Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 17-12-2003, AO1780, 403-H-03

Gerechtshof 's-Gravenhage, 17-12-2003, AO1780, 403-H-03

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
17 december 2003
Datum publicatie
20 januari 2004
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2003:AO1780
Zaaknummer
403-H-03

Inhoudsindicatie

Rechtsmacht Nederlandse rechter met betrekking tot in het buitenland gelegen onroerende zaak. Omvang huwelijksgemenschap en invloed van goederenrechtelijke beperkingen naar Pools recht.

Uitspraak

Uitspraak : 17 december 2003

Rekestnummer : 403-H-03

Rekestnr. rechtbank : 02-6355

GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE

FAMILIEKAMER

B e s c h i k k i n g

in de zaak van

[belanghebbende]

wonende te '[x],

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

procureur mr. J.H.E. Wanrooij,

tegen

[benadeelde partij],

wonende te '[x],

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

procureur mr. E.N. van der Spoel.

PROCESVERLOOP

De vrouw is op 20 mei 2003 in hoger beroep gekomen van een beschik-king van de rechtbank te 's-Gravenhage van 5 maart 2003.

De man heeft op 7 juli 2003 een verweerschrift ingediend.

Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 3 juni 2003 aanvullende stukken ingekomen.

Van de zijde van de man zijn bij het hof op 14 oktober 2003 aanvullende stukken ingekomen.

Op 14 november 2003 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: partijen en hun procureurs.

VASTSTAANDE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit-ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.

De vrouw en de man zijn op [datum], in de gemeente [x] te Polen met elkaar gehuwd. Uit hun huwelijk is op [geboortedatum]4 het volgende nog minderjarige kind [kind]en: [kind] verder: [kind].

Na echtscheiding oefenen de partijen gezamenlijk het gezag uit over [kind], die bij de moeder verblijft.

Op 24 oktober 2002 heeft de man bij de rechtbank te '[x] een verzoek tot echtscheiding naar Nederlands recht met nevenverzoeken ingediend. Hij heeft onder meer verzocht de scheiding en deling van de huwelijksgemeenschap naar Nederlands recht als volgt vast te stellen:

a. inboedel:

de inboedel van de echtelijke woning wordt in onderling overleg gelijkelijk tussen de partijen verdeeld;

b. echtelijke koopwoning/schuld aan de broer van de man:

het aandeel van partijen in de echtelijke koopwoning aan de [adres] te [x] wordt verkocht. Van de opbrengst wordt de hypotheekschuld afbetaald. Een eventueel alsdan resterend overwaarde wordt aangewend om de schuld aan de broer van de man uit te betalen, welke schuld circa € 6.800,- bedraagt. Mocht daarna nog een bedrag aan overwaarde overblijven, zal dit bedrag gelijkelijk tussen partijen worden verdeeld. Mocht er een restantschuld overblijven, wordt deze eveneens gelijkelijk aan partijen toebedeeld;

c. onverdeelde nalatenschap:

de vrouw is gerechtigd tot een deel van de nalatenschap van haar overleden vader, welk deel in de gemeenschap van goederen valt. Dit deel wordt gelijkelijk tussen partijen verdeeld;

d. huis in Polen:

het (nog niet afgebouwde) huis en stuk grond in Polen wordt aan de vrouw toebedeeld tegen vergoeding van de helft van de getaxeerde waarde hiervan aan de man;

a-d. verrekening:

behoudens het hiervoor bepaalde, vindt de verdeling voor het overige plaats zonder enige verrekening;

subsidiair:

de verdeling ten overstaan van een notaris van de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap te bevelen met benoeming van een notaris en onzijdige personen.

De vrouw heeft geen verweer gevoerd.

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank tussen de partijen de echtscheiding uitgesproken. Daarbij heeft de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad - de verdeling van de tussen de partijen bestaande beperkte gemeenschap van goederen naar Pools recht als volgt vastgesteld:

Aan de man worden toegescheiden:

- de helft van de inboedel van de echtelijke woning;

- de helft van de na verkoop van de echtelijke woning (waarbij de hypotheekschuld en van de schuld van partijen aan de broer van de man ad € 6.800,- van de verkoopprijs dienen te worden afgetrokken) overgebleven opbrengst/restantschuld;

- de helft van de nalatenschap van de overleden vader van de vrouw;

- de helft van de getaxeerde waarde van het (nog niet afgebouwde) huis en stuk grond in Polen;

Aan de vrouw worden toegescheiden:

- de helft van de inboedel van de echtelijke woning;

- de helft van de na verkoop van de echtelijke woning (waarbij de hypotheekschuld en van de schuld van partijen aan de broer van de man ad € 6.800,- van de verkoopprijs dient te worden afgetrokken) overgebleven opbrengst/restantschuld;

- de helft van de nalatenschap van de overleden vader van de vrouw;

- het (nog niet afgebouwde) huis en stuk grond in Polen.

