Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 09-09-2009, BK4108, 105.012.792.01

Gerechtshof 's-Gravenhage, 09-09-2009, BK4108, 105.012.792.01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
9 september 2009
Datum publicatie
26 november 2009
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2009:BK4108
Zaaknummer
105.012.792.01

Inhoudsindicatie

Kinderalimentatie. Invloed van financiele positie stiefvader, van wie geen gegevens werden overgelegd, op onderhoudsbijdrage.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Familiesector

Uitspraak : 9 september 2009

Zaaknummer : 105.012.792/01

Rekestnummer : 363-M-08

Rekestnr. rechtbank : FA RK 07/470

[appellante],

wonende te [woonplaats],

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat mr. E. Sijnesael te Middelburg,

tegen

[geintimeerde],

wonende te [woonplaats],

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de vader,

advocaat mr.drs. J. Wouters te Middelburg.

HET VERDERE PROCESVERLOOP

Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 17 december 2008, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking heeft het hof de behandeling van de zaak aangehouden, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen aanvullende stukken in te dienen en op elkaars stukken te reageren.

Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 26 januari 2009 aanvullende stukken ingekomen.

Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 6 februari 2009 aanvullende stukken ingekomen.

De reactie van de moeder op de stukken van de vader is bij het hof ingekomen op 10 juli 2009. Uit haar brief volgt dat zij haar reactie eerder aan het hof heeft doen toekomen, te weten bij brief 6 februari 2009, welke brief het hof aanvankelijk niet heeft ontvangen.

Van de zijde van de vader is geen reactie op de stukken van de moeder ingekomen.

VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. Het hof heeft in zijn voormelde tussenbeschikking de vader verzocht gegevens te overleggen, ter verdere onderbouwing van zijn stelling dat zijn partner vanwege lichamelijke beperkingen niet zou kunnen werken en welke inspanningen zij zich heeft getroost, voor zover zij nog wel zou kunnen werken.

2. Het hof is op dezelfde gronden als de rechtbank van oordeel dat het samenwonen van de vader met zijn nieuwe partner, per 16 maart 2007, een relevante wijziging van omstandigheden is. Het hof is van oordeel dat de vader voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn partner (met wie hij op 11 maart 2008 een geregistreerd partnerschap is aangegaan), vanwege lichamelijke beperkingen, niet in staat is voor een belangrijk deel in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Het hof volgt ten aanzien van de verdiencapaciteit van de partner van de vader de overwegingen van de rechtbank, die het hof tot de zijne maakt. Daarnaast neemt het hof in aanmerking de door de vader overgelegde bescheiden, waaruit blijkt dat zijn partner gezondheidsklachten heeft. Ter zitting heeft de vader de gezondheidsproblemen van zijn partner toegelicht. Zij heeft een hernia, die volgens hem moeilijk te opereren is. Zij mag, als gevolg van haar hernia, niet reiken of bukken. De moeder heeft niet betwist dat de partner van de vader gezondheidsproblemen heeft. Zij betwist alleen dat haar gezondheidsproblemen van dien aard zijn dat zij daardoor niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Volgens de vader heeft zijn partner meerdere sollicitatiepogingen ondernomen, maar zonder resultaat. Ter staving van zijn stelling heeft hij thans een drietal afwijzingsbrieven overgelegd. De grief van de moeder, gericht tegen de verdiencapaciteit van de partner van de vader, faalt derhalve. Het hof is, evenals de rechtbank, wel van oordeel dat niet gebleken is dat zijn partner thans niet in staat is tenminste hetzelfde inkomen te verdienen, als toen zij nog werkzaam was voor [werkgever], in welke periode zij een inkomen genoot van € 2.840,- per jaar.

3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vader geen draagkracht heeft voor het voldoen van een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging (hierna: kinderalimentatie) van de minderjarige kinderen van partijen ([naam] en [naam]) met ingang van 3 april 2007. Het hof stelt vast dat de moeder geen grief heeft gericht tegen de wijze waarop de rechtbank de draagkracht van de vader heeft berekend, anders dan tegen het in de beoordeling van diens draagkracht betrekken van zijn partner. Het hof zal de nihilstelling van de kinderalimentatie met ingang van 3 april 2007 dan ook bekrachtigen.

4. Op 1 maart 2009 is in werking getreden de Wet van 27 november 2008 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding; Stb. 2008, 500). Nu daarin overgangsrechtelijke bepalingen ontbreken, heeft de wet onmiddellijke werking.

