Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-04-2007, BA4111, 20-001140-06

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-04-2007, BA4111, 20-001140-06

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
26 april 2007
Datum publicatie
2 mei 2007
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2007:BA4111
Formele relaties
Zaaknummer
20-001140-06

Inhoudsindicatie

Het feit dat verdachte in een rapport van het Pieter Baan Centrum wordt aangeduid als een "zwakbegaafde man met een autistische stoornis", staat niet in de weg aan een bewezenverklaring van "kalm beraad en rustig overleg" in het kader van het ten laste gelegde delict "moord".

Oplegging van TBS-maatregel met verpleging en gevangenisstraf voor de duur van zes jaren.

Uitspraak

Parketnummer: 20-001140-06

Uitspraak : 26 april 2007

TEGENSPRAAK

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 8 maart 2006 in de strafzaak met parketnummer 03/700249-05 tegen:

[verdachte]

geboren te [pleegplaats] op[geboortedatum],

thans verblijvende in Huis van Bewaring [adres]

Hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen, de verdachte zal vrijspreken van het primair ten laste gelegde en de verdachte terzake het subsidiair ten laste gelegde:

- zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht;

- zal gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege;

onder:

- verbeurdverklaring van een vleesmes;

met bevel:

- tot onttrekking aan het verkeer van 1 gram amfetamine;

- tot teruggave aan verdachte van een sleutel, schriftelijke (bank- en overige) bescheiden (van een gerechtsdeurwaarder) en vier messen;

Vonnis waarvan beroep

Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 10 april 2005 te[pleegplaats], in de gemeente[pleegplaats],

opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten opzettelijk en na kalm beraad

en rustig overleg, [slachtoffer] heeft doodgestoken;

subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:

hij op of omstreeks 10 april 2005 te [pleegplaats], in de gemeente [pleegplaats],

opzettelijk [slachtoffer] heeft doodgestoken;

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 10 april 2005 te [pleegplaats], in de gemeente [pleegplaats],

opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten opzettelijk en na kalm beraad

en rustig overleg, [slachtoffer] heeft doodgestoken;

Door het hof gebruikte bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.

Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de

feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.

Met de rechtbank gaat het hof uit van de navolgende feiten die vaststaan omdat de verdediging deze feiten niet gemotiveerd heeft betwist en de verdachte ter zitting in hoger beroep heeft verklaard zich van het ten laste niets te kunnen herinneren.

Verdachte is op 10 april 2005 in de late avond met een vleesmes vanaf zijn appartement gelopen naar de verderop gelegen woning van de familie [slachtoffer], heeft daar aangebeld en heeft moeten wachten tot de voordeur werd geopend door het latere slachtoffer, die op het moment van aanbellen met zijn echtgenote in de woonkamer zat. Nadat de voordeur door [slachtoffer] was geopend, heeft verdachte direct vele malen op hem ingestoken. Uit niets is gebleken dat er voor deze steekpartij enige discussie heeft plaats gevonden tussen verdachte en [slachtoffer].

Verdachte heeft met een vleesmes - met een lemmet van ongeveer 20 centimeter lang - aan het slachtoffer snijwonden en dertien diepe tot zeer diepe messteken toegebracht.

Op basis van het sectierapport is komen vast te staan dat de vele snij- en steekverwondingen die [slachtoffer] heeft opgelopen, zijn dood tot gevolg hebben gehad.

De advocaat-generaal en raadsvrouw van verdachte hebben ter zitting in hoger beroep betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit (moord) omdat niet kan worden bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.

De advocaat-generaal en de raadsvrouw hebben daartoe aangevoerd dat de gemoedstoestand waarin verdachte zich op 10 april 2005 bevond - het rapport van het Pieter Baan Centrum van 8 maart 2007 spreekt over "een zwakbegaafde man met een autistische stoornis" - onverenigbaar is met het hem in de tenlastelegging onder primair verweten "kalm beraad en rustig overleg".

Het hof verwerpt dit betoog.

Het "kalm beraad en rustig overleg", vereist voor voorbedachte raad, vormt een tegenstelling tot het handelen dat voortkomt uit een ogenblikkelijke heftige gemoedsbeweging die de dader brengt tot de (vrijwel) onmiddellijk daaropvolgende daad.

Uit de handelingen van verdachte - het nemen van een groot vleesmes, het verlaten van het appartement met dat grote vleesmes, het daarmee de straat opgaan en direct naar de hem bekende familie [slachtoffer], zijn overburen, lopen, het aanbellen, het wachten totdat de deur opengaat en het direct daarop meerdere malen insteken op het slachtoffer met het mes - kan naar het oordeel van het hof worden afgeleid dat het doden van [slachtoffer] niet het gevolg is geweest van een dergelijke ogenblikkelijke heftige gemoedsbeweging, maar van een tevoren genomen besluit waaraan hij bij de verschillende achtereenvolgende handelingen heeft vastgehouden en dat hij zich rekenschap heeft gegeven van de betekenis en de gevolgen van zijn daad. Een dergelijke voorbedachte raad gericht op de dood van [slachtoffer] is te verenigen met een stoornis in het autistisch spectrum. Een dergelijk ziektebeeld sluit immers niet uit het in kalm beraad en rustig overleg beramen en ten uitvoer brengen van een plan om een ander te doden, zoals in casu is geschied.

