Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 23-02-2011, BQ2469, 200.044.919/01

Gerechtshof 's-Gravenhage, 23-02-2011, BQ2469, 200.044.919/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
23 februari 2011
Datum publicatie
26 april 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ2469
Zaaknummer
200.044.919/01
Relevante informatie
Burgerlijk Wetboek Boek 1 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-07-2023], Burgerlijk Wetboek Boek 1 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-07-2023] art. 114

Inhoudsindicatie

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden. Deskundigenonderzoek nodig om de vragen van het hof te beantwoorden. Beide partijen zien af van de mogelijkheid deskundige te benoemen. Gevolgen die het hof daaraan verbindt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Familiesector

Uitspraak : 23 februari 2011

Zaaknummer : 200.044.919/01

Rekestnr. rechtbank : FA RK 07-6165

[De man],

wonende te [woonplaats], gemeente [naam gemeente],

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. M.W. Riezebosch te Ede,

tegen

[de vrouw],

wonende te [woonplaats] (gemeente [naam gemeente]),

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. C.S.M. Ruijgrok te Amsterdam.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 24 september 2009 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 25 juni 2009 van de rechtbank ’s-Gravenhage.

De vrouw heeft op 20 november 2009 een verweerschrift ingediend.

Van de zijde van de man is bij het hof op 25 november 2009 een aanvullend stuk ingekomen.

Op 5 november 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de man, bijgestaan door zijn advocaat, en de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie. Partijen zijn door het hof in de gelegenheid gesteld om na het sluiten van de mondelinge behandeling alsnog tot een minnelijke regeling te komen.

Nadien zijn van de zijde van de vrouw twee faxberichten ingekomen van respectievelijk 19 november 2010 en 3 december 2010 en van de zijde van de man een faxbericht van 23 december 2010. Uit die correspondentie blijkt dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt, reden waarom zij beiden het hof hebben verzocht een beschikking te geven.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.

Bij die beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, in het kader van de verrekening uit hoofde van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden onder meer bepaald:

dat de man aan de vrouw ter zake van verrekening dient te voldoen:

- € 759,04 ter zake de aandelen bij [naam bank] beleggen;

- € 1.300,- ter zake de verkoopopbrengst van de visboot;

- de helft van het saldo per 15 oktober 2007 op de [bank A] rekening [rekeningnummer],

- de helft van de (afkoop)waarde van de lijfrenteverzekering bij [naam verzekeringsmaatschappij] (polisnummer [nummer]);

-

dat de vrouw aan de man ter zake van verrekening dient te voldoen:

- € 4.069,51 ter zake de kapitaalverzekering bij [naam verzekeringsmaatschappij] (polisnummer [nummer]);

- € 3.875,- ter zake de auto;

- € 247,50 ter zake het aandeel [BV 1] ten name van de vrouw;

- de helft van het saldo per 15 oktober 2007 op de [bank A] rekening [nummer];

- de helft van het saldo per 15 oktober 2007 op de [bank A] Spaarloonrekening [nummer].

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil tussen partijen is de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun met uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen gesloten huwelijk en wel met betrekking tot:

a. de visboot;

b. de schuld/rekening-courant bij [BV 1];

c de mogelijke fiscale claim met betrekking tot de onder 2 vermelde schuld;

d. de verrekening van toekomstige claims.

2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de visboot, de schuld/rekening-courant bij [BV 1] alsmede de verrekening van de toekomstige claims van de fiscus betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren dat de vrouw geen aanspraak kan maken op een deel van de opbrengst van de visboot, alsmede haar te veroordelen om aan de man te betalen een bedrag van € 202.959,47 dan wel een dusdanig bedrag als het hof vermeent te behoren, te vermeerderen met een rente van 6% met ingang van 15 oktober 2007 dan wel met ingang van een datum als het hof vermeent te behoren. Voorts verzoekt de man te bepalen dat de vrouw de helft dan wel een dusdanig percentage als het hof vermeent te behoren van eventuele door de fiscus op te leggen claims, betrekking hebbend op de periode tot 15 oktober 2007 op eerste verzoek van de man en na overlegging van de aanslagen aan hem dient te betalen.