5. In deze wet is een voorrangsregeling voor kinderalimentatie opgenomen. In artikel 1:400 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek is onder meer bepaald dat, indien een persoon verplicht is levensonderhoud te verstrekken aan twee of meer personen en zijn draagkracht onvoldoende is om dit volledig aan allen te verschaffen, zijn kinderen en stiefkinderen die de leeftijd van een en twintig jaren nog niet hebben bereikt, voorrang boven alle andere onderhoudsgerechtigden hebben. Naar het oordeel van het hof dient met ingang van 1 maart 2009 de draagkracht van de vader beoordeeld te worden aan de hand van deze wetgeving.

6. Dit brengt met zich dat bij de berekening van de draagkracht van de vader vanaf 1 maart 2009 uitgegaan moet worden van de norm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 70%. Dat de vader een nieuwe partner heeft, kan zijn draagkracht naar het oordeel van het hof gelet op alle omstandigheden in zoverre niet langer beperken.

7. Het hof zal hierna de draagkracht van de vader beoordelen.

Draagkracht van de vader vanaf 1 maart 2009

8. Nu het hof niet over recentere gegevens ter zake van de financiële situatie van de vader beschikt, en partijen in hoger beroep, behoudens de van toepassing zijnde bijstandsnorm, niet hebben gegriefd tegen de draagkracht van de vader, ziet het hof aanleiding om ter zake van de draagkracht van de vader aansluiting te zoeken bij de overwegingen van de rechtbank dienaangaande, met dien verstande dat het hof uitgaat van de bijstandsnorm voor een alleenstaande, een draagkrachtpercentage van 70% en de volledige woonlasten, nu de partner van de vader slechts geringe inkomsten geniet.

Draagkracht van de moeder

9. De moeder heeft een draagkrachtberekening overgelegd (productie 1 bij haar brief, ingekomen bij het hof op 6 februari 2009). Zij stelt dat zij geen draagkracht heeft om een bijdrage te leveren in de kosten van [naam] en [naam]. De vader heeft, hoewel hij daartoe door het hof uitdrukkelijk in de gelegenheid is gesteld, niet gereageerd op de door de moeder overgelegde stukken. Hij heeft derhalve niet betwist dat het de moeder aan draagkracht ontbreekt om bij te dragen in de kosten van [naam] en [naam], zodat het hof daarvan uitgaat. Overigens heeft de moeder door middel van het overleggen van stukken aangetoond dat zij maar een beperkt inkomen geniet van totaal € 10.119,12 per jaar, derhalve rond de bijstandsnorm voor een alleenstaande.

Draagkracht van de stiefvader

10. Het hof stelt vast dat de moeder, hoewel het hof daar in zijn tussenbeschikking uitdrukkelijk om heeft verzocht, geen bescheiden heeft overgelegd ter zake van de financiële omstandigheden van de stiefvader. Zij heeft gesteld dat zij deze bescheiden niet wenste te overleggen. Het hof kan daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.

11. Nu verifieerbare stukken met betrekking tot de draagkracht van de stiefvader ontbreken, is het hof niet in staat te wegen in welke mate de stiefvader, de vader en de moeder elk dienen te voorzien in de kosten van de kinderen. Ter zitting is gebleken dat de stiefvader kennelijk een zodanig inkomen verdient dat hij in ruime mate kan voorzien in de kosten van de kinderen. De moeder is onvoldoende draagkrachtig om bij te dragen in de kosten van [naam] en [naam]. Het hof ziet daarin aanleiding de behoefte van [naam] en [naam] aan een bijdrage ten laste van de vader redelijkerwijs vast te stellen op een bedrag van € 50,- per maand per kind. Zijn draagkracht laat deze bijdrage toe, zonder dat hierdoor het bestaansminimum van de vader en zijn nieuwe partner wordt aangetast. De behoefte van [naam] en [naam] behoeft, gelet op de hoogte van de bijdrage ten laste van de vader, geen verdere bespreking.

12. Het hof acht het redelijk te bepalen dat de vader met ingang van 1 maart 2009 deze bijdrage ten behoeve van de [naam] en [naam] dient te voldoen.

13. Uit het vorenstaande volgt dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd voor wat betreft de periode met ingang van 1 maart 2009.

14. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking voor zover die betrekking heeft op de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam] en [naam] met ingang van 1 maart 2009 en, in zoverre opnieuw beschikkende:

bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [naam] en [naam] met ingang van 1 maart 2009 op € 50,- per maand per kind, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

bekrachtigt de bestreden beschikking met betrekking tot de nihilstelling voor de periode tot 1 maart 2009;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. Pannekoek-Dubois, Mink en Hulsebosch, bijgestaan door mr. Wijtzes als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 september 2009.