De echtscheidingsbeschikking is op [datum] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden.

Ten aanzien van de man

De man heeft de Nederlandse nationaliteit. Hij woont samen met een partner die circa

€ 860,- netto per maand verdient. Hij is mede-eigenaar van een tankstation. De nettowinst bedroeg over 2002 € 17.715,-. Volgens de voorlopige aanslag 2002 bedroeg het verzamel-inkomen in dat jaar €12.655,- Hij is ziekenfondsverzekerde.

De echtelijke woning is op 19 maart 2003 in eigendom overgedragen. De netto-opbrengst bedroeg € 58.354,-. Na de afbetaling van de schuld aan de broer van de man is het restant ter afrekening tussen partijen gestort op een depot.

De man heeft de volgende maandlasten:

- € 384,- huur en enige servicekosten;

- € 45,- premie ziek-te-kosten-ver-zekering;

- € 100,- omgangskosten;

- € 136,- aflossing schulden.

Ten aanzien van de vrouw

De vrouw is geboren op [geboortedatum]. Zij heeft de Poolse nationaliteit. Het achtjarig kind van partijen verblijft grotendeels bij de vrouw, maar in onderling onderleg ook bij de man gedurende twee tot drie dagen per week. De vrouw werkt in deeltijd (50%) in de gezondheidssector en volgt gedurende één dag per week een aanvullende opleiding als helpende 1. Haar inkomen uit loon bedraagt volgens de jaaropgave 2002 € 12.794,-. Zij is ziekenfondsverzekerde.

Zij heeft de volgende maandlasten:

- € 413,- huur en enige servicekosten.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil zijn de boedelverdeling en de eerst in hoger beroep verzochte alimentaties voor de vrouw en het kind.

2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking voor wat betreft de verdeling van de beperkte huwelijksgemeenschap te vernietigen, en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat, zo begrijpt het hof, de vrouw niet gehouden is om de waarde van het in Polen gelegen onroerende zaak te verrekenen met de man. Voorts verzoekt de vrouw een kinderalimentatie te bepalen van

€ 350,- per maand en indien er nog draagkracht aan de zijde van de man aanwezig een alimentatie ten behoeve voor haar te bepalen van € 640,- per maand. De man bestrijdt haar beroep, zij het dat hij aanbiedt voor [kind] een alimentatie te betalen van € 195,- per maand.

3. De vrouw heeft ter zitting gemotiveerd betwist, dat zij haar werktijd momenteel kan uitbreiden, gezien enerzijds de bezuinigingen in de zorg en anderzijds de zorg voor het kind van partijen, terwijl zij ook nog gedurende een dag per week een cursus volgt om haar positie op de arbeidsmarkt te verbeteren.

Nu zij derhalve minder verdient dan het bedrag van de bijstandsuitkering voor een alleenstaande ouder, staat haar behoefte aan een aanvullende onderhoudsuitkering van de man vast. Daaraan doet niet af, dat zij sinds een maand een Poolse vriend in huis heeft, nu voorshands onzeker is of deze relatie bestendig is.

4. Het hof houdt rekening met een verzamelinkomen van de man in 2002 van € 12.655,- nu dat het bedrag is dat de fiscus bij de voorlopige aanslag over dat jaar heeft aangehouden.

5. Het hof betrekt het belastingvoordeel in verband met buitengewone lasten voor [kind] in de draagkrachtberekening, voor zover de man daarvoor, gelet op de hoogte van de door hem te betalen kinderalimentatie vermeerderd met de kosten voor omgang, in aanmerking komt of kan komen.

6. Het hof houdt slechts rekening met een huur van € 246,- per maand, omdat de huidige partner van de man geacht wordt daarin voor het resterende gedeelte bij te dragen.

7. Uit dit alles volgt dat de draagkracht van de man sle-chts een alimentatie toelaat van € 195,- per maand, en dat de draagkracht van de man daarnaast onvoldoende is voor enige bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw.

8. Partijen hebben ter zitting verklaard dat zij het Poolse recht van toepassing achten op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, omdat hun eerste beoogde huwelijksdomicilie gelegen was in Polen. Het hof vat deze uitlating van beide partijen op als een rechtskeuze voor het Poolse recht met betrekking tot de boedelverdeling.