3. De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans de verzoeken van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

De visboot

4. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat hij de helft van de verkoopopbrengst van de visboot aan de vrouw moet doen toekomen.

5. De man stelt dat de vrouw geen aanspraak kan maken op de helft van de opbrengst omdat hij van die opbrengst € 2.176,- heeft aangewend voor het aanzuiveren van de debetstand op de en/of rekening van partijen bij de [bank A] met rekeningnummer [nummer]. De overweging van de rechtbank dat de man de opbrengst heeft gebruikt ter voldoening van de hypotheek is derhalve onjuist. Op grond van het vorenstaande stelt de man dat de opbrengst van de visboot hem toekomt.

6. De vrouw stelt, kort weergegeven, dat de visboot gezamenlijk eigendom was en dat na aftrek van kosten een opbrengst van € 2.600,- resteerde, zodat de man de helft van de opbrengst aan haar dient te vergoeden. De vrouw begrijpt dat de man de twee door hem genoemde bedragen van in totaal € 2.176,- die hij op de en/of rekening van de [bank A] zou hebben gestort wenst te verrekenen met de opbrengst van de visboot. De vrouw meent dat, indien de man al meent een vordering op haar te hebben, hij die vordering niet in eerste aanleg heeft ingesteld, noch in hoger beroep, zodat voor verrekening geen plaats is.

7. Het hof overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de opbrengst van de boot aan beide partijen ieder voor de helft toekomt. Vaststaat dat de man de opbrengst van de boot heeft ontvangen. De man heeft echter geen bewijsstukken van zijn stelling in het geding gebracht dat hij de opbrengst heeft aangewend voor het inlossen van een gezamenlijke schuld van partijen. Nu de man niet heeft aangetoond dat hij de opbrengst van de boot heeft aangewend ter delging van een gezamenlijke schuld van partijen treft zijn grief geen doel.

Schuld aan [BV 1] en eventuele toekomstige fiscale claims

8. De man was en is directeur-grootaandeelhouder van [BV 1] Deze vennootschap hield de aandelen van [BV 2], [BV 3], [BV 4] en [BV 5.]

9. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte de schuld in rekening-courant bij [BV 1] niet als gemeenschappelijke schuld heeft aangemerkt waardoor deze niet in enige verdeling kon worden betrokken. De man erkent in hoger beroep dat voornoemde schuld juridisch gezien geen gemeenschappelijke schuld is maar hij meent echter dat die schuld op basis van redelijkheid en billijkheid niet geheel door hem moet worden gedragen. Kort weergegeven voert de man daartoe aan dat de uit de vennootschap opgenomen gelden ter delging van de kosten van de huishouding zijn gedaan. Primair stelt de man dat de vrouw de helft van de schuld voor haar rekening dient te nemen, subsidiair eenderde. Voorts is door de man aangevoerd dat er het risico bestaat dat de fiscus als de schuld in rekening-courant in fiscale zin zal belasten, in dat geval dient de vrouw naar zijn mening mede aansprakelijk te zijn voor deze fiscale schuld. Volgens de man brengt de redelijkheid en billijkheid dan met zich mede dat de vrouw de helft dan wel een derde van de belastingaanslagen voor haar rekening dient te nemen.

