Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 28-05-2003, AF9256, 2200277202

Gerechtshof 's-Gravenhage, 28-05-2003, AF9256, 2200277202

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

rolnummer 2200277202

parketnummer 1100632801

datum uitspraak 28 mei 2003

tegenspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

meervoudige kamer voor strafzaken

ARREST

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Dordrecht van 7 juni 2002 in de strafzaak tegen de verdachte:

[ ],

geboren te [ ] op [ ],

wonende te [ ], [ ],

thans gedetineerd in [ ] te [ ].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 30 januari 2003, 24 april 2003, 14 mei 2003 en 15 mei 2003.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, waarvan een kopie in dit arrest is gevoegd.

Aanhoudingsverzoek en beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting van 15 mei 2003 het reeds ter terechtzitting van 14 mei 2003 gedane verzoek tot het nader onderzoeken van het vezelcontactsporenonderzoek met betrekking tot de vulling van het dekbed, alsook voor wat betreft de maat van de schoenafdruk, uitdrukkelijk herhaald. Daarbij heeft zij nog aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard terzake van het aan verdachte onder 1, 2 en 3 telkens primair en subsidiair tenlastegelegde, aangezien door de advocaat-generaal niet is aangeboden een nader onderzoek met betrekking tot het vezelcontactsporenonderzoek op de broek van [ ] te laten verrichten waardoor er, nu een dergelijk onderzoek wel op de broek van verdachte is verricht, sprake is van een onherstelbaar verzuim jegens verdachte. Door dit eenzijdig opsporen en nalaten is immers tekort gedaan aan het recht van verdachte op een eerlijk proces ex artikel 6 E.V.R.M.

Het hof is - gelijk ter terechtzitting van 14 mei 2003 - van oordeel dat de verdediging ruimschoots in de gelegenheid is geweest deze verzoeken in een eerder stadium te doen en daarmee thans te laat komt, in strijd met een goede procesorde. De zogenaamde regiezitting van het hof vond reeds op 30 januari 2003 plaats en het technisch rapport met betrekking tot onder meer het vezelcontactsporenonderzoek en het schoensporenonderzoek dateert reeds van 26 april 2002. Met betrekking tot het schoensporenonderzoek geldt in dit verband bovendien dat de verdediging, hoewel dat in dit stadium van het proces zeker op haar weg had gelegen, in het geheel niet aannemelijk heeft gemaakt dat het gevraagde onderzoek iets zinnigs zou kunnen opleveren in het licht van het geringe maatverschil, waarvan blijkt uit de verklaringen van de verdachten [ ] en [ ] (maat 42 - volgens verklaring [ ] bij de rechter-commissaris - respectievelijk 43). Daarenboven acht het hof de noodzakelijkheid van een dergelijk nader onderzoek niet gebleken.

In dit verband wordt het volgende overwogen:

- als er al op de broek van [ ] vezels afkomstig van (de vulling van) het dekbed zouden worden aangetroffen dan staat daarmee nog niet vast hetgeen door de raadsvrouw met dit verzoek kennelijk wordt beoogd, namelijk dat [ ] de schutter is geweest. Daarbij komt dat [ ] en verdachte samen in één auto hebben gezeten en in elkaars nabijheid hun kleding hebben uitgetrokken, waardoor contaminatie van sporen niet valt uit te sluiten. Bovendien hebben verdachte en zijn mededaders verklaard dat zij sporen die tot het misdrijf zouden kunnen worden herleid hebben verwijderd. In dit verband geldt dat verdachte ruimschoots in de gelegenheid is geweest zijn eigen broek te wassen, zodat niet meer valt vast te stellen de betrouwbaarheid van het sporenonderzoek dáárop, hetgeen nodig zou zijn voor een eventuele zinvolle vergelijking met de broek van [ ];