9. De vrouw stelt dat op grond van Pools recht geen grond in eigendom kan zijn van rechtssubjecten die niet de Poolse nationaliteit hebben, tengevolge waarvan het in Polen gelegen boedelbestanddeel buiten de verdeling tussen partijen dient te blijven. Voorts stelt de vrouw dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is nu de in Polen gelegen registergoederen onder Pools recht vallen.

Het hof kan de vrouw in deze redenering niet volgen. Krachtens artikel 4 lid 3 Rv heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht in de onderhavige zaak, nu diens bevoegdheid in dit geding niet door enige verordening of verdrag wordt beheerst. Het in [buitenland] gelegen zijn van registergoederen doet daaraan niet af. Evenmin staat aan de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in de weg dat naar Pools recht een buitenlander geen in [buitenland] gelegen registergoed in eigendom kan hebben.

10. Nu tussen partijen is overeengekomen dat de vermogensrechtelijke gevolgen van hun huwelijk worden geregeerd door Pools recht, zal ook het hof daarvan uitgaan.

Op grond van artikel 33 sub 2 van het [buitenlandse] Familie- en Voogdijwetboek behoren goederen verkregen krachtens erfrecht niet tot de huwelijksgemeenschap, nu niet is gesteld of gebleken dat door de erflater anders is bepaald. Mitsdien dient het verzoek tot verdeling voor zover dit betreft de vermogensbestanddelen behorende tot de nalatenschap van de vader van de vrouw te worden afgewezen.

11. Met betrekking tot het in [buitenland] gelegen nog niet afgebouwde huis en grond overweegt het hof, dat naar huidig Pools recht inderdaad een niet Pool geen onroerende zaak in eigendom kan hebben. Naar het oordeel van het hof mag zulks er evenwel niet toe leiden dat bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap naar Pools recht geen rekening gehouden wordt met de onroerende zaak in [buitenland]. Uitgaande enerzijds van het bepaalde in artikel 32 §1 van het [buitenlandse] Familie- en Voogdijwetboek, waarbij in beginsel alle tijdens de duur van de huwelijksgemeenschap door één der echtgenoten of door beiden verworven vermogensbestanddelen tot de huwelijksgemeenschap behoren en anderzijds van de goederenrechtelijke beperkingen naar Pools recht, brengt dit één en ander met zich mee dat de in [buitenland] gelegen onroerende zaak geheel aan de vrouw toekomt onder de verplichting van de vrouw de waarde ervan met de man te verrekenen. Dit houdt derhalve in dat de vrouw aan de man als eigen schuld de helft van de waarde van deze onroerende zaak moet voldoen.

Voor het overige kan het verzoek van de man tot verdeling worden toegewezen, nu de vrouw zich daartegen in zoverre niet heeft verzet.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking met betrekking tot de daarbij vastgestelde verdeling van de beperkte huwelijksgoederengemeenschap van partijen, en in zoverre opnieuw beschikkende:

Aan de man worden toegescheiden:

- de helft van de inboedel van de echtelijke woning;

- de helft van de na verkoop van de echtelijke woning (waarbij de hypotheekschuld en van de schuld van partijen aan de broer van de man ad € 6.800,- van de verkoopprijs dienen te worden afgetrokken) overgebleven opbrengst/restantschuld;

- de helft van de getaxeerde waarde van het (nog niet afgebouwde) huis en stuk grond in [buitenland];

Aan de vrouw worden toegescheiden:

- de helft van de inboedel van de echtelijke woning;

- de helft van de na verkoop van de echtelijke woning (waarbij de hypotheekschuld en van de schuld van partijen aan de broer van de man ad € 6.800,- van de verkoopprijs dient te worden afgetrokken) overgebleven opbrengst/restantschuld;

- het (nog niet afgebouwde) huis en stuk grond in [buitenland], onder de verplichting van de vrouw om aan de man te voldoen als eigen schuld de helft van de waarde daarvan;

bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen kin-derali-mentatie met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op € 195,- per maand, wat de na heden te ver-schij-nen termijnen betreft bij voor-uitbe-ta-ling te vol-doen;

sluit de wijziging van rechtswege van deze kinderalimentatie voor de periode tot 1 januari 2005 uit;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. Dusamos, Stille en Van der Burght, bijge-staan door mr. Arnbak-d'Aulnis de Bourouill als griffier, en uitgespro-ken ter openbare terecht-zitting van 17 december 2003.