Gerechtshof 's-Gravenhage, 18-10-2005, AU4447, 2200191205
Gerechtshof 's-Gravenhage, 18-10-2005, AU4447, 2200191205
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 18 oktober 2005
- Datum publicatie
- 18 oktober 2005
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2005:AU4447
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2006:AZ2101, Bekrachtiging/bevestiging
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2006:AZ2101
- Zaaknummer
- 2200191205
- Relevante informatie
- Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 287, Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 289, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-07-2024] art. 352
Inhoudsindicatie
Soares zaak
Het hof heeft eerder overwogen dat een eventuele bewezenverklaring in overwegende mate moet steunen op de verklaring van de getuige [getuige 1], in samenhang met andere getuigenverklaringen.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en al het voorgaande overwegende is het hof van oordeel dat de verklaringen van de getuigen [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5], afzonderlijk dan wel in onderling verband, niet kunnen dienen ter onderbouwing van de betrouwbaarheid van de belastende verklaring van de getuige [getuige 1].
Evenmin kunnen deze getuigenverklaringen wegens onvoldoende betrouwbaarheid afzonderlijk dan wel in onderling verband dienen om tot het stellige en overtuigende oordeel te komen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Ook overigens zijn er in het dossier geen (voldoende) betrouwbare getuigenverklaringen voorhanden die, al dan niet in samenhang, tot dat stellige oordeel kunnen strekken.
De verdachte moet dan ook van het onder 1 en 2 tenlaste-gelegde worden vrijgesproken.
Uitspraak
Rolnummer: 22-001912-05
Parketnummer(s): 10-101121-04 en 10-103081-04
Datum uitspraak: 18 oktober 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 31 januari 2005 in de strafzaak tegen de verdachte:
G.S. H.,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond, Huis van Bewaring 'De IJssel' te Krimpen aan den IJssel.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 30 augustus 2005, 27 september 2005 en 4 oktober 2005.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen, waarvan kopieën in dit arrest zijn gevoegd. Het hof heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen van een doorlopende nummering voorzien. Het zal die nummering in dit arrest aanhouden.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 impliciet primair tenlastegelegde ('moord') vrijgesproken en terzake van het onder 1 impliciet subsidiair ('doodslag'), 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Met betrekking tot het onder 1 en 2 tenlastgelegde overweegt het hof als volgt.
Op 1 februari 2003 omstreeks 22:01 uur werd de 13-jarige Sedra Soares dodelijk getroffen door een kogel uit een vuurwapen terwijl hij met vrienden sneeuwballen aan het gooien was vanaf het parkeerdek nabij het metrostation Slinge te Rotterdam. De gewelddadige dood van Sedra Soares heeft een diepe wond geslagen in zijn familie en heeft de samenleving zeer ernstig geschokt.
De politie was na het misdrijf snel ter plaatse en er is een uitgebreid onderzoek gestart op en omstreeks de plaats delict. Er is onder meer een forensisch technisch, een tactisch alsmede een buurtonderzoek geweest. Kolkputten, gelegen op het voorplein van het metrostation Slinge, de Zuiderparkweg, de Ooltgensplaatweg en Ooltgensplaathof zijn leeggezogen; op 17, 24 februari, 7, 14 april 2003 en 2 februari 2004 is op de televisie in het programma 'Opsporing Verzocht' aandacht gevraagd voor dit misdrijf; op 19 april 2003 is door middel van flyers een beloning van 30.000 euro in het vooruitzicht gesteld voor de 'gouden tip'; tussen 17 maart en 13 juni 2003 zijn diverse processen-verbaal opgemaakt door de Criminele Inlichtingen Eenheid bij de politie Rotterdam-Rijnmond; een zeer groot aantal getuigen is gehoord.
Op 25 augustus 2003 is een nieuw onderzoeksteam geformeerd, dat na analyse van de reeds beschikbare gegevens verder is gegaan met de opsporing van de dader(s) van de moord/doodslag op Sedra Soares. Er is middels laserstralen geprobeerd een reconstructie te maken van de schietbaan. Het sluitingsproces-verbaal is gedateerd 11 januari 2005.
De politie heeft veertien hypotheses/werkscenario's opgesteld en daarop gerechercheerd. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 september 2005 (proces-verbaal politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 0509290700.AMB) liep het onderzoek naar de verscheidene hypotheses nog op het moment dat verdachte reeds was aangehouden en werden deze werkscenario's afgesloten op het moment dat er geen onderzoeksrichtingen meer waren. Ook anderen zijn als verdachte aangehouden geweest. De verdachte H. is op 14 april 2004 voor deze zaak aangehouden. Uiteindelijk heeft het openbaar ministerie het scenario/de zaak "H." aan de rechter voorgelegd.
Voorop moet worden gesteld dat er in deze zaak geen enkel dactyloscopisch, ballistisch, DNA of ander technisch bewijs ter plaatse of elders is gevonden. Ook het vuurwapen dat gebruikt moet zijn, werd niet gevonden.
De verdachte ontkent de dader van deze schietpartij te zijn.
Het alibi van de verdachte
De verdachte heeft aangevoerd gedurende die avond, voorafgaand aan en ten tijde van de schietpartij, te hebben verbleven in het huis van zijn vriendin [getuige 6]. Die avond zou daar zijn gebeld door de moeder van de verdachte. Zijn moeder zou de verdachte op de hoogte hebben gesteld van de schietpartij bij het metrostation Slinge.
Technische gegevens die het gestelde telefoongesprek bevestigen, zijn er niet.