- anders dan de raadsvrouw heeft gesteld hebben verdachte en [ ] reeds vroegtijdig tegenover de politie over (o.m. de maat van) de door hen ten tijde van de tenlastegelegde feiten gedragen schoenen verklaard. Verdachte heeft daarbij aangegeven dat de schoenen die hij destijds droeg leken op de hem door de politie getoonde foto's van schoenen van het merk Reebok, tot schoenen van welk merk het op het bed aangetroffen schoenzoolspoor is te herleiden. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij op het bed heeft gestaan. Voorts is uit onderzoek gebleken dat geen van de andere verdachten, noch anderen die het pand die avond hebben betreden, destijds schoenen droegen van het merk Reebok. [ ] heeft verklaard witte Nike's te hebben gedragen (verklaring V1.05) en verdachte zelf heeft over [ ] verklaard dat hij witte schoenen droeg, die van het merk Nike zouden kunnen zijn (V3.04). Nog daargelaten of het door de raadsvrouw gevraagde onderzoek technisch mogelijk zou zijn, het resultaat zou niet toe- of afdoen aan het vorenstaande.

Het hof wijst dan ook het verzoek tot aanhouding ten behoeve van nader onderzoek als voormeld af.

Aangaande het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie overweegt het hof het volgende:

Ook al zou het opsporingsonderzoek opzettelijk (eenzijdig) beperkt zijn tot de zwarte broek van verdachte - hetgeen voorshands niet is gebleken -, dan nog zou dit - mede gelet op het feit dat het hier een zeer beperkt onderdeel van het opsporingsonderzoek betreft - niet dienen te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, maar hooguit tot uitsluiting van dat deel van het technisch onderzoek tot het bewijs, hetgeen reeds daarom niet aan de orde is omdat het hof de desbetreffende bevinding niet tot het bewijs zal bezigen.

Voormeld beroep faalt derhalve.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde vrijgesproken en terzake van het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf, waarbij de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen zijn toegewezen en schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van de benadeelde partijen zijn opgelegd, een en ander als nader in het vonnis omschreven.

De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Beoordeling van het vonnis

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.

dat

1. hij op 23 november 2001 te Dordrecht tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg genoemde [slachtoffer 1] met een vuurwapen een kogel in het hoofd geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;

2. hij op 23 november 2001 te Dordrecht tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 2] met een vuurwapen een kogel in het hoofd geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;

3. hij op 23 november 2001 te Dordrecht tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg genoemde [slachtoffer 3] met een vuurwapen een kogel in het hoofd geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 3] is overleden;

4. hij op 23 november 2001 te Dordrecht tezamen en in vereniging met anderen in een woning gelegen aan de [naam]straat, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag (van ongeveer NLG 700,--) en een aantal gouden sieraden en een spelcomputer (Playstation II) en een zakje inhoudende NEO-2 chips en een aantal condensors en ongeveer 33 tape's (merk Sony) en een aantal briljantjes en diamantjes toebehorende aan [slachtoffer 4] en/of aan [slachtoffer 1] en/of aan [slachtoffer 3] welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen genoemde [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):

- een vuurwapen heeft/hebben gericht op het hoofd van die [slachtoffer 4] en

- tegen die [slachtoffer 4] heeft/hebben gezegd dat hij, [slachtoffer4], niet moest gillen en dat hij, [slachtoffer 4], moest doen wat hem werd gezegd en

- die [slachtoffer 4] heeft/hebben gezegd dat hij, [slachtoffer 4], op zijn buik op de grond moest gaan liggen en (daarbij) zijn handen op zijn rug moest houden en

- de polsen van die [slachtoffer 4] heeft/hebben vastgebonden en

- de mond van die [slachtoffer 4] heeft/hebben afgeplakt met tape.

Hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen.

De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.

Bewijsoverweging

Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat:

a. in de woning waar de beroving plaatsvond, tussen de verdachten [ ] en [ ] een gesprek heeft plaatsgevonden over het voornemen om de in de woning aanwezigen af te schieten, omdat "de gezichten van de verdachten waren gezien", waarna enige tijd later verdachte [ ] de fatale schoten heeft gelost;

b. de verdachte [ ] in de periode voorafgaand aan de overval een en andermaal in het bijzijn van [ ] en (eenmaal) in het bijzijn van [ ] te kennen heeft gegeven dat een of meer mensen bij de beroving zou(den) worden afgeschoten.

