Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 22-12-2010, BP8427, 200.071.011/01

Gerechtshof 's-Gravenhage, 22-12-2010, BP8427, 200.071.011/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
22 december 2010
Datum publicatie
21 maart 2011
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2010:BP8427
Zaaknummer
200.071.011/01

Inhoudsindicatie

(Ontvankelijk) Verzoek tot nietigverklaring van een geregistreerd partnerschap en opvolgend huwelijk. Verzoek wordt gedaan door de moeder van de overleden vrouw/geregistreerd partner, ten aanzien van de man/geregistreerd partner. Wijziging eis in casu niet toelaatbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Familiesector

Uitspraak : 22 december 2010

Zaaknummer : 200.071.011/01

Rekestnr. rechtbank : FA RK 09-6368

[verzoekster],

wonende te [woonplaats]

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat mr. G.W.A. de Groot-Op den Brouw te Delft,

tegen

[verweerder]

wonende te [woonplaats]

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. T.K. Dik te Voorburg.

Als belanghebbende zijn aangemerkt:

1. [naam vader],

wonende te [woonplaats],

hierna te noemen: de vader;

2. de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [woonplaats]

zetelende te [woonplaats]

hierna te noemen: de ambtenaar.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 23 juli 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 26 april 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage.

De man heeft op 13 september 2010 een verweerschrift ingediend.

Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 6 augustus 2010, 8 september 2010, 5 november 2010 en 11 november 2010 aanvullende stukken ingekomen.

Van de zijde van de man zijn bij het hof op 12 november 2010 en 16 november 2010 aanvullende stukken ingekomen.

De gemeente [woonplaats] heeft bij brief van 2 november 2010 laten weten dat het standpunt van de ambtenaar van de burgerlijke stand ten opzichte van de procedure bij de rechtbank niet is gewijzigd en aangekondigd niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.

Op 17 november 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en de man, bijgestaan door zijn advocaat en in aanwezigheid van de advocaat die de man bijstaat in een lopende strafzaak. Voorts is verschenen de vader. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.

Nadien zijn van de zijde van beide partijen op 30 november 2010 de door hen ingevulde mediationformulieren bij het hof ingekomen met het verzoek een mediator aan te zoeken.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.

Bij die beschikking heeft de rechtbank de moeder in haar verzoek, het geregistreerde partnerschap en het opvolgend huwelijk tussen haar dochter en de man nietig te verklaren, niet-ontvankelijk verklaard.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. De moeder heeft bij voornoemde brief van 11 november 2010 de grondslag van haar verzoek gewijzigd. Het hof zal allereerst beoordelen of deze wijziging van verzoek, die neerkomt op het formuleren van een niet eerder aangevoerde grief, toelaatbaar is en overweegt als volgt.

Wijziging van eis

2. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad dienen als grieven te worden aangemerkt alle gronden die de appellant aanvoert om te betogen dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd. Als grief moet daarom ook worden aangemerkt een verandering of vermeerdering van eis in hoger beroep indien toewijzing daarvan zou meebrengen dat het dictum van het vonnis van de rechtbank door een ander moet worden vervangen zodat het vonnis vernietigd moet worden. Aan een grief moet de eis worden gesteld dat deze voor de wederpartij voldoende kenbaar in de procedure naar voren is gebracht.

3. In HR 20 juni 2008, NJ 2009, 21, rechtsoverweging 4.2.2 en 4.2.4, is met betrekking tot het tijdstip waarop grieven dienen te worden aangevoerd of een verandering of vermeerdering van eis in hoger beroep dient plaats te vinden, het volgende beslist. De in artikel 347 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv.) besloten twee-conclusie-regel brengt mee dat de rechter in beginsel niet behoort te letten op grieven die in een later stadium dan in de memorie van grieven, dan wel (in het geval van een incidenteel appel) in de memorie van antwoord worden aangevoerd. Deze twee-conclusie-regel beperkt de - ingevolge art. 130 lid 1 in verbinding met art. 353 lid 1 Rv. - aan de oorspronkelijke eiser toekomende bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van zijn eis in hoger beroep in die zin dat hij in beginsel zijn eis niet later dan in zijn memorie van grieven of van antwoord mag veranderen of vermeerderen.

4. Op deze in beginsel strakke regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de nieuwe grief alsnog in de rechtsstrijd in hoger beroep wordt betrokken of dat de eisverandering of -vermeerdering plaatsvindt, of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een grief kan worden aangevoerd of zodanige verandering of vermeerdering van eis kan plaatsvinden.

Daarnaast kan in het algemeen het aanvoeren van een grief of een verandering of vermeerdering van eis na het tijdstip van de memorie van grieven of antwoord toelaatbaar zijn, indien daarmee aanpassing wordt beoogd aan eerst na dat tijdstip voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de nieuwe grief of de eisverandering of -vermeerdering ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat - indien dan nog mogelijk - een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Onverkort blijft dan gelden dat toelating van de nieuwe grief of de eisverandering of -vermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde.

5. De hiervoor omschreven regels zijn in een verzoekschriftenprocedure van overeenkomstige toepassing.

6. De man heeft zich ter zitting bij het hof verzet tegen het toelaten van de wijziging van verzoek van de moeder. Er is dus geen sprake van een ondubbelzinnige instemming van de wederpartij met de wijziging van het verzoek. Gelet hierop en op het hiervoor in rechtsoverweging 2 tot en met 4 overwogene zal het hof de wijziging van verzoek van de moeder, die onmiskenbaar neerkomt op het formuleren van een nieuwe grief, buiten beschouwing laten. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de overige hiervoor genoemde uitzonderingen zich niet voordoen.