Met betrekking tot het door de verdachte telkenmale genoemde alibi overweegt het hof dat, op grond van de getapte telefoongesprekken tussen hem en [getuige 6] van 13, 15 en 26 juni 2003, kan worden aangenomen dat zij dit alibi, waaraan de verdachte tot de zitting in hoger beroep op 4 oktober 2005 heeft vastgehouden, hebben besproken.
Dit alibi is niet geheel in overeenstemming te brengen met de beschikbare zendmastgegevens.
Het hof verwijst daarvoor met name naar het zich in het dossier bevindende KPN-rapport, alsmede naar het Proces-verbaal onderzoek Telecommunicatie van de politie, met als bijlagen, onder meer, een historische printlijst van de telefoongegevens van de verdachte en een bedekkings-kaart van het KPN-netwerk rondom de omgeving van de plaats van het delict. Daaruit kan worden afgeleid dat de verdachte, althans diens telefoon, voorafgaande aan het tijdstip van de schietpartij op de avond van 1 februari 2003, zich onder meer in de agglomeratie van het metrostation Slinge heeft verplaatst.
De gesprekken die hebben plaatsgevonden van 19:58 uur tot 21:53 uur lijken, gelet op de basisstations die worden aangestraald, te zijn gevoerd terwijl de telefoon van de verdachte zich beweegt in de omgeving van Charlois - van de Waalhaven naar de Maashaven - naar de omgeving van Pendrecht en Vrijenburg; tijdens het telefoongesprek van 21:50:56 uur tot 21:52:26 uur straalt de telefoon dan het basisstation aan waarin het metrostation Slinge is gelegen doch niet de woning van [getuige 6].
Het laatste telefoongesprek vóór 22:01 uur is gevoerd om 21:53:34 uur. Dit gesprek duurde 302 seconden, derhalve tot ongeveer 21:58:36 uur. Op dat moment bevond de telefoon van de verdachte zich kennelijk in het verzorgingsgebied van basisstation 10973 (woning [getuige 6]), hetgeen niet uitsluit dat de verdachte zich, al telefonerende, bevond in het grensgebied van basisstation 10973 met basisstation 47802, dat wordt aangestraald indien men zich in de directe omgeving van het metrostation Slinge ophoudt.
De verdachte heeft niet gesteld dat hij zijn GSM met nummer [nummer] op de avond van 1 februari 2003 had uitgeleend.
Uit het voorgaande leidt het hof af dat de verdachte op grond van het alibi dat hij heeft opgegeven niet reeds vrijuit kan gaan, terwijl uit het voorgaande evenmin kan worden afgeleid dat de verdachte op het moment van het schieten ter plaatse was en de schutter zou kunnen of moeten zijn.
De getuigenverklaringen
Het bewijs van het aan de verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde is door de rechtbank gebaseerd op de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 7], [getuige 5], [getuige 4] en op de leugenachtige verklaring van de verdachte ten aanzien van zijn alibi.
De advocaat-generaal heeft ter zitting van 4 oktober 2005 in zijn requisitoir gesteld dat het alibi van de verdachte niet sluitend is, dat de verklaringen van [getuige 1], [getuige 4], [getuige 2] en [getuige 3] als getuigen ter plaatse en de de auditu-verklaring van [getuige 5] als zijnde betrouwbaar voor het bewijs kunnen worden gebruikt, terwijl de verklaring van [getuige 7] in samenhang met de overige bewijsmiddelen kan bijdragen tot de overtuiging dat de verdachte Sedra Soares om het leven heeft gebracht door hem dood te schieten.
De verdediging heeft de betrouwbaarheid van genoemde getuigenverklaringen gemotiveerd betwist.
Het hof stelt voorop dat het in beginsel is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt om van het beschikbare materiaal datgene tot bewijs te bezigen wat deze uit het oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat deze voor het bewijs van geen waarde acht zonder dat hij van zijn oordeel over de betrouwbaarheid van de bewijsmiddelen in zijn uitspraak rekenschap behoeft af te leggen.
Gelet op de bijzondere ernst van de tenlastegelegde moord/doodslag, de mate waarin de rechtsorde daardoor is geschokt, de wetenschap dat geen andere bewijsmiddelen voorhanden zijn dan getuigenbewijs en een eventuele bewezenverklaring in overwegende mate moet steunen op de verklaring van de getuige [getuige 1] in samenhang met andere getuigenverklaringen, is het hof van oordeel dat een gemotiveerde beoordeling van de voor het bewijs beschikbare getuigenverklaringen, in deze zaak van belang is.
De getuige [getuige 1]
De [getuige 1] (hierna ook wel: de getuige) is ter zitting van het hof van 27 september 2005 gehoord. Eerder is zij vele malen door de politie gehoord en tweemaal door de rechter-commissaris, waarvan de laatste keer naar aanleiding van de in eerste aanleg gehouden schouw ter plaatse van het metrostation Slinge.
Nadat op 17 februari 2003 in het televisieprogramma 'Opsporing Verzocht' foto's werden getoond van mogelijke getuigen van de schietpartij, herkende de getuige [getuige 1] zichzelf op een van de foto's en meldde zij zich bij de politie.
