Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 07-06-2006, AY5956, 1550-R-05

Gerechtshof 's-Gravenhage, 07-06-2006, AY5956, 1550-R-05

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
7 juni 2006
Datum publicatie
21 augustus 2006
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2006:AY5956
Zaaknummer
1550-R-05

Inhoudsindicatie

Ontheffing uit gezag na jarenlange uithuisplaatsing. Na 7,5 jaren nog onvoldoende perspectief bij moeder.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE

Familiesector

Uitspraak : 7 juni 2006

Rekestnummer. : 1550-R-05

Rekestnr. rechtbank : F2 RK 05-1883

[verzoekster],

wonende te Rotterdam,

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

procureur mr. M.D. Winter,

tegen

de raad voor de kinderbescherming,

vestiging Rotterdam,

hierna te noemen: de raad.

Als belanghebbenden zijn aangemerkt:

1. [belanghebbende 1],

zonder bekende woon- of verblijfplaats,

hierna te noemen: de vader;

2. stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,

gevestigd te Rotterdam,

hierna te noemen: Jeugdzorg.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 22 december 2005 in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 22 september 2005.

Op 3 mei 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door mr. G.R. Stolk, namens de raad de heer D. Dekkers en namens Jeugdzorg mevrouw

A. Rullens en de heer R. Polhuis. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.

VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking van de rechtbank te Rotterdam.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de ontheffing van de moeder van het gezag over de minderjarige [de minderjarige], geboren op 21 januari 1996, verder: [de minderjarige].

2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, haar wederom met het ouderlijk gezag te belasten (het hof verstaat: het inleidende verzoek van de raad alsnog af te wijzen). De raad heeft haar beroep ter zitting bestreden.

3. De moeder stelt dat de bestreden beschikking onvoldoende is onderbouwd en niet uitgaat van de feiten. Uit verschillende rapportages blijkt dat de moeder vindt dat [de minderjarige] op den duur teruggeplaatst zou kunnen worden. De moeder heeft dankzij medicatie, begeleiding van het RIAGG, haar baan en omgeving een stabiel leven opgebouwd. Het is niet ondenkbaar dat zij in de toekomst een rol zal kunnen spelen in het leven van [de minderjarige]. Het feit dat [de minderjarige] met onnodige spanningen te maken krijgt, is onvoldoende reden om tot ontheffing over te gaan.

4. Ter zitting heeft de advocaat van de moeder verklaard dat de moeder een nieuwe relatie heeft en thans weer zwanger is om aan de wereld te laten zien dat zij het ditmaal wel aankan. Zij heeft destijds hulp gezocht bij instanties, omdat zij nergens anders terechtkon, maar heeft daar achteraf enorme spijt van. Zij heeft altijd de hoop gehouden ooit weer zelf voor [de minderjarige] te kunnen zorgen.

5. De raad heeft ter zitting gesteld dat de maatregel van ondertoezichtstelling inmiddels zo lang duurt - zonder een reëel vooruitzicht op terugplaatsing bij de moeder - dat er thans overgegaan dient te worden tot een verderstrekkende maatregel. Gelet op het ouder en daarmee bewuster worden van [de minderjarige] acht de raad het in het belang van [de minderjarige] dat er duidelijkheid geschapen wordt.

6. Jeugdzorg stelt zich op de volgende standpunten. Er is altijd gewerkt aan contactherstel tussen [de minderjarige] en de moeder. De bezoeken van de moeder aan [de minderjarige] in het pleeggezin zijn gezellig, maar vinden nog immer onder begeleiding plaats. De wens van de moeder om zelf in de toekomst voor [de minderjarige] te gaan zorgen is niet reëel. Een ontheffing verandert echter niets aan het feit dat zij de moeder van [de minderjarige] is.

7. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden tot haar oordeel is gekomen; het hof neemt deze over. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de moeder ongeschikt en onmachtig is om haar taak als opvoeder en verzorger van [de minderjarige] te vervullen en dat deze ongeschiktheid en onmacht niet van tijdelijke aard zijn. Uit het raadsrapport van 11 maart 2005 blijkt dat [de minderjarige] een zeer belaste voorgeschiedenis heeft en in de eerste maanden van zijn leven ondergestimuleerd en fysiek en emotioneel verwaarloosd is geweest. Hij is op 2 ½ jarige leeftijd uit huis geplaatst wegens de psychiatrische problematiek van de moeder en is thans tien jaar oud. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die duiden op een zodanig positieve ontwikkeling aan de zijde van de moeder dat zij de opvoeding van [de minderjarige] ter hand zou kunnen nemen. Hoewel de moeder betrokken is op [de minderjarige] en goede intenties heeft, blijken haar pedagogische en affectieve mogelijkheden beperkt. Daarnaast ontbeert zij inzicht in haar eigen problematiek evenals inlevingsvermogen in [de minderjarige]. Sinds een jaar zijn de bezoeken van de moeder aan [de minderjarige] teruggebracht van eens in de drie weken naar eenmaal in de zes weken. Onweersproken is dat tijdens de bezoeken begeleiding nodig is, enerzijds omdat de moeder hulp nodig heeft bij het invullen van de bezoeken en anderzijds om [de minderjarige] zich veilig te laten voelen.

8. Voorts is het hof met de rechtbank van oordeel dat een gedwongen ontheffing noodzakelijk is in het belang van [de minderjarige]. [de minderjarige] verblijft sinds juni 2002 in een pleeggezin, alwaar hij zich positief heeft ontwikkeld. Hij heeft goed contact met zijn pleegouders en met de andere kinderen in het gezin. De moeder verzet zich elk jaar tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [de minderjarige] en heeft ook nu ter zitting verklaard [de minderjarige] bij zich te willen hebben. Gebleken is echter dat er geen redelijk perspectief is op een toekomstige terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder. Het belang van de moeder dient derhalve te wijken voor het recht van [de minderjarige] op duidelijkheid omtrent zijn opvoedingssituatie en een ongestoorde hechting in het pleeggezin.

9. Uit het voorgaande volgt dat de wettelijke gronden voor de ontheffing van het gezag van de moeder over [de minderjarige] aanwezig zijn, zodat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking.

Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Van Leuven en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Quarles van Ufford-van Waning als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juni 2006.