Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 22-02-2007, BA9064, BK-07/00078

Gerechtshof 's-Gravenhage, 22-02-2007, BA9064, BK-07/00078

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
22 februari 2007
Datum publicatie
20 juli 2007
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2007:BA9064
Zaaknummer
BK-07/00078

Inhoudsindicatie

Eén van de 42 gesplitste zaken BK-07/00063 t/m BK-07/00104 in vervolg op de tussenuitspraak van 9 januari 2007 inzake BK-03/01566 (LJN BA9037) betreffende WOZ-waardering van 864 woningen uit het bestand van stichting Vestia Groep (Delft).

Het beroep betreffende vijftien onroerende zaken is gegrond.

De heffingsambtenaar heeft de door hem verdedigde waarde van de onderscheidene woningen, hoewel op zichzelf geloofwaardig geschraagd, tegenover de evenzeer geloofwaardig geschraagde betwisting daarvan door belanghebbende, onvoldoende aannemelijk gemaakt. Hetzelfde geldt op overeenkomstige gronden voor de door belanghebbende verdedigde waarde van de onderscheidene woningen.

Het hof schat, zoveel mogelijk aan de hand van de door partijen aangedragen feiten, bewijsmiddelen en argumenten, en rekening houdend met gegevens betreffende de referentiewoningen, de waarde van elk van de woningen in goede justitie op € 49.500.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

derde meervoudige belastingkamer

22 februari 2007

nummer BK-07/00078

UITSPRAAK

op het beroep van de stichting Stichting Vestia Groep, statutair gevestigd te Rotterdam, tegen de uitspraken van de Inspecteur, het Hoofd Belastingen van de gemeente Delft, betreffende na te noemen beschikkingen.

1. Tussenuitspraak en splitsing

1.1 Het Hof verwijst naar hetgeen is vastgesteld, overwogen en beslist in zijn tussenuitspraak van 9 januari 2007 in de zaak met het kenmerk 03/01566 (hierna: de tussenuitspraak).

1.2 Voor het procesverloop verwijst het Hof in de eerste plaats naar hetgeen daaromtrent is vermeld onder 1 tot en met 3.2 van de tussenuitspraak.

1.3 Na de tussenuitspraak is die zaak gesplitst in 42 zaken, waaronder deze, in welke zaken heden uitspraak wordt gedaan. Ook wordt heden in de zaak met het kenmerk 03/01566 de (eind)uitspraak gedaan.

1.4 Het onderhavige beroep is gericht tegen de uitspraken van de Inspecteur op het bezwaar tegen vijftien beschikkingen, waarbij de Inspecteur het bezwaar ongegrond heeft verklaard. Die beschikkingen en uitspraken hebben betrekking op de volgende vijftien onroerende zaken:

Object Waarde bij beschikking

[...] [...]

2. Geschil en standpunten van partijen

2.1 Voor het geschil en de standpunten van partijen verwijst het Hof in de eerste plaats naar hetgeen in de tussenuitspraak onder 4 is vermeld. Wat het subsidiaire standpunt van belanghebbende en de bestrijding daarvan door de Inspecteur betreft, is voorts het volgende van belang.

2.2 Partijen hebben ieder voor zich de woningen, die in Delft bij belanghebbende in eigendom zijn, gegroepeerd, zoveel mogelijk voor elk van die groepen een - al dan niet tot die groep behorende - representatieve woning aangewezen (referentiewoning) en de waarde hiervan getaxeerd. Vervolgens hebben partijen - wederom ieder voor zich - de waarde van de woningen in elk van de groepen afgeleid van de getaxeerde waarde van de desbetreffende referentiewoning. Ter schraging van de waarde van die referentiewoning zijn objecten genoemd die werkelijk zijn verkocht, met vermelding van enkele kenmerkende gegevens van zowel de referentiewoning als de verkochte objecten, zoals verkoopprijs- en datum, bouwvolume, perceel- of tuinoppervlakte, woningtype, bouwjaar en wijknummer, terwijl ook een of meer foto's zijn bijgevoegd.

2.3 Partijen hebben de (referentie-)woningen volgens verschillende methoden getaxeerd. De Inspecteur heeft gebruik gemaakt van een taxatiemodel van Kafi, volgens welk de waarde is samengesteld uit een aantal elementen en waarbij bedragen zijn toegekend aan het bouwvolume, de perceel- of tuinoppervlakte, aanhorigheden en dakkapellen. In beroep heeft de Inspecteur dezelfde methode gehanteerd om de waarde van door hem of belanghebbende gekozen referentiewoningen te schatten. Belanghebbende heeft in beroep voor de door haar gekozen referentiewoningen vergelijkbare objecten genoemd en de verkoopprijzen daarvan gedeeld door het bouwvolume om met het gemiddelde daarvan en ook rekening houdend met belangrijke verschillen, de waarde van de referentiewoning te schatten.

2.4 Een en ander heeft ertoe geleid dat belanghebbende de woningen anders heeft gegroepeerd dan de Inspecteur, dat voor de te waarderen woningen in de meeste gevallen door partijen is gerefereerd aan verschillende referentiewoningen en dat zij voor specifieke woningen op verschillende resultaten zijn uitgekomen.

2.5 Het Hof heeft partijen gevraagd of zij het eens kunnen worden over de groepsindeling en de daarbij behorende referentiewoningen, doch partijen hebben hierover geen overeenstemming bereikt.

2.6 De Inspecteur heeft onder meer gesteld dat met betrekking tot een aantal verkochte woningen, die in de taxatierapportages van belanghebbende zijn vermeld, de taxateur is uitgegaan van een onjuist bouwvolume. Belanghebbende heeft hieromtrent ter zitting te kennen gegeven dat de door de Inspecteur genoemde bouwvolumes voor juist moeten worden gehouden.