Op 19 februari 2003 heeft zij een eerste verklaring afgelegd. Kort gezegd houdt die verklaring in dat zij een korte tijd na 21:15 uur is afgezet bij het metrostation Slinge en toen heeft waargenomen dat er jongens vanaf het parkeerdek sneeuwballen aan het gooien waren. Er liepen mensen op de Slinge en er stonden mensen in de hal van het metrostation. De getuige heeft vervolgens staan wachten op een vriendin die haar omstreeks 22:00 uur met de auto zou komen ophalen bij het metrostation. Zij heeft tot twee maal toe vanuit één van de (aan de zijde van de Zuiderparkweg gelegen, hof) telefooncellen getelefoneerd met - onder andere(n) - die vriendin. Toen de getuige getoeter hoorde, zag zij haar vriendin, is naar de auto (een zwarte BMW) gerend en ze zijn weggereden. De getuige heeft, toen ze was ingestapt, op het klokje in de auto gekeken en zag dat daarop 21:55 uur stond aangegeven.
Het hof merkt op dat de getuige een tijdstip noemt dat, ware het juist, mee zou hebben gebracht dat zij de plaats van het delict reeds zou hebben verlaten vóórdat er is geschoten. De getuige ter zitting in hoger beroep, daar-naar gevraagd, heeft verklaard daadwerkelijk dit tijdstip op het autoklokje te hebben gezien en dit tijdstip niet te hebben genoemd om zich te kunnen onttrekken aan een verklaring.
Op 25 februari 2003 is de getuige nogmaals in het politiebureau gehoord.
Bij die gelegenheid zijn aan de getuige twee video-printjes getoond van een beveiligingscamera; de eerste met het tijdstip 22:05:50 uur en tonende een persoon die richting de Zuiderparkweg loopt waar een auto staat en de tweede met het tijdstip 20:05:52 uur met daarop genoemde persoon die verder in de richting van de auto loopt. De getuige heeft - gelet op de zwarte jas en de plastic Adidas-tas - zichzelf in de getoonde persoon herkend. De getuige heeft, onder meer, bij die gelegenheid opgemerkt dat zij verkouden was en dat dat de reden is geweest dat zij niets heeft gehoord.
Vervolgens is aan de getuige een videofilmpje van de beveiligingscamera getoond waarop is te zien dat de telefooncel aan de zijde van de Zuiderparkweg om 21:55:27 uur leeg is, van 21:56:44 uur tot 22:01:48 uur er een persoon in de telefooncel staat, en op het beeld van 22:02:47 uur niemand meer. Zij verklaart hierop: "Ja nou ik die beelden zie, moet ik dat geweest zijn. (..) Ik ben in de voor mij linker telefooncel gaan staan." En nadat de politie haar heeft geconfronteerd met het gegeven dat de schietpartij omstreeks 22:01 uur heeft plaatsgevonden en dat de getuige op dat moment ín de telefooncel heeft gestaan:
"Ik vind het raar, nu ik er over nadenk, dat ik dan geen knallen gehoord heb. (..) Aan de onderkant is de telefooncel open, dus ik moet geluid hebben kunnen horen. (..) Ik ben met een blik op nul naar die telefooncel gelopen. Ik kan me niet herinneren dat mij daar in de omgeving iets is opgevallen. (..) Van het hele schietgebeuren heb ik helemaal geen benul gehad."
Op 6 maart 2003 is de getuige alvorens verder te worden gehoord, tezamen met de verbalisanten, naar het metro-station Slinge gegaan en heeft zij ter plaatse alle locaties laten zien waar zij op 1 februari 2003 heeft gestaan, waaronder hoe zij - toen zij voor de tweede keer is gaan bellen - in de bewuste telefooncel heeft gestaan. In aansluiting hierop verklaart de getuige bij de politie: "Ik kan mij nu wel herinneren dat ik wel een harde doffe knal hoorde. Ik draaide gelijk daarop mij om en keek in de richting van waar ik ongeveer de knal had gehoord. Ik heb toen niets bijzonders gezien. Ik bedoel hiermee dat ik geen rennende personen of hard wegrijdende auto's heb gezien. Ik heb verder gedacht dat de knal afkomstig was van vuurwerk. (..) Ik ben er zeker van dat het maar één knal was die ik toen hoorde. Ik ben na het bellen gewoon de telefooncel uitgelopen en ben gelopen naar een van de fietsenrekken, die voor de ingang van het metrostation staan. Ik zag op het parkeerdek niemand staan." De getuige gevraagd zijnde waarom zij tot dan toe heeft verklaard niets te hebben gehoord, antwoordt: "Ik heb op de videobeelden, die u mij toonde, gezien dat ik in de telefooncel mij op enig moment omdraaide. U had mij gevraagd waarom ik mij op dat moment, om 22:01:48 uur plotseling omdraaide. Omdat de schietpartij tijdens het bellen moet zijn gebeurd, heb ik maar aangenomen dat ik mij toen omdraaide om te kijken waar de knal vandaan kwam. (..) Ik denk nu echt dat ik toen wel een knal heb gehoord, maar ik kan u dat niet voor de volle 100% verklaren, omdat ik er niet echt zeker van ben. Gezien mijn reactie op de videobeelden, denk ik dat ik wel een knal moet hebben gehoord."
Het hof merkt op dat het gegeven dat de getuige "niets" heeft gehoord of gezien hoewel zij op het moment van schieten ter plaatse was, haar verklaring niet op voorhand ongeloofwaardig maakt. De getuige was, zoals uit haar verklaring blijkt, al telefonerende bezig met haar eigen 'uitgaansprogramma'(er moest de juiste kleding en een fles drank komen) en niet primair georiënteerd op de buitenwereld.
Het is daarbij ook geenszins onaannemelijk dat iemand, zonder ervaring met het geluid van een vuurwapen waarmee wordt geschoten en die dit geluid associeert met vuurwerk, geen relevante waarnemingen heeft gedaan.
