Gerechtshof 's-Gravenhage, 25-11-2003, AO5171, 2200290703
Gerechtshof 's-Gravenhage, 25-11-2003, AO5171, 2200290703
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 25 november 2003
- Datum publicatie
- 9 maart 2004
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2003:AO5171
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2005:AR6612
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2005:AR6612
- Zaaknummer
- 2200290703
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord op zijn broer door deze meermalen met kracht met een koevoet op en/of tegen de benen, de handen, de rug, de armen en de ribben te slaan. Verwerping van een beroep op noodweerexces.
Het hof heeft verdachte veroordeeld tot 5 jaar gevangenisstraf.
Uitspraak
parketnummer 1005100002
datum uitspraak 25 november 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE meervoudige kamer voor strafzaken
ARREST
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank te Rotterdam van
23 mei 2003 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam]
1. Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 11 november 2003.
2. Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.
3. Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van het subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij en oplegging van een schadevergoedingsmaatregel als nader vermeld in het vonnis. Voorts heeft de rechtbank bevolen dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
4. Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
5. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.
Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
6. Toelichting op de bewezenverklaring
Voor wat betreft de bewezenverklaring van het opzet en de voorbedachte rade bij de verdachte op de levensberoving van zijn [naam]er [naam] overweegt het hof het volgende.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen en uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is de volgende gang van zaken in de nacht van 30 op 31 december 2001 aannemelijk geworden. Nadat de auto van de verdachte in brand was gestoken en de verdachte van zijn moeder had vernomen dat de ruiten van haar woning waren ingegooid, is de verdachte naar de woning van zijn moeder gegaan. Zowel de verdachte als zijn moeder gingen er, mede gelet op hun ervaringen in het verleden, van uit dat die brandstichting en die vernieling waren gepleegd door het latere slachtoffer, de broer van de verdachte, [naam]. Zoals uit de eigen verklaring van de verdachte bij de politie blijkt heeft hij weliswaar zijn moeder beloofd dat hij zijn broer met rust zou laten, doch naar de verdachte zelf verklaart, wist hij op dat moment al zeker dat hij naar de woning van zijn broer zou gaan om deze dood te slaan. Vervolgens is de verdachte naar huis gegaan en heeft hij daar een aantal biertjes gedronken, zoals hij heeft verklaard tegenover de politie om het op die manier te doen voorkomen dat hij dronken was en niet zou weten wat hij deed. Later heeft de verdachte zich inderdaad onder medeneming van een koevoet naar de woning van zijn broer [naam] begeven. Nadat de verdachte zowel de portiekdeur als de voordeur van de woning van zijn broer had geforceerd, is hij in de woning van zijn broer binnengedrongen en heeft de verdachte zijn broer [naam] met de koevoet meermalen geslagen op diens benen, handen, armen, rug en ribben. Uit de verklaringen van zowel het slachtoffer als de getuigen [naam] en [naam], buren van het slachtoffer, leidt het hof af dat de verdachte ten tijde van het toebrengen van deze slagen met de koevoet zich verbaal heeft geuit in de trant van dat hij zijn broer [naam] dood zou maken. Zoals uit de medische verklaring volgt, heeft dit slaan met een koevoet door de verdachte tot gevolg gehad dat het slachtoffer naast vele botbreuken in beide handen en benen meerdere ribbreuken en een ingeklapte long heeft bekomen. De klaplong was potentieel levensbedreigend.
Naar het oordeel van het hof volgt uit het vorenstaande dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of reeds genomen besluit om zijn broer [naam] van het leven te beroven, zodat gelegenheid heeft bestaan voor de verdachte om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Derhalve heeft de verdachte gehandeld met voorbedachten rade als bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Voor zover al niet uit het vorengaande voortvloeit dat het opzet van de verdachte was gericht op de levensberoving van zijn broer [naam] is het hof van oordeel dat - ook al zou de verdachte, zoals deze heeft betoogd, op enig moment in de woning van het slachtoffer tot inkeer zijn gekomen en om die reden zijn oorspronkelijke plan om zijn broer [naam] te doden hebben laten varen en hem nog slechts hebben willen verwonden - de verdachte door te handelen als hiervoor omschreven welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn broer als gevolg van het slaan met een koevoet op de rug en ribben zodanig letsel zou bekomen dat deze aan de gevolgen daarvan zou kunnen overlijden.
7. Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandig-heden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
8. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
Poging tot moord.
9. Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft een beroep gedaan op noodweerexces. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte zich op het moment dat zijn broer hem met een mes stak en bleef steken, geconfronteerd zag met een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding, waartegen hij zich moest verdedigen. De verdachte heeft evenwel door zijn broer te slaan met een koevoet op een wijze zoals is geschied de grenzen van de proportionaliteit overschreden. Deze overschrijding is volgens de verdediging het onmiddellijke gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging. De hevige gemoedstoestand is volgens de raadsman allereerst veroorzaakt door de door zijn broer gepleegde brandstichting en de gepleegde vernielingen aan de woning van zijn moeder. Subsidiair stelt de raadsman van de verdachte dat de levensbedreigende situatie voor de verdachte de reden is geweest van de uiteindelijke hevige gemoedsbeweging. Op grond van het bovenstaande is de raadsman van oordeel dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof is van oordeel dat de verdachte geen beroep op noodweerexces toekomt. In de eerste plaats is uit het onderhavige strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep niet aannemelijk geworden dat de door de verdediging gestelde noodweersituatie zich ook daadwerkelijk heeft voorgedaan. Immers, de verklaring van de verdachte dat hij na binnenkomst in de woning van zijn broer [naam] door deze met een mes zou zijn aangevallen, vindt op geen enkele wijze ondersteuning in het onderhavige strafdossier. Integendeel, bij onderzoek ter terecht-zitting in hoger beroep van de door de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit gedragen jas is niet gebleken van de door hem gestelde beschadigingen. Doch zelfs indien er van zou worden uitgegaan dat zich een dergelijke noodweersituatie wel heeft voorgedaan, dient in het onderhavige geval het beroep op noodweerexces te worden verworpen. Nu het hof bewezen heeft verklaard dat de verdachte na kalm beraad en rustig overleg en ter uitvoering van een tevoren genomen besluit met een koevoet op de rug en ribben van het slachtoffer heeft geslagen, dienen aan een door de verdachte gedaan beroep op noodweerexces zeer zware eisen te worden gesteld.