Voor zover de advocaat-generaal en de raadsvrouw hebben bedoeld te betogen dat er bij verdachte sprake was van een zodanige ernstige geestelijke afwijking dat aangenomen moet worden dat hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken wordt ook dit verweer verworpen.

Dit betoog vindt geen steun in het rapport van het Pieter Baan Centrum van 8 maart 2007.

Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 10 april 2005

[slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, heeft doodgestoken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.

Strafbaarheid van de verdachte

Naar de geestvermogens van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde hebben de deskundigen J. Loerakker, psychiater en vast gerechtelijk deskundige en J.B. Seinen, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige bij het Pieter Baan Centrum te Utrecht onderzoek verricht.

Zij concluderen in hun rapport van 8 maart 2007 dat verdachte ten tijde van het plegen van het hem ten laste gelegde feit lijdende was aan een zodanig gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis zijner geestvermogens, dat dit feit hem slechts in sterk verminderde mate kan worden toegerekend.

Het hof neemt deze conclusie en de gronden waarop deze berust over en maakte deze tot de zijne.

Nu er ook voor het overige niet is gebleken van feiten en omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluiten, is verdachte daarvoor strafbaar.

Op te leggen straf of maatregel

Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.

Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en de maatschappelijke onrust die van het bewezen verklaarde onder primair het gevolg is.

Het hof overweegt in bijzonder nog het volgende.

Op de avond van 10 april 2005 werd door een nietsvermoedende [slachtoffer] de voordeur geopend van zijn woning, nadat er was aangebeld. Vrijwel direct werd hij overrompeld door verdachte die hem met een groot mes, een groot aantal steken toebracht. [slachtoffer] was volstrekt kansloos. Zowel de vrouw als een zoon en een dochter van [slachtoffer] waren getuigen van het wrede tafereel dat zich afspeelde in de gang van hun woning. De vrouw belde in paniek 112 en de zoon is met een stoel uit de woonkamer nog achter de verdachte aangegaan. Zij konden geen hulp meer verlenen aan het slachtoffer en moesten hulpeloos toezien hoe hun dierbare dodelijk gewond werd afgevoerd naar het ziekenhuis in Sittard, alwaar hij even later aan zijn verwondingen overleed.

Door zijn daad heeft de verdachte de nabestaanden onbeschrijfelijk leed aangedaan, zij moeten hun verdere leven door zonder hun geliefde man en vader. Ook moeten zij verder leven met de wetenschap van de brute wijze waarop hij in hun eigen woning werd aangevallen en dodelijk werd verwond.

Het hof stelt voorop dat voor zo een ernstig levensdelict een zware straf passend en geboden is, mede gelet op het onomkeerbare karakter van de gepleegde daad.

Het hof is zich bij de bepaling van de straf er van bewust dat geen enkele straf of maatregel het verdriet, de pijn en de woede bij de nabestaanden zal kunnen wegnemen of verzachten.

Uit de slachtofferklaring zoals door de dochter van het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep voorgelezen, spreekt het onmetelijke verdriet dat de levens van de vrouw en de kinderen van het slachtoffer beheerst.

Het hof heeft daarbij ook oog voor het feit dat de nabestaanden van het slachtoffer met een onbevredigd gevoel achterblijven omdat de verdachte geen motief heeft gegeven voor zijn handelen. De verdachte verklaarde in hoger beroep slechts zich van het gebeuren niets te kunnen herinneren en ook voor het overige niets tegen het slachtoffer te hebben of te hebben gehad. Wrang hierbij is dat het slachtoffer als ambulanceverpleegkundige een jaar eerder nog de verdachte hulp had geboden na een val van een dak.

Bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel dient het hof ook rekening te houden met de persoon van de verdachte.

Daarbij heeft het hof gelet op de inhoud van de rapportage van mevrouw J. Loerakker en

J.B. Seinen, zoals hiervoor aangehaald, waarin zij concluderen dat het ten laste gelegde de verdachte in sterk verminderde mate kan worden toegerekend.

Het hof heeft ook acht geslagen op de inhoud van voornoemd rapport voor zover zij daarin adviseren met betrekking tot een eventueel op te leggen maatregel.

Dit rapport houdt ten aanzien van een eventueel op te leggen maatregel ondermeer in:

(blz. 32):

"Betrokkene is een man met een autistische stoornis. Het gebrek aan affectieve sturing in betrokkene's doen en laten staat centraal. Hij benadert zijn leven rationeel en heeft geen zicht op zijn emoties of die van een ander. Betrokkene verliest snel het overzicht en heeft, mede door zijn gebrekkig vermogen tot sociale inschatting, een gering probleemoplossend vermogen, ook voor betrekkelijk eenvoudige, alledaagse problemen. De contactname doet instrumenteel aan, er zijn weinig belevingsaspecten waarneembaar"

(blz. 33):

"Er was, naast zijn autistische stoornis, sprake van een geleidelijke psychische decompensatie die het op zich al beperkte, inadequate probleemoplossend vermogen nog verder aantastte".