Het hof merkt voorts op dat het evenmin op voorhand ongeloofwaardig is dat de getuige vervolgens bij het zien van de videobeelden van de beveiligingscamera van zichzelf, waarop zij met haar hoofd wegdraait, zich ineens het 'bijbehorende' geluid - een knal - herinnert. Dit is een fenomeen dat beschreven is als een van de manieren waarop herinneringen uit het geheugen worden opgehaald, namelijk door middel van een 'aanwijzing'. Zo een aanwijzing kan direct toegang geven tot alle overeenkomstige deelherinneringen. Het is - hoewel opmerkelijk - op voorhand niet onaannemelijk dat met deze 'aanwijzing' uit de videobeelden bij de getuige, op enig moment daarna, andere deelherinneringen aan het voorval, zoals de rode Honda, eveneens zijn herleefd.
Op 30 juni 2003 is de getuige [getuige 1], naar aanleiding van een schietpartij op 26 mei 2003 in discotheek "Sheera's" op de 's-Gravendijkburgwal te Rotterdam, waarbij de verdachte in de discotheek boos is geworden op de getuige en - buiten haar zicht - in de lucht met een vuurwapen heeft geschoten, andermaal gehoord aangaande de gebeurtenissen op 1 februari 2003. Aan haar worden een zevental foto's getoond met de vraag of zij de getoonde mensen op de foto herkent. Zij herkent de verdachte van een foto en verklaart dat zij hem sinds eind januari/begin februari 2003 kent - niet van naam - en hem bij het stappen toen een aantal malen heeft gezien. Zij heeft ook een keer met hem gedanst. Bij deze gelegenheid verklaart zij, kort gezegd, een doffe knal te hebben gehoord en een paniekerige schreeuw doch rondkijkend niets bijzonders te hebben gezien op of rond het metrostation. Ook nadat de politie de getuige heeft voorgehouden het raar te vinden dat zij niets "bijzonders" heeft gezien ervan uit gaande dat zij stond te wachten op iemand die elk moment aan moest komen, persisteert de getuige bij haar verklaring dat zij niets heeft gezien.
Dan neemt het verhoor een wending.
De politie houdt de getuige de stelling/mogelijkheid voor dat er iemand in een auto voorbij is gereden op de Slinge in de avond van 1 februari 2003 en dat die persoon door jongens die op het parkeerdek stonden, is bekogeld. De getuige reageert door te zeggen dat dit verhaal ook wel eens op TV is geweest of in de krant heeft gestaan.
De politie gaat dan verder door de getuige voor te houden dat het mogelijk is dat zij die persoon die voorbij gereden is, heeft herkend van gezicht en dat zij ook gezien zou kunnen hebben dat die persoon, nadat hij was bekogeld, met een vuurwapen heeft geschoten en vraagt vervolgens aan haar wie zij kent die dat zou kunnen doen. De getuige wijst vervolgens de reeds eerder aan haar getoonde politiefoto van de verdachte aan en zegt dat zij die man daartoe in staat acht omdat hij erg gauw boos is en omdat hij ook heeft laten zien dat hij een pistool heeft.
Bijna een jaar later, op 8 juni 2004, is de getuige wederom gehoord. Bij gelegenheid van dit verhoor ver-klaart zij over haar relatie met [getuige 8], vriend van de verdachte, over het gebeurde op 26 mei 2003 en over een rode Honda Civic van de verdachte. Nadat de politie haar heeft voorgehouden dat die G. (de verdachte, hof) in die tijd een zwarte Honda Civic had, verklaart zij: "ja, maar die rode zit wel ergens in mijn hoofd en heeft volgens mij te maken met de schietpartij op het jongetje." De getuige verklaart verder dat zij op 1 februari 2003 met de telefoonhoorn in haar hand buiten de telefooncel is gestapt en dat zij vervolgens links langs de telefooncel heeft gekeken in de richting van waaruit die knal kwam en dat dat ergens onder de metrobaan door was, achter de pilaren van de metrobaan. Zij verklaart daar een rode Honda Civic te hebben zien staan, ter hoogte van het parkeerdek. Voorts verklaart zij te hebben gezien dat "een donkere jongen, die ik toen niet van naam kende maar wel van gezicht, met een pistool in zijn hand in die auto sprong op de bestuurders zitplaats." Er zat een tweede persoon in de auto; de auto reed met hoge snelheid weg. Door de politie gevraagd meer te zeggen over die jongen met het pistool, zegt de getuige: "Later hoorde ik, en zag ik, dus dat de jongen die ik had gezien G. was. Dit was dezelfde jongen, waarvan ik de foto's had gezien tijdens de schietpartij op 26 mei en die toen had geschoten."
Op 9 november 2004 is de getuige onder ede gehoord bij de rechter-commissaris. Alsdan geeft zij aan dat zij niets bijzonders gehoord of gezien heeft en dat de verklaring van 8 juni 2004 onder druk is afgelegd waarbij haar door de politie woorden in de mond zijn gelegd.
De rechter-commissaris gelast ten tijde van dit verhoor een onderzoek teneinde vast te stellen of de getuige meineed heeft gepleegd en maakt dienaangaande proces-verbaal op. De getuige wordt ter plaatse door de politie aangehouden en in aansluiting daarop in verzekering gesteld en gedurende twee dagen door de politie ondervraagd. De getuige die, zo heeft zij ter zitting in hoger beroep verklaard, nimmer met politie of justitie in aanraking was gekomen, heeft dit als buitengewoon ingrijpend, zwaar en belastend ervaren en als een enorme druk, een ervaring die ze niet weer wilde meemaken.