Op grond van deze feiten acht het hof voorbedachte raad ten aanzien van de onder 1 t/m 3 tenlastegelegde feiten bewezen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

1 primair, 2 primair en 3 primair: Medeplegen van moord, meermalen gepleegd;

4: Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Het hof is van oordeel dat de onder 1 t/m 3 (telkens primair) bewezenverklaarde feiten dienen te worden gekwalificeerd als "meermalen gepleegd", aangezien zij opleveren het meermalen veroorzaken van het in de wet omschreven gevolg, te weten de levensberoving van een ander.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.

De verdachte is dus strafbaar.

Strafmotivering

De advocaat-generaal mr. Van Es heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte terzake van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en terzake van het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf, met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [ ] tot een bedrag van € 1.089,07, alsmede oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [ ] tot een derde van dat bedrag, toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [ ] tot een bedrag van € 15.000,=, alsmede oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [ ] tot een derde van dat bedrag, toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [ ] tot een bedrag van € 14.687,05, alsmede oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [ ] tot een derde van dat bedrag en met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [ ] tot een bedrag van € 20.634,02, alsmede oplegging van een schadevergoedings-maatregel ten behoeve van [ ] tot een derde van dat bedrag.

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte en zijn mededaders hebben hun slachtoffer [ ] in zijn woning beroofd en daarna drie in de woning aanwezige personen om het leven gebracht. Dat het er niet tenminste vier zijn geworden is louter te danken aan het feit dat [ ] kans gezien heeft tijdig te ontsnappen. Het enkele feit dat de drie dodelijke slachtoffers in de woning van [ ] aanwezig waren, heeft hen het leven gekost.

De overval was goed voorbereid. Van tevoren hadden verdachte en zijn mededaders de uitvoering gezamenlijk besproken en werden de benodigde attributen, zoals tie-wraps, tape en handschoenen aangeschaft. Voor wat betreft de tie-wraps was het aantal afgestemd op drie personen, te weten [ ], zijn vrouw en zijn dochter.

De avond tevoren zijn verdachte en zijn mededaders naar Dordrecht gereden om de woning te verkennen. De mededaders van verdachte zijn naar binnen gegaan. Hierna werd met [ ] telefonisch de afspraak gemaakt om de volgende dag terug te keren om een Playstation spelcomputer om te laten bouwen.

Op 23 november 2001 zijn verdachte en zijn mededaders wederom naar Dordrecht gereden, deze keer om de plannen uit te voeren. Verdachte en één van zijn mededaders hadden beiden een vuurwapen meegenomen, waarvan in ieder geval vaststaat dat één van die wapens geladen was. Kort nadat zij door [ ] in de woning waren binnengelaten hebben verdachte en zijn mededaders de beraamde beroving ten uitvoer gebracht. Ieder van hen heeft hierbij een actieve rol vervuld, niemand liet zich onbetuigd.

[ ], zijn stiefdochter en haar vriend moesten onder bedreiging van een vuurwapen op de grond gaan liggen, hun handen werden op de rug gebonden met tie-wraps of tape en hun mond werd afgeplakt met tape, terwijl de vriendin van [ ] eveneens werd vastgebonden en evenzo werd haar mond afgeplakt. [ ] en [ ] kregen ook nog een krant over hun hoofd gelegd. De woning werd ondertussen doorzocht en [ ] werd van zijn geld en sieraden ontdaan.

Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen gaat het hof ervan uit dat verdachte de dodelijke schoten heeft gelost.

Ter terechtzitting is in geen enkel opzicht aannemelijk geworden dat verdachte spijt heeft van de uiterst brute wijze waarop hij aan het leven van drie onschuldige mensen een eind heeft gemaakt. Integendeel, aannemelijk is geworden dat het verdachte vooral speet dat niet ook voornoemde [ ] dood was.

Na afloop van de gepleegde feiten hebben verdachte en zijn mededaders zich ingespannen om mogelijke sporen te wissen.