(blz.33):

"Gelet op de aard en de ernst van de stoornis is zonder structuur van buitenaf de kans op herhaling van een ernstig agressief delict niet uit te sluiten. Betrokkene heeft immers geen zicht op zijn oplopende spanningen en hij kan niet adequaat om hulp vragen. Met name nu betrokkene door de ontstane situatie na het ten laste gelegde, bij een eventuele terugkeer in zijn thuisomgeving veel problemen en spanningen zal tegenkomen die hij niet het hoofd kan bieden, zal hij gemakkelijk weer uit balans raken.

Teneinde het recidivegevaar te beperken, wordt de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk geacht."

(blz.33):

"(...)..wij adviseren om aan betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen".

Het hof verenigt zich met voornoemde conclusies en de gronden waarop deze berusten en maakt deze tot de zijne.

Het hof merkt daarbij op dat ter terechtzitting in hoger beroep zowel de raadsvrouw van verdachte als de advocaat-generaal zich hebben aangesloten bij voornoemd advies van het Pieter Baan Centrum.

Het door verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en is een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van het slachtoffer.

De algemene veiligheid van personen eist oplegging van de maatregel van ter beschikking stelling van de verdachte.

Het hof neemt daarbij in aanmerking de inhoud van voornoemde rapportage die

over de persoonlijkheid van de verdachte is uitgebracht, alsmede de bijzondere ernst van het bewezen verklaarde.

Nu de algemene veiligheid van personen zulks eist zal het hof bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.

Het hof ziet geen aanleiding tot geven van een advies omtrent het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient aan te vangen.

Het hof zal daarom niet adviseren om af te wijken van de gebruikelijke aanvang van de tbs-behandeling ingevolge artikel 42 van de Penitentiaire maatregel.

Naar het oordeel van het hof noopt de veiligheid van de maatschappij niet tot een dergelijk advies, terwijl het aspect van vergelding toereikend in de opgelegde combinatie van gevangenisstraf en tbs-maatregel tot uitdrukking komt.

Dit laatste, opnieuw, in het besef dat geen enkele sanctie toereikend kan zijn om het verdriet van de nabestaanden te verzachten.

Voorts zal het hof aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de hierna te vermelden duur.

De duur van deze gevangenisstraf is lager dan normaal gebruikelijk bij een enkelvoudige moord.

Het hof heeft bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf in aanmerking genomen dat:

- ter terechtzitting in hoger beroep de advocaat-generaal heeft aangegeven uit te willen gaan van een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren voor een moord;

- een andere strafkamer van dit hof onlangs in een arrest een gevangenisstraf van 12 jaar voor een enkelvoudige moord tot uitgangspunt heeft genomen.

Dat het hof een lagere gevangenisstraf oplegt dan normaal gebruikelijk hangt vooral samen met de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid en de noodzaak en wenselijkheid van

tbs-verpleging.

Het hof komt enerzijds tot een bewezenverklaring voor een ander zwaarder delict dan door de advocaat generaal in hoger beroep is gevorderd en waarbij de verdediging zich heeft aangesloten maar anderzijds tot een strafoplegging welke gelijk is aan de vordering van het openbaar ministerie. Naar het oordeel van het hof sluit de door het hof gehanteerde strafoplegging zoals hiervoor is aangegeven op een juiste wijze aan bij zowel de ernst van het delict als met name de persoon van de dader en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd alles gezien in onderling verband en samenhang.

Beslag

De in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp is een middel als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet. Het ongecontroleerd bezit daarvan is in strijd met de wet

Op grond van het bepaalde in artikel 13a van de Opiumwet zal dit voorwerp daarom aan het verkeer worden onttrokken.

Het na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, volgens opgave van verdachte aan verdachte toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan.

Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

Ten aanzien van de in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen kan geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt en daarvan zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.

Van hetgeen verder in beslag genomen en nog niet teruggegeven is, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 37a, 37b en 289 van het Wetboek van Strafrecht en 13a van de Opiumwet, zoals deze bepalingen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde feit.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.

Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:

Moord

Verklaart verdachte deswege strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.

Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.

Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het inbeslag genomen voorwerp, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:

1 gram amfetamine.

Verklaart verbeurd het inbeslag genomen voorwerp, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:

een vleesmes (30 centimeter, zwart heft).

Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslag genomen voorwerpen, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:

een sleutel, schriftelijke (bank- en overige) bescheiden (van een gerechtsdeurwaarder) en vier messen (steakmes, botermes, broodmes en een vleesmes).

Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het inbeslag genomen voorwerp, ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven, te weten:

muntgeld (1 euro, 1x 20 eurocent), 2 x 1 cent).

Aldus gewezen door

mr. W. van Nierop, voorzitter,

mr. E.F.G.M. Gelderman en mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven,

in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,

en op 26 april 2007 ter openbare terechtzitting uitgesproken.