Van het verhoor door de politie op 10 november 2004 is een videoband beschikbaar waarvan het openbaar ministerie, de verdediging en het hof kennis hebben kunnen nemen. Door het hof is waargenomen dat de verhorende verbalisant uitvoerig tegen de getuige (alsdan verdachte van meineed) 'aanpraat' en dat zij uiteindelijk aarzelend het scenario waarbij de verdachte de schutter is, herhaalt. Tenslotte bevestigt zij aan de verbalisant dat haar verklaring van 8 juni 2004 de waarheid is geweest.
Op 24 november 2004 (na de schouw) verschijnt de getuige wederom als getuige voor de rechter-commissaris (dezelfde als die van 9 november 2004). De getuige zag zich, zo heeft zij in hoger beroep verklaard, geen andere mogelijkheid dan een de politie welgevallige verklaring af te leggen en onder ede uit te spreken dat zij in haar getuigenis van 8 juni 2004 de waarheid verwoordde. Zij heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij, anders dan eerder in haar verklaring van 8 juni 2004, vanuit de telefooncel de verdachte, van de kant van het parkeerdek, naar zijn auto zag rennen en dat zij iets in een hand zag. De getuige kon aan de manier waarop hij het in zijn hand had, zien dat het een vuurwapen was. Zij heeft hem in een oogopslag gezien vanaf de zijkant van zijn gezicht en zij zag heel snel de voorkant van zijn gezicht.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 27 september 2005 heeft de getuige [getuige 1] wederom onder ede ontkend op 1 februari 2003 rondom 22:01 uur iets te hebben gezien dat betrekking zou kunnen hebben op het doodschieten van het slachtoffer. Zij heeft daarbij aangegeven dat zij in haar verklaring van 8 juni 2004 wel grotendeels zelf haar verhaal heeft verteld, maar ook dat zij de politie ter wille heeft willen zijn en dat zij druk van de politie heeft ervaren die tegen haar heeft geschreeuwd en haar woorden en details in de mond heeft gelegd.
Over de verklaring van 30 juni 2003 merkt het hof op dat naar zijn oordeel de politie de getuige toen nadrukkelijk heeft 'geleid' naar de verdachte.
Het voorgaande neemt evenwel niet weg dat - onder omstandigheden - de getuige [getuige 1] op 1 februari 2003 een manspersoon kán hebben gezien die naar een rode Honda Civic rende die voor of onder de metrobaan aan de zijde van het parkeerdek stond geparkeerd met de neus richting Slinge, zoals zij bij de rechter-commissaris op 24 november 2004 heeft verklaard. Immers, tot het dossier behoort een CD-rom met daarop 360 graden genomen foto's van de plaats delict. Ter zitting in hoger beroep van 27 september 2005 zijn die foto's op een groot projectie-scherm bekeken en heeft het hof waargenomen dat vanuit de telefooncel waarin de getuige stond, er - tussen de steunpilaren onder het metrostation door - zicht was op de weg alwaar volgens haar, zoals bij de schouw verklaard, de rode Honda stond. De afstand tussen die twee punten bedraagt ongeveer 53,5 meter (zie het proces-verbaal van meting van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 0509281400.AMB, d.d. 28 september 2005).
Als de waarnemingen van de getuige zoals neergelegd in haar verklaringen van 8 juni en 24 november 2004 voor waar moeten worden gehouden, dan plaatst het hof bij de herkenning door de getuige van de rennende man als zijnde de verdachte, de volgende kanttekeningen.
De getuige kende de verdachte slechts oppervlakkig. Niettegenstaande het gegeven dat de getuige intensief met Antilliaanse mensen omging, is bekend dat (wederzijdse) herkenning van een blanke en een persoon van het negroïde type problematisch is, temeer onder bezwarende omstandig-heden. Het hof noemt als bezwarende omstandigheden het volgende. De afstand waarop de herkenning door de getuige moet hebben plaats gevonden, bedraagt (ongeveer) 53,5 meter. Voor een scherpe persoonsherkenning is - niettegenstaande de reflecterende werking van de sneeuw - die afstand (mogelijk te) aanzienlijk; dit temeer omdat het avond was en de straatlantarens brandden en de getuige de betreffende manspersoon in een oogopslag van de zijkant en kort van voren heeft gezien.
Ook het tijdsverloop tussen 6 maart 2003, de datum waarop de getuige naar aanleiding van de videobeelden zich toch "een knal" herinnert, en 8 juni 2004, de datum waarop zij verklaart over de verdachte als zijnde de in de rode Honda springende man, is voor een betrouwbare verklaring een zwaarwegende factor.
Tenslotte is opmerkelijk dat de getuige zich één knal herinnert terwijl verschillende getuigen hebben verklaard meerdere knallen te hebben gehoord.
Door dit alles speelt nog heen dat uit het dossier blijkt dat sedert de schietpartij op 1 februari 2003 er in Antilliaanse kringen en op straat in Rotterdam op allerlei manieren werd gesproken over het daderschap van de verdachte.
De vraag naar de betrouwbaarheid van de belastende verklaring van de getuige [getuige 1] - ik hoorde een knal en in de richting van die knal zag ik een rode Honda Civic met de verdachte als aanrennende bestuurder met iets, een vuurwapen, in de hand - zal, al het voorgaande overziende, moeten worden beantwoord mede aan de hand van de verklaringen van getuigen die ten tijde van het misdrijf ter plaatse zouden zijn geweest en op essentiële onderdelen deze verklaring van de getuige [getuige 1] bevestigen.