2.7 Partijen bestrijden elkaars taxatiemethoden en stellen dat bij een taxatie met de eigen methode de waarde van de woningen beter kan worden benaderd. Voor de argumenten die partijen daarbij bezigen, verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.

3. Vaststaande feiten

Het Hof merkt het in de tussenuitspraak onder 1 en 3 vermelde als vaststaand aan. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is verder, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.1 De onderhavige woningen zijn portiekwoningen, gelegen in wijk 13. De woningen hebben een bouwvolume van 111 m3 en een tuin met een oppervlakte van 70 m2. De Inspecteur heeft die woningen ingedeeld in groep 01335 met als referentiewoning de portiekwoning aan de De Meesterstraat 4, terwijl belanghebbende die woningen heeft ingedeeld in groep 82 met als referentiewoning de portiekwoning aan de De Meesterstraat 28.

3.2 De Inspecteur heeft de waarde van zijn referentiewoning geschat op € 61.260. Belanghebbende heeft de waarde van haar referentiewoning geschat op € 48.000. Voor de grondslagen van die taxaties verwijst het Hof naar de desbetreffende rapporten.

3.3 In het taxatierapport van de Inspecteur betreffende de referentiewoning De Meesterstraat 4 zijn gegevens omtrent de verkoop van drie objecten vermeld waarop de taxatie berust. In het taxatierapport van belanghebbende betreffende de referentiewoning De Meesterstraat 28 zijn gegevens omtrent de verkoop van vijf objecten vermeld waarop de taxatie berust. Van een van die objecten is de inhoud onjuist vermeld. Het betreft de woning aan de Sint Olofslaan 29, waarvan het bouwvolume 186 m3 bedraagt in plaats van 198 m3.

3.4 De referentiewoning van de Inspecteur heeft een bouwvolume van 111 m3 en een tuin van 70 m2. De referentiewoning van belanghebbende heeft een bouwvolume van 111 m3, een woonoppervlakte van 40 m2 en een tuin van 70 m2.

3.5 Beide partijen rekenen aan de bij de woningen behorende tuinen een waarde toe van ongeveer € 9.900.

4. Beoordeling van het beroep

Vorm en wijze van bekendmaking van de beschikkingen

4.1 Wat betreft de vorm en wijze van bekendmaking van de onderwerpelijke beschikkingen verwijst het Hof naar hetgeen in de tussenuitspraak onder 5.3 en 5.4 is overwogen en geoordeeld.

De waarde van de onroerende zaken

4.2 De waarde als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ is naar de bedoeling van de wetgever 'de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding' (Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 36, blz. 44).

4.3 De bewijslast met betrekking tot deze waarde rust op de inspecteur. Indien de inspecteur niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of de belanghebbende de (eventueel) door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechter - desgeraden na inwinning van een deskundigenbericht - zelf tot een vaststelling in goede justitie van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.

4.4 De Inspecteur heeft de door hem verdedigde waarde van de onderscheidene woningen als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, hoewel op zichzelf geloofwaardig geschraagd, tegenover de evenzeer geloofwaardig geschraagde betwisting daarvan door belanghebbende, onvoldoende aannemelijk gemaakt. Hetzelfde geldt op overeenkomstige gronden voor de door belanghebbende verdedigde waarde van de onderscheidene woningen.

4.5 Ter beslechting van het geschil schat het Hof zelf, zoveel mogelijk aan de hand van de door partijen aangedragen feiten, bewijsmiddelen en argumenten, de waarde van elk van de woningen in goede justitie. Het Hof heeft in dit verband geen aanleiding gevonden een deskundigenbericht in te winnen. Partijen hebben daar ook niet om verzocht. Bij zijn schatting houdt het Hof rekening met de hiervoor onder 3.3 en 3.4 en 3.5 vermelde gegevens en gaat het uit van een benadering overeenkomstig het taxatierapport betreffende de referentiewoning van belanghebbende, echter met een waarde per kubieke meter bouwvolume van ongeveer € 355. Hiermee is ook een rekenfout in het taxatierapport hersteld. De door de Inspecteur voorgestane waarde van de woningen komt het Hof te hoog voor. De waarde van de woningen waartoe belanghebbende concludeert, acht het Hof te laag.

4.6 Het vorenoverwogene betekent dat de bestreden uitspraken niet in stand kunnen blijven en dat de waarde van elk van de woningen moeten worden vastgesteld op € 49.500.

5. Proceskosten

5.1 Nu het beroep gegrond is, heeft te gelden wat het Hof in de tussenuitspraak onder 6 heeft overwogen.

5.2 Mitsdien komt aan belanghebbende een proceskostenvergoeding van (15 x € 15,90 is) € 238,50 en een schadevergoeding van (15 x € 11,60 is) € 174,00 toe.

6. Beslissing

Het Gerechtshof

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de vijftien bestreden uitspraken van de Inspecteur,

- wijzigt de beschikkingen aldus, dat de waarde van elk van de onroerende zaken nader wordt vastgesteld op € 49.500,

- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het beroep aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 238,50, en wijst de gemeente Delft aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden, en

- veroordeelt de gemeente Delft tot vergoeding van de door belanghebbende geleden schade, vastgesteld op € 174,00.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Schuurman, Vierhout en Visser. De beslissing is op 22 februari 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.

(Otto) (Vierhout)

Deze uitspraak is ondertekend door mr. Vierhout omdat de voorzitter daartoe verhinderd was.

aangetekend aan

partijen verzonden:

Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.

2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.

De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.