10. De vrouw stelt, kort weergegeven, dat de man beaamt dat de schuld aan de holding een privé-schuld van hemzelf is. Uit de artikelen 1 en 2 van de huwelijkse voorwaarden blijkt onverkort dat de schulden, die door de man zijn aangegaan, uitsluitend ten laste komen van zijn vermogen. Voor de door de man bepleite beperkte uitleg van artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden is volgens de vrouw geen enkele aanleiding. De vrouw kan zich niet verenigen met het standpunt van de man dat de schulden, die zijn gemaakt voor het gezin, niet onder het begrip “alle schulden” als bedoeld in artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden vallen. Partijen zijn juist overeen gekomen dat ieder van hen al de door hem/haar aangegane schulden zelf zou dragen. De schuld aan de holding is en blijft een privé-schuld van de man zodat er geen wettelijke grond is voor een vergoedingsrecht. Evenmin acht de vrouw zich gehouden om op basis van de redelijkheid en billijkheid de schuld aan de holding mede te dragen. De vrouw was niet op de hoogte van de onttrekkingen die de man jaar in jaar uit deed. Zij ging er vanuit dat de man de betalingen voor de huishouding deed vanuit zijn salaris en dat het salaris daarvoor afdoende was. Bovendien ontkent de vrouw dat de schuld aan [BV 1] louter voor gezinsuitgaven is aangegaan. Zij stelt dat de man de schuld ook is aangegaan voor diverse privékosten. Een eventuele belastingschuld is evenals de schuld aan de holding op grond van artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden een privéschuld van de man zodat de vrouw ook in zoverre niet gehouden is een deel daarvan voor haar rekening te nemen.

11. Het hof overweegt als volgt. Ter zitting heeft het hof aangegeven dat het hof op basis van de door de man verstrekte gegevens niet kan vaststellen op basis van welke uitgaven de rekening-courantschuld is ontstaan. Om inzicht te krijgen in de aard van de schuld acht het hof het noodzakelijk dat een accountant op basis van de onderliggende stukken gaat vaststellen hoe de schuld is ontstaan en welke betalingen daaraan ten grondslag hebben gelegen. Bovendien zou deze te benoemen deskundige naar het oordeel van het hof tevens kunnen onderzoeken wat de man zich daadwerkelijk aan salaris toe had kunnen kennen. Partijen is voorgehouden dat zij er op moeten rekenen dat een dergelijk onderzoek circa € 15.000,- à € 20.000,- zal kosten. Beide partijen hebben zowel ter zitting als daarna aangegeven de kosten voor een dergelijk onderzoek niet te kunnen dragen. Nu partijen de kosten van een deskundigenonderzoek niet wensen of kunnen dragen ziet het hof af van het benoemen van een deskundige en zal het hof de zaak af doen op hetgeen partijen over en weer hebben gesteld.

12. Uit de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden volgt dat er tussen de echtelieden generlei gemeenschap van goederen bestaat. In het meervermelde artikel 2 van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden zijn partijen het navolgende met elkaar overeengekomen:” terwijl alle schulden door de aanstaande echtgenoten, hetzij voor of na de voltrekking van het huwelijk, aangegaan, ten laste komen van het vermogen van diegene door wie zij zijn gemaakt”.

13. Uit de in het geding gebrachte stukken volgt dat de rekening-courantschuld aan de zijde van de man is opgekomen. Op grond van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden van partijen is de man draagplichtig voor de schulden die aan zijn zijde zijn opgekomen. Op basis van de door de man gestelde feiten en omstandigheden is er geen grond dat de vrouw mede draagplichtig wordt voor de hiervoor vermelde schuld en/of mogelijke fiscale claim met betrekking tot die schuld. De redelijkheid en billijkheid is naar het oordeel van het hof op zichzelf geen zelfstandige bron van een verbintenis op grond waarvan de man een vordering op de vrouw zou hebben vanwege door hem aangegane schulden nu het huwelijksgoederenregime van partijen uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen inhoudt. De maatstaven van redelijkheid en billijkheid hebben aanvullende dan wel beperkende werking, maar doen op zichzelf geen verbintenis ontstaan.

Het hof passeert derhalve het bewijsaanbod van de man zoals geformuleerd in punt 30 van zijn appelschrift te weten dat de vrouw op de hoogte was van het feit dat er privé gelden uit de vennootschap werden geleend.

14. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. Stollenwerck, Labohm en Mulder, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2011.