[ ] is niet de enige die de beroving heeft overleefd. Onwetend van hetgeen zich op dat moment in de woning afspeelde lag de 11-jarige [ ] in haar slaapkamer te slapen. Toen zij op enig moment wakker werd en haar slaapkamerdeur opende werd zij geconfronteerd met een beeld dat naar alle waarschijnlijkheid voor altijd op haar netvlies gegrift staat. Een traumatischer ervaring in haar nog jonge leven is nauwelijks denkbaar. Ook deze omstandigheid wordt verdachte en zijn mededaders zeer zwaar aangerekend.

De verdachte en zijn mededaders hebben zich schuldig gemaakt aan een drievoudige moord, waarbij de 39-jarige [ ], haar 16-jarige dochter [ ] en [ ], de evenoude vriend van [ ], om het leven zijn gebracht, uitsluitend omdat zij toen in de woning van [ ] waren. Met deze misdrijven is op brute en volstrekt zinloze wijze aan deze drie mensen hun kostbaarste bezit, het leven, ontnomen en is aan de nabestaanden van de slachtoffers onherstelbaar leed toegebracht. Een dergelijke drievoudige moord draagt een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengt daarnaast bij de burgers gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.

Het hof heeft kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die naar voren zijn gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, onder meer uit een summier rapport van de psycholoog H.S.M. Weber, alsmede het voorlichtingsrapport van de reclassering. Blijkens het Uittreksel Algemeen Documentatieregister is verdachte eerder met justitie in aanraking gekomen. Van strafverminderende omstandigheden is het hof niet gebleken.

Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat uit oogpunt van vergelding en uit oogpunt van maatschappelijke beveiliging alleen het opleggen van een levenslange gevangenisstraf passend en geboden is.

Verweer

Door de raadsvrouw van verdachte is nog aangevoerd dat het opleggen van een levenslange gevangenisstraf in strijd is met de artikelen 3 en 5 lid 4 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu sprake is van een onmenselijke bestraffing en voorts geen sprake is van periodieke toets door een rechterlijke controle-instantie die toetst of de gronden die destijds hebben geleid tot vrijheidsbeneming nog aanwezig zijn.

Het hof verwerpt dit verweer en verwijst daarbij naar de mogelijkheid van gratie en kort geding (H.R. 9 maart 1999, N.J. 1999, nr. 435). Het door de verdediging genoemde arrest van 1 juni 1999, N.J. 1999, 565 en de gestelde aanscherping van de gratiewet - wat daar verder van zij - doen daaraan niet af.

Ook thans bestaat nog onverkort de mogelijkheid om: a) te allen tijde door middel van een gratieverzoek te doen toetsen of een situatie is ontstaan waarin met de verdere tenuitvoerlegging van de straf geen enkel in ons strafrecht erkend doel in redelijkheid meer wordt gediend; b) in kort geding de Staat aan te spreken, indien veroordeelde de mening is toegedaan dat de executie van de (levenslange) gevangenisstraf - op welke grond dan ook - niet langer als rechtmatig kan worden beoordeeld.

Vorderingen tot schadevergoeding

De verdachte heeft de hoogte van de vorderingen van de benadeelde partijen weliswaar niet betwist, maar dit laat onverlet dat het hof ingevolge artikel 361 van het Wetboek van Strafvordering gehouden is de vorderingen ambtshalve te toetsen.

A. In het onderhavige strafproces heeft [ ] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 3 tenlastegelegde tot een bedrag van

fl. 2.400,= omgerekend € 1.089,07.

In hoger beroep is deze vordering wederom aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde bedrag.

De verdachte heeft de hoogte van de vordering van de benadeelde partij niet betwist.

Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij [ ] aangetoond dat de gestelde schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 1 en 3 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen.

Gelet op de gezamenlijke aansprakelijkheid van verdachte en zijn mededaders geldt dat verdachte gehouden is tot betaling van het toegewezen bedrag, met dien verstande dat indien en voorzover het te betalen bedrag door de mededaders of een van hen aan de benadeelde partij zal zijn betaald, de verdachte zal zijn bevrijd.