Van de overige getuigen die ter plaatse aanwezig zouden zijn geweest, heeft het openbaar ministerie de getuigen [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] voorgebracht.
De getuige [getuige 2]
De getuige [getuige 2] heeft op 16 april 2004 voor het eerst een verklaring afgelegd. De getuige zou vóór en óp het moment van de schietpartij in de buurt van de plaats delict zijn geweest. Hij zou hebben rondgehangen in de buurt van Plein 1953 en vermoedelijk een pakje kauwgom hebben gekocht bij het (aan de Slinge gelegen, hof) Shell benzinestation; dit laatste wordt niet bevestigd door de opnamen van de beveiligingscamera's van de Shell. Hij heeft de bestuurder van een rode auto zien schieten op sneeuwbal gooiende jongens. De rode auto was hem vervolgens gepasseerd. Hij kende de bestuurder van gezicht en heeft later van [getuige 9] gehoord dat deze man G. heette. Hij heeft kinderen horen schreeuwen en horen roepen iets als "hij is geschoten, hij is geschoten".
Op 9 november 2004 heeft onder leiding van de rechter-commissaris een schouw plaats gevonden. Naar aanleiding daarvan en in vervolg daarop is de getuige [getuige 2] nogmaals gehoord, ditmaal onder ede. Hij verklaart alsdan: "Ik stond op de stoep bij de rand van de Zuiderparkweg. Toen ik net twee á drie stappen gedaan had om over te steken hoorde ik schoten. Ik meen drie schoten. Ik keek in de richting waar ze vandaan kwamen.
Ik zag net onder het viaduct een kleine rode auto zonder kontje, volgens mij een Honda Civic. Voor die auto zag ik een witte auto. En voor de witte auto zag ik een stadsbus van lijn 66 of 70. De rode auto stond stil. De witte auto stond volgens mij ook stil. De bus reed volgens mij langzaam. Ik denk dat hij net optrok. (..) Ik zag twee mannen in de rode auto. Beter gezegd. Ik zag er één staan en één zat in de auto. De persoon in de auto zat op de bijrijderplaats. De bestuurder stond naast de auto. Het portier was open. Hij stond met zijn gezicht richting parkeerdek. Het was een rastaman. (..) Hij was iets langer dan ik. Ik ben 1.74 meter. Hij had dreadlocks. Voor een deel tot op zijn schouder en voor een deel tot op zijn rug. Hij had een iets lichtere huidskleur dan ik. (..) Hij had een vuurwapen in de hand. Ik herinner mij dat er massaal sneeuwballen naar beneden werden gegooid. Ik hoorde dat er geschreeuwd werd "er is geschoten" en "eentje is geraakt". De man had beide armen rustend op het dak. De armen waren gestrekt in de richting van het parkeerdek. Het vuurwapen had hij met beide handen vast. Toen ik hem zag was het schieten net voorbij. Ik ben even op de grond gaan zitten en ben vervolgens naar huis gelopen. (..) Ik heb hem zien instappen en zien wegrijden. Hij reed verder over de Slinge en stak het kruispunt over en reed over de Slinge in de richting van het politiebureau. (..) Toen de rode auto op de kruising was, min of meer op mijn hoogte, keek de bestuurder mij aan. (..) De bestuurder ken ik van gezicht. (..) De naam van de schutter is [getuige 8]. Ik heb die naam van [getuige 9] gehoord. (..) Ik heb zojuist de naam [getuige 8] genoemd. U vraagt mij of het kan dat ik mij vergis. Dat is mogelijk. (..) Het klopt dat ik wat onderzoek gedaan heb. (..) Toen de eerste politiewagen kwam, ben ik weggegaan."
De door de getuige [getuige 2] ten tijde van de schouw op een plattegrond aangegeven positie van de rode Honda Civic is geweest ter hoogte van het bushokje aan de zijde van het parkeerdek.
Het hof overweegt dat de getuige [getuige 2], hoewel hij zegt ter plaatse te zijn geweest op het moment van de beschieting, zich niet terstond heeft gewend tot een van de vele politieagenten die zeer kort nadien ter plaatse zijn gekomen en heeft gemeld hetgeen hij beweert te hebben gezien.
Verder verdient bijzondere aandacht dat de afstand van de plaats waar getuige [getuige 2] ten tijde van de schietpartij zou hebben gestaan en de plaats waar hij stelt de rode Honda Civic te hebben gezien overeenkomstig zijn hiervoor weergegeven verklaring, omstreeks 77 meter bedraagt (zie voornoemd proces-verbaal van meting van 28 september 2005).
Tussen beide meetpunten ligt de metrobaan, het was avond, de straatlantarens brandden, er reden auto's en er waren mensen op straat. Onder die omstandigheden lijkt het niet goed mogelijk dat de getuige heeft waargenomen dat de persoon die hij zegt in het vizier te hebben gehad, iets langer is en een iets lichtere huidskleur heeft dan hijzelf. Dat die persoon dreadlocks had tot op zijn schouders en voor een deel tot op zijn rug, lijkt overigens niet te passen bij de persoon van de verdachte van wie zich in het dossier een politiefoto bevindt - kennelijk genomen in 2003 - met daarop de verdachte met korte/middellange dreadlocks.
Daarbij komt dat de positie van de rode Honda Civic die door getuige [getuige 2] is aangegeven, namelijk ter hoogte van de bushalte aan de zijde van het parkeerdek, niet aansluit bij die van de getuige [getuige 1], die de auto bij de schouw verder plaatst, namelijk onder het viaduct. Dat de door [getuige 2] waargenomen schutter met gestrekte armen op de auto rustte om vervolgens na het schieten gelijk in te stappen verdraagt zich niet met de naar de auto rennende man die de getuige [getuige 1] zegt te hebben waargenomen.
