Gerechtshof 's-Gravenhage, 16-10-2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:4076 BY1957, 22-005952-11
Gerechtshof 's-Gravenhage, 16-10-2012, ECLI:NL:GHSGR:2012:4076 BY1957, 22-005952-11
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 16 oktober 2012
- Datum publicatie
- 1 november 2012
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2012:BY1957
- Zaaknummer
- 22-005952-11
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft geprobeerd in te breken in een auto door met een schaar een autoruitje van die auto in te slaan. Voorts heeft de verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan het in Nederland als vreemdeling verblijven, terwijl hij wist dat hij ongewenst was verklaard.
Het Hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Uitspraak
rolnummer 22-005952-11
parketnummers 10-741315-11 en 10-663042-11
datum uitspraak 16 oktober 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 5 december 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te[geboorteplaats] (Soedan) op [geboortejaar] 1968,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Detentie Centrum Zeist, locatie mannen te Soesterberg.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 2 oktober 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
In eerste aanleg is de voeging van de zaken met de parketnummers 10-741315-11 en 10-663042-11 bevolen. Het hof zal - omwille van de leesbaarheid van het arrest - gebruik maken van een doorlopende nummering van de gevoegde zaken.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.(parketnummer 10-741315-11)
hij op of omstreeks 28 augustus 2011 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit (aan de Schiedamseweg geparkeerd staande) (personen)auto, (merk Peugeot, kleur grijs, met kenteken [KENTEKENNR.]), weg te nemen goeder(en) en/of geld, (van zijn gading), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot die (personen)auto te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goeder(en) en/of geld onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, door met een schaar, althans een voorwerp het (auto)ruit(je) van die (personen)auto heeft ingeslagen en/of heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. (parketnummer 10-741315-11)
hij op of omstreeks 28 augustus 2011 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 21 van de Vreemdelingenwet, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, te weten bij beschikking van de Staatsecretaris van Justitie (nummer 9607-16-6075), dato 8 april 1998 tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
3. (parketnummer 10-663042-11)
hij op of omstreeks 18 november 2011 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 21 van de Vreemdelingenwet, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, te weten bij Beschikking van de Staatssecretaris van Justitie (nr. 9607-16-6075, gedateerd 07 april 1998) tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest. Omtrent de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] is beslist als nader in het vonnis omschreven. Voorts is aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat het openbaar ministerie ter zake van het onder 3 ten laste gelegde niet-ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard. Ter onderbouwing van zijn betoog heeft de raadsman - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat het niet doorlopen van de terugkeerprocedure, als voorgeschreven in de 'Terugkeerrichtlijn', een strafrechtelijke vervolging wegens overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht in de weg staat. Nu het openbaar ministerie niet heeft aangetoond dat die terugkeerprocedure na de aanhouding van de verdachte op 28 augustus 2011 wegens (onder andere) overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht is doorlopen, heeft het ook bij ongewijzigde omstandigheden zijn recht op vervolging van de verdachte ter zake van de op 18 november 2011 gepleegde overtreding van eerdergenoemd artikel verspeeld.
Naar het oordeel van het hof vindt het betoog van de raadsman geen steun in het recht en dient het te worden verworpen nu zoals de raadsman ter terechtzitting desgevraagd heeft aangegeven en door de verdachte is beaamd zich na de aanhouding van de verdachte voor de feiten 1 en 2 van 28 augustus 2011 geen wijzigingen in de omstandigheden van de verdachte hebben voorgedaan en er derhalve geen nieuwe omstandigheden zijn die zouden hebben kunnen nopen tot het opnieuw doorlopen van bovengenoemde terugkeerprocedure op de wijze zoals door de raadsman is betoogd. Ten overvloede merkt het hof op dat de verdachte reeds in 1998 tot ongewenst is verklaard op grond van onherroepelijke veroordelingen voor vermogensdelicten en dat verdachte na zijn ongewenstverklaring meermalen tot gevangenisstraf is veroordeeld, niet alleen wegens verblijf in Nederland na ongewenstverklaring maar ook meermalen wegens het plegen van vermogensmisdrijven .
Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging van het aan de verdachte onder 3 ten laste gelegde.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 28 augustus 2011 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een aan de Schiedamseweg geparkeerd staandepersonenauto, merk Peugeot, kleur grijs, met kenteken [KENTEKENNR.], weg te nemen goeder(en) en/of geld, van zijn gading,toebehorende aan [benadeelde partij], en zich daarbij de toegang tot die (personen)auto te verschaffen en die/dat weg te nemen goeder(en) en/of geld onder zijn bereik te brengen door middel van braak,met een schaar het autoruitje van die (personen)auto heeft ingeslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 28 augustus 2011 te Rotterdam als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 21 van de Vreemdelingenwet, te weten bij beschikking van de Staatsecretaris van Justitie, tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
3.
hij op 18 november 2011 te Rotterdam als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 21 van de Vreemdelingenwet, te weten bij Beschikking van de Staatssecretaris van Justitie (nr. 9607-16-6075, gedateerd 07 april 1998), tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
1:
Poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
2 en 3:
Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft geprobeerd in te breken in een auto door met een schaar een autoruitje van die auto in te slaan. Dat het bij een poging is gebleven, is slechts aan omstandigheden buiten verdachtes wil te danken geweest. Feiten als het onderhavige brengen naast overlast doorgaans ergernis en financiële schade voor de benadeelden met zich mee.
Voorts heeft de verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan het in Nederland als vreemdeling verblijven, terwijl hij wist dat hij ongewenst was verklaard. Zodoende heeft hij zich willens en wetens onttrokken aan de handhaving van het op basis van de Vreemdelingenwet gevoerde vreemdelingenbeleid en gehandeld in strijd met de openbare orde.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 september 2012, waaruit blijkt dat de verdachte reeds vele malen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde tot een bedrag van € 214,08, te vermeerderen met wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg gevorderde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij genoegzaam aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Daarbij bepaalt het hof dat het bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ingetreden, te weten op 28 augustus 2011, tot aan de dag der algehele voldoening.
De toewijzing van bovengenoemde vordering brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 214,08 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslag
Uit de stukken blijkt dat bij de fouillering van de verdachte een schaar van het merk Homeco is aangetroffen. In de fietstas van de verdachte is een schaar van het merk Adola aangetroffen.
Beide scharen zijn op grond van het bepaalde in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering in beslag genomen.
Op grond van de op 28 augustus 2011 tegenover de politie afgelegde verklaring van de verdachte stelt het hof vast dat het onder 1 bewezen verklaarde feit met behulp van een schaar is gepleegd.
Niet is gebleken dat de verdachte afstand van de twee in beslag genomen scharen heeft gedaan.
Het hof constateert dat - ondanks de schriftelijke vordering van de officier van justitie strekkende tot verbeurdverklaring van de in beslag genomen scharen - de politierechter - mogelijk abusievelijk - heeft nagelaten een beslissing daaromtrent te nemen.
De advocaat-generaal heeft de verbeurdverklaring van één in beslag genomen schaar gevorderd.
In de omstandigheid dat het onder 1 bewezen verklaarde feit met behulp van een schaar is gepleegd, alsmede in de omstandigheid dat de twee in beslag genomen scharen aan de verdachte toebehoren en beiden bestemd zijn tot het begaan van het misdrijf, ziet het hof aanleiding de verbeurdverklaring van beide scharen te gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36f, 45, 57, 63, 197 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 214,08 (tweehonderdveertien euro en acht cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van € 214,08 (tweehonderdveertien euro en acht cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 (vier) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Verklaard verbeurd de in beslag genomen scharen.
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries,
mr. A.M.P. Gaakeer en mr. G. Knobbout, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 oktober 2012.
Mr. A.M.P. Gaakeer is buiten staat dit arrest te ondertekenen.