Beoordeling ontvankelijkheid

7. Het hof zal, alvorens het verzoek van de moeder, en daarmee de grieven zoals geformuleerd in haar beroepschrift te beoordelen, eerst bezien of de moeder kan worden ontvangen in haar verzoek.

8. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat het geregistreerd partnerschap en het opvolgend huwelijk tussen de man en haar dochter op [datum] 2008 en [acht dagen later] 2008 te [woonplaats] tot stand gekomen, nietig wordt verklaard.

9. Op grond van artikel 1:69 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de nietigverklaring van een huwelijk worden verzocht door – onder meer – de bloedverwanten in de opgaande lijn van een der echtgenoten. Uit dit artikel blijkt dat de moeder, als eerstegraads bloedverwant van de echtgenote van de man (zijnde haar dochter) in hoger beroep om nietigverklaring van het huwelijk tussen de man en haar dochter kan verzoeken. Het hof is dan ook van oordeel dat de moeder op grond van voornoemd artikel door de rechtbank had moeten worden ontvangen in haar verzoek en zal derhalve de bestreden beschikking vernietigen en haar ontvangen in hoger beroep.

Beoordeling grieven

10. De vrouw stelt in haar eerste grief dat de rechtbank bij haar beoordeling onvoldoende heeft meegewogen dat de man de volmacht van zijn partner heeft vervalst.

In haar derde grief stelt de vrouw dat het zonder toestemming van de man onmogelijk is om de grafrechten te verkrijgen.

In haar vierde grief stelt de vrouw dat door de rechtbank geen aandacht is geschonken aan de omstandigheden waaronder het geregistreerd partnerschap en de omzetting in een huwelijk tot stand zijn gekomen.

In haar tweede en vijfde grief betoogt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat nietigverklaring van een geregistreerd partnerschap uitsluitend mogelijk is op grond van de bepalingen in Afdeling 5 van Boek 1 BW. Volgens de vrouw is er valsheid in geschrifte gepleegd, heeft de ambtenaar van de burgerlijke stand hierop niet alert genoeg gereageerd en kan de bevoegdheid van de ambtenaar in twijfel worden getrokken. De vrouw doet daarom een beroep op artikel 1:70 BW.

11. De man bestrijdt het beroep en verzoekt de door de vrouw aangevoerde grieven ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te handhaven, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding.

12. Het hof overweegt als volgt.

13. Artikel 1:76 BW bepaalt dat de rechter een huwelijk alleen nietig verklaart op grond van een verzoek overeenkomstig de bepalingen van Afdeling 5 van Boek 1, Titel 5. In de artikelen 1:31 tot en met 1:41 BW is een aantal vereisten opgenomen die moeten zijn vervuld om een huwelijk te kunnen aangaan. Extra gronden voor nietigverklaring staan opgenomen in de artikelen 1:70 tot en met 1:75 BW. De betreffende artikelen zijn in artikel 1:80a, lid 7 BW van overeenkomstige toepassing verklaard op een geregistreerd partnerschap.

14. Het hof is van oordeel dat geen van de door de moeder aangevoerde gronden kunnen leiden tot nietigheid van het door haar dochter en de man gesloten huwelijk. Aan het hof is niet gebleken dat het geregistreerd partnerschap en het huwelijk zijn gesloten ten overstaan van een niet bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand.. Eventuele gebreken aan de volmacht van de dochter van de moeder aan de man, maken de ambtenaar van de burgerlijke stand niet onbevoegd.. Voor zover de moeder heeft willen aanvoeren dat haar dochter niet in staat was om haar wil te bepalen ten tijde van het sluiten van het geregistreerd partnerschap, leidt dit niet tot nietigheid van het tussen de dochter en de man gesloten geregistreerd partnerschap en het daarop volgende huwelijk, nu de moeder op grond van artikel 1:73 BW niet degene is die nietigheid op deze grond kan verzoeken.

Voorts voorziet geen wetsbepaling in nietigverklaring van een geregistreerd partnerschap of huwelijk wegens het niet kunnen verkrijgen van grafrechten.

15. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en het inleidende verzoek van de moeder alsnog afwijzen.

Proceskosten

16. Het hof ziet geen aanleiding om de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure en zal – gelet op de aard van de procedure – de kosten compenseren. Het verzoek van de man tot veroordeling van moeder in de proceskosten wordt daarom afgewezen.

Mediation naast rechtspraak

17. Partijen hebben - zoals besproken tijdens de zitting bij het hof – aan het hof te kennen gegeven dat zij – ook als het hof een eindbeslissing geeft – gebruik willen maken van mediation naast rechtspraak. Het hof heeft met partijen ter zitting besproken dat de resultaten van de mediation niet door het hof zullen worden afgewacht en dat er een eindbeslissing zal worden gegeven. Het hof heeft partijen aangemeld voor mediation naast rechtspraak en gaat ervan uit dat beide partijen zich volledig zullen inzetten om de mediationpoging te laten slagen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:

wijst het inleidende verzoek van de moeder alsnog af;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, De Haan-Boerdijk en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2010.