Deze getuige heeft eerst op 16 april 2004 bij de politie een verklaring afgelegd; zeker niet is uit te sluiten dat die verklaring in belangrijke mate, althans mede, is ingegeven, althans is beïnvloed, door de geruchten in Rotterdam en de berichten daarover in de media en/of door het vooruitzicht van een royale geldelijke beloning.
Het voorgaande overziende is het hof van oordeel dat de verklaring van de getuige [getuige 2] onvoldoende betrouwbaar is om te kunnen dienen ter stellige bevestiging van de belastende verklaring van de getuige [getuige 1].
De getuige [getuige 3]
De getuige [getuige 3] is op 8 maart 2004 voor het eerst gehoord door de politie. Op die datum was hij in het politiebureau om te praten over een openstaande geldboete en toen kwam de schietpartij van 1 februari 2003 ter sprake, zo staat in het proces-verbaal gerelateerd.
De verklaringen van de getuige houden in dat hij ter plaatse is geweest (hij reed met zijn vriendin in zijn auto aan de zijde van de ingang van het metrostation, in de richting van Plein 1953), een aantal knallen van heel dichtbij heeft gehoord en heeft gezien dat een negroïde man van Antilliaanse afkomst, ongeveer 1,80 meter en ongeveer 30 jaar oud, met zijn buik tegen de zijkant van de auto stond geleund, beide armen gestrekt op het dak van de auto had en met beide handen een vuurwapen vasthield. Nadat de getuige al rijdend gepasseerd was, hoorde hij een knal en dacht hij dat er geschoten was; gezien heeft hij dat niet noch dat er is gericht op het parkeerdek. De auto was een Ford Escort of Peugeot en stond nog vóór de bushalte, ter hoogte van de telefoon-cellen en de glasbak aan de zijde van het parkeerdek. De getuige heeft de man met het vuurwapen alleen van de zijkant en zijn achterkant gezien, van drie á vier meter afstand. Toen de schutter zich omdraaide heeft hij even zijn gezicht kunnen zien. De getuige is vervolgens verder gereden omdat hij geen problemen wilde. Toen hij vier of vijf dagen later op Stads TV zag dat een kind was geraakt, schrok hij erg want hij had het zien gebeuren. Hij is niet direct naar de politie gegaan uit angst.
Op 9 november 2004 is de getuige aanwezig geweest bij de schouw en vervolgens, onder ede, gehoord door de rechter-commissaris. Alsdan verklaart de getuige dat hij zag dat iemand een pistool richtte op het parkeerdek, dat hij een rode Escort station zag staan, dat hij niet zeker is van de rode kleur, dat hij tot drie maanden geleden vrij hevig blowde en stoned was toen hij op 28 april 2004 bij de politie verklaarde en dat door het vele blowen zijn korte termijngeheugen niet kapot is gegaan.
Dat de getuige met zijn vriendin in de auto zat, is door haar bij de rechter-commissaris ten stelligste ontkend.
Het hof acht de verklaring van de getuige [getuige 3], gelet op de inhoud daarvan in samenhang met het late tijdstip waarop deze is afgelegd, de persoon van de getuige en de verklaring van zijn vriendin, onvoldoende betrouwbaar om als bewijsmiddel te dienen.
De getuige [getuige 4]
De getuige [getuige 4] is voor het eerst door de politie gehoord op 2 juli 2004. De getuige zou kort daarvoor - tijdens zijn detentie - hebben aangegeven te willen worden gehoord omdat hij wat van de schietpartij afwist.
Zijn verklaring begint met: "Nou het enige dat ik weet is dat ik op straat heb gehoord dat G., bijgenaamd Japatin (de verdachte, hof), de dader is." Aan het einde van deze verklaring en van die welke hij op 11 augustus 2004 als verdachte heeft afgelegd, zegt hij dat hij ten tijde van de schietpartij op de Slinge liep richting metrostation, dat hij knallen/schoten hoorde en kort hierop uit de richting van het metrostation een rode Honda Civic zag komen. Wie er in de auto zaten heeft hij niet gezien, maar het was de auto van de verdachte; hij herkende de auto aan de velgen.
De aanwezigheid van deze getuige ter plaatse van het metrostation Slinge op 1 februari 2003 omstreeks 22:01 uur kon door de politie niet worden geverifieerd.
Ter zitting in hoger beroep van 4 oktober 2005 is deze getuige onder ede gehoord. Hij heeft daarbij stellig ontkend de rode Honda Civic van de verdachte te hebben gezien, sterker nog, hij zou de verdachte in de tijd dat deze een rode Honda had nauwelijks hebben gekend doch wel in de tijd dat sprake was van een zwarte Honda. Volgens de getuige is zijn belastende verklaring tot stand gekomen onder (zware) druk van de politie. Van dat laatste is het hof niet gebleken.
Er is aan de zijde van het hof gerede twijfel of hetgeen deze getuige bij de politie heeft verklaard uit eigen wetenschap is en het door hem verklaarde is overigens onvoldoende om te bevestigen dat de verdachte de schutter is geweest.
De getuige [getuige 5]
De getuige [getuige 5] heeft op 11 augustus 2004 bij de politie en op 20 december 2004 ten overstaan van de rechter-commissaris een verklaring afgelegd die erop neer komt - kort gezegd - dat de getuige tijdens de gesprekken die hij met de verdachte in detentie had, uit diens mond heeft gehoord dat de verdachte de schutter is geweest.