Immers, in geval van een poging tot doodslag na kalm beraad en rustig overleg en ter uitvoering van een tevoren genomen besluit is een "verdediging" van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding nauwelijks denkbaar; alleen in geval dat tengevolge van een constante acute bedreiging van zijn eigen lijf de verdachte na kalm beraad en rustig overleg het besluit zou hebben genomen om zijn broer [naam] van het leven te beroven, zou kunnen worden gezegd dat hij zulks heeft gedaan ter verdediging van zijn eigen lijf. In het onderhavige geval heeft de verdachte evenwel het besluit om het slachtoffer te doden op een eerder tijdstip genomen, toen er van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding nog helemaal geen sprake was.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
10. Strafmotivering
De advocaat-generaal mr. Van der Horst heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord op zijn broer door deze meermalen met kracht met een koevoet op en/of tegen de benen, de handen, de rug, de armen en de ribben te slaan. Uit de zich in het onderhavige strafdossier bevindende medische informatie blijkt dat als gevolg van het handelen van de verdachte het slachtoffer naast vele botbreuken in beide handen en benen meerdere ribbreuken en een potentieel levens-bedreigende klaplong heeft opgelopen. Het is dan ook niet aan de verdachte te danken dat zijn handelen geen fatale afloop heeft veroorzaakt. Door aldus te handelen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn broer [naam]. Te verwachten valt dat een slachtoffer van een dergelijk feit, in het bijzonder in het onderhavige geval waarbij het zich in de familiesfeer afspeelt, nog lange tijd de psychische gevolgen zal ondervinden van hetgeen de verdachte hem heeft aangedaan.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de navolgende rapporten:
- Onderzoek geestvermogens Pieter Baan Centrum d.d. 3 februari 2003, opgemaakt en ondertekend door F.R. Kruisdijk, psychiater en P.E. Geurkink, psycholoog, beiden vast gerechtelijk deskundige bij het PBC, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht;
- Rapport Pro Justitia d.d. 5 juni 2002, opgemaakt en ondertekend door drs. H.P. Jacobs, gezondheidszorg psycholoog, onder supervisie van drs. C.M. van Deutekom, forensisch psycholoog en vast gerechtelijk deskundige te Rotterdam;
- Rapport Pro Justitia d.d. 21 mei 2002, opgemaakt en ondertekend door B.A. von Bargen, psychiater, onder supervisie van dr. Th.J.G. Bakkum, districts-psychiater;
- Voorlichtingsrapport Reclassering Nederland d.d. 4 juni 2002, opgemaakt en ondertekend door S. Parnes, reclasseringswerker en R. Jongejans, unitmanager.
In het bovengenoemde rapport van het Pieter Baan Centrum wordt geconcludeerd dat er sprake lijkt te zijn geweest van een langdurige en voor de verdachte zeer belastende stresssituatie, waarbij het contact met zijn broer een voor de verdachte sterk ontregelend effect heeft gehad. Tegelijkertijd lijkt verdachtes psychische conditie in de loop van zijn detentie verder te zijn verslechterd. Nu uit eerdere rapportages geen sprake bleek van een psychiatrisch toestandsbeeld en op basis van de uiteindelijk verkregen informatie geen psychische stoornis kan worden vastgesteld ten tijde van en in relatie tot het tenlastegelegde, moet de verdachte op grond van bovenstaande overwegingen volledig toerekeningsvatbaar worden geacht voor het ten laste gelegde.
Aangezien geen verband kan worden aangetoond tussen de in het Pieter Baan Centrum bij de verdachte geconstateerde problematiek en het tenlastegelegde, ziet het team geen aanleiding voor een advies tot begeleiding of behandeling van de verdachte in een strafrechtelijk kader. Wel is het aangewezen dat de verdachte psychiatrisch wordt begeleid.
Het hof maakt deze conclusie tot de zijne.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 23 oktober 2003, al eerder is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
11. Vordering tot schadevergoe[naam]t onderhavige strafproces heeft [naam], zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van € 6.125,33 terzake van materiële en immateriële schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het - in eerste aanleg toegewezen - bedrag van € 2.269,--.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
12. Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.269,-- ten behoeve van het slachtoffer [naam].
13. Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het primair bewezenverklaarde.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
VIJF JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam] tot het gevorderde bedrag van TWEEDUIZEND TWEEHONDERDENNEGENENZESTIG EURO en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij in verband met zijn vordering heeft gemaakt -welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil- en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van TWEEDUIZEND TWEEHONDERDENNEGENENZESTIG EURO ten behoeve van het slachtoffer [naam], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van 45 dagen.
Bepaalt dat voorzover wordt voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [naam], de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen, alsmede dat voorzover wordt betaald aan de benadeelde partij de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door
mrs. De Bruijn-Lückers, Den Os en Van Kempen,
in bijzijn van de griffier mr. Koppelaars.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van
het hof van 25 november 2003.