verklaarde gevolg, welke kans naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten, willens en wetens aanvaard

De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep veronderstellende wijs naar voren gebracht, dat het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel niet door de kopstoot, maar wellicht door een andere toedracht is ontstaan. Het hof acht deze lezing, gelet op de omstandigheid dat in het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep geen enkele aanwijzing naar voren is gekomen dat het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel op een andere wijze dan door de kopstoot van verdachte is veroorzaakt, zodanig onwaarschijnlijk, dat het deze terzijde schuift.

Van de zijde van de verdachte is voorts aangevoerd dat de uitkomsten van de enkelvoudige fotoconfrontaties onbetrouwbaar zijn en daarom niet tot het bewijs mogen worden gebezigd.

Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

Aangever [slachtoffer] en diens echtgenote [echtgenote slachtoffer] hebben verdachte bij een enkelvoudige fotoconfrontatie beiden voor 100% herkend als de persoon die [slachtoffer] op 3 juli 2006 te Gemert een kopstoot heeft gegeven. Nu deze herkenningen niet op zichzelf staan, maar aansluiten bij de, eveneens tot het bewijs gebezigde, verklaringen van voornoemde [slachtoffer] en [echtgenote slachtoffer], acht het hof bedoelde fotoconfrontaties betrouwbaar en als zodanig bruikbaar voor het bewijs. Het hof verwerpt het verweer.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 302, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht juncto artikel 45, eerste lid, van die wet.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

Op te leggen straf

Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Bij de straftoemeting heeft het hof rekening gehouden met:

- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;

- de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht bij [slachtoffer], zoals daarvan blijkt uit de toelichting op zijn vordering als benadeelde partij.

- het gewelddadige karakter van het bewezen verklaarde.

Schadevergoeding

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 463,27, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 220,00.

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Derhalve is de vordering van de benadeelde partij slechts tot het bij vonnis waarvan beroep toegewezen bedrag aan het oordeel van het hof onderworpen.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.

Het hof ziet aanleiding ter zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.

Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 24c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.

Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:

Poging tot zware mishandeling.

Verklaart verdachte deswege strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 (negentig) dagen hechtenis.

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe.

Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van € 220,00 (tweehonderdtwintig euro).

Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [slachtoffer] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [slachtoffer], wonende te [woonplaats], aan de Staat een bedrag te betalen van € 220,00 (tweehonderdtwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 (vier) dagen hechtenis.

Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Aldus gewezen door mr. H. Eijsenga, voorzitter, mr. C.R.L.R.M. Ficq en mr. F. van Es,

in tegenwoordigheid van mr. T. Tanghe, griffier,

en op 11 december 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.