De verdachte respectievelijk de getuige is in de Peniten-tiaire Inrichting (hierna: PI) te Vught gedetineerd geweest. In de periode van 7 juli tot 13 augustus 2004 verbleven beiden op de afdeling 7F, in schuin tegenover elkaar liggende cellen.
De verdachte heeft betwist dat hij met de getuige [getuige 5] in gesprek is geweest en zijn raadsman heeft ter onderbouwing daarvan nog aangevoerd dat het formele regime in de PI dat niet toestond.
De getuige [getuige 5] is ter zitting in hoger beroep van 4 oktober 2005 onder ede gehoord. Hij heeft daarbij aangegeven dat zijn verklaring bij de rechter-commissaris mede het resultaat is van de puzzelstukjes die in elkaar pasten. De getuige refereerde daarmee aan de informatie aangaande deze zaak die tot hem was gekomen op de luchtplaats van de PI, namelijk door de gesprekken van Antilliaanse medegedetineerden, en via de permanent 'meelopende' nieuwsbalk onder de televisiezender RTL-Z.
Het hof acht voldoende aannemelijk dat de getuige en de verdachte met elkaar in gesprek zijn geweest ten tijde van hun beider detentie en dat de feitelijke invulling van het detentieregime - onder omstandigheden - kan afwijken van de formele geldende regels en in dit geval (soms) heeft afgeweken, zoals de getuige heeft verklaard.
Gehoord ter zitting in hoger beroep blijft de getuige bij zijn verklaring dat de verdachte tegen hem heeft gezegd in zijn rechterhoek iets omhoog te hebben zien komen - de verdachte zou daarbij naar zijn rechter ooghoek hebben gewezen - en toen in een schrikreactie te hebben gereageerd, waarbij de verdachte een schietgebaar maakte: zijn rechterarm en -hand gestrekt naar voren en daarbij de pink, ring- en middelvinger ingetrokken, de wijsvinger recht naar voren en de duim omhoog. De verdachte zou een en ander meermalen, in aanwezigheid van de getuige en ook wel (een) andere(n), hebben herhaald. De getuige was geschrokken van de nonchalante houding van de verdachte toen hij het vertelde.
Uit de detentiesituatie als aangegeven zijn er geen getuigenverklaringen die de verklaring van de getuige [getuige 5] inhoudelijk ondersteunen. Er is één ver-klaring van de 'celmaat' van de verdachte, [getuige 10]; deze wijst inhoudelijk in een geheel andere richting, namelijk dat de verdachte tegen [getuige 10] heeft gezegd dat de verdachte 'toen' in bed lag bij [getuige 6].
Het hof acht in deze van belang dat de getuige [getuige 5] geen Papiamento spreekt. Ter zitting heeft het hof kunnen vaststellen dat de verdachte gebrekkig Nederlands spreekt. Gelet voorts op het feit dat in de PI, ook bij de getuige, bekend was waarvan de verdachte werd verdacht, kan het zeer wel zijn dat de verdachte zich jegens de getuige heeft uitgelaten over hetgeen zou zijn gebeurd, maar er blijft gerede twijfel of de getuige de verdachte goed heeft begrepen, zonder diens uitlatingen op eigen wijze in te vullen en derhalve of de verdachte zichzelf aan de getuige in woord en gebaar daadwerkelijk als de dader bekend heeft gemaakt.
De verklaring kan derhalve niet als bewijsmiddel dienen.
De verklaring van de getuige [getuige 7], die zelf geen schutter heeft waargenomen, behoeft - nu deze naar het oordeel van het hof slechts tot overtuiging zou kunnen dienen - gelet op het vorenstaande, geen bespreking meer.
Conclusie
Het hof heeft eerder overwogen dat een eventuele bewezenverklaring in overwegende mate moet steunen op de verklaring van de getuige [getuige 1], in samenhang met andere getuigenverklaringen.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en al het voorgaande overwegende is het hof van oordeel dat de ver-klaringen van de getuigen [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5], afzonderlijk dan wel in onderling verband, niet kunnen dienen ter onderbouwing van de betrouwbaarheid van de belastende verklaring van de getuige [getuige 1].
Evenmin kunnen deze getuigenverklaringen wegens onvoldoende betrouwbaarheid afzonderlijk dan wel in onderling verband dienen om tot het stellige en overtuigende oordeel te komen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Ook overigens zijn er in het dossier geen (voldoende) betrouwbare getuigenverklaringen voorhanden die, al dan niet in samenhang, tot dat stellige oordeel kunnen strekken.
De verdachte moet dan ook van het onder 1 en 2 tenlaste-gelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
(zie de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt)
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot veroordeling van de verdachte terzake van het onder 1 impliciet subsidiair ('doodslag'), 2 en 3 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer binnen het grondgebied van Nederland van ongeveer 300 gram cocaïne. De verdachte had bij zijn terugkeer uit Curaçao in zijn koffer een fles body-lotion en een fles babypoeder, beide gevuld met cocaïne, bij zich. Dit misdrijf draagt bij aan de handel in en het gebruik van cocaïne, waardoor de volksgezondheid ernstig wordt bedreigd, en leidt veelal direct en direct tot vele vormen van criminaliteit. De verdachte heeft uit puur winstbejag gehandeld.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 30 september 2005, eerder is veroordeeld voor het plegen van een Opiumwetdelict, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 3 ten-lastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezen-verklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Stoker-Klein, A.E. Mos-Verstraten en A.J.M. Kaptein,
in bijzijn van de griffier mr. F. Rutten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 oktober 2005.