Het vorenstaande brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij [ ] tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

B. In het onderhavige strafproces heeft [ ] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden shockschade als gevolg van het aan de verdachte onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde tot een bedrag van

€ 15.000,=.

In hoger beroep is deze vordering wederom aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde bedrag.

Naar het oordeel van het hof is de vordering van de benadeelde partij [ ] niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces, gelet op de vraag of en in hoeverre deze schade het rechtstreekse gevolg in de zin van artikel 361 van het Wetboek van Strafvordering is van het ten laste van de verdachte onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde en op de vragen die zich rond zogenaamde shockschade laten stellen.

Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij [ ] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Het vorenstaande brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof begroot op nihil.

C. In het onderhavige strafproces heeft [ ] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde tot een bedrag van

fl. 32.366,= omgerekend € 14.687,05.

In hoger beroep is deze vordering wederom aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde bedrag.

Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij [ ] onweersproken aangetoond dat in ieder geval tot een bedrag van fl. 8.193,= omgerekend € 3.717,82 schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaarde.

De vordering van de benadeelde partij [ ] zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.

Gelet op de gezamenlijke aansprakelijkheid van verdachte en zijn mededaders geldt dat verdachte gehouden is tot betaling van het toegewezen bedrag, met dien verstande dat indien en voorzover het te betalen bedrag door de mededaders of een van hen aan de benadeelde partij zal zijn betaald, de verdachte zal zijn bevrijd.

Voor het overige acht het hof de vordering van de benadeelde partij [ ] niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.

Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij [ ] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en deze in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Het vorenstaande brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij [ ] tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

D. In het onderhavige strafproces heeft [ ] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde tot een bedrag van

€ 20.634,02.

In hoger beroep is deze vordering wederom aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde bedrag.

Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij [ ] aangetoond dat in ieder geval tot een bedrag van

€ 3.044,80 schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde.

De vordering van de benadeelde partij [ ] zal gelet op de door het hof bewezenverklaarde en gekwalificeerde feiten tot dat bedrag worden toegewezen.

Gelet op de gezamenlijke aansprakelijkheid van verdachte en zijn mededaders geldt dat verdachte gehouden is tot betaling van het toegewezen bedrag, met dien verstande dat indien en voorzover het te betalen bedrag door de mededaders of een van hen aan de benadeelde partij zal zijn betaald, de verdachte zal zijn bevrijd.

Voor het overige acht het hof de vordering van de benadeelde partij [ ], gelet op de civielrechtelijke vragen die rijzen rond dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het onderhavige strafproces.

Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij [ ] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en deze in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Het vorenstaande brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij [ ] tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Betaling aan de Staat

Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten is toegebracht, zal het hof tevens aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van:

- een bedrag van € 363,02 ten behoeve van [ ],

- een bedrag van € 1.239,27 ten behoeve van [ ] en

- een bedrag van € 1.014,93 ten behoeve van [ ].

Het hof heeft in de omstandigheid dat twee mededaders, te weten [ ] en [ ], bij de onderhavige feiten betrokken waren, aanleiding gezien de maatregel telkens te beperken tot 1/3 deel van de hiervoor onder A, C en D genoemde bedragen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 47, 57, 289, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.

Verklaart de verdachte terzake van het bewezenverklaarde strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot LEVENSLANGE GEVANGENISSTRAF.

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [ ], tot het gevorderde bedrag van EENDUIZENDNEGENENTACHTIG EURO EN ZEVEN EUROCENT en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan die benadeelde partij, met dien verstande dat indien en voorzover het te betalen bedrag door de mededaders of een van hen aan de benadeelde partij zal zijn betaald, de verdachte zal zijn bevrijd.

Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij [ ] in verband met zijn vordering heeft gemaakt -welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil- en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.

Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van DRIEHONDERDDRIEENZESTIG EURO EN TWEE EUROCENT ten behoeve van [ ], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van ZEVEN DAGEN.

Verklaart de benadeelde partij [ ] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering tot schadevergoeding slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

Veroordeelt de benadeelde partij [ ] in de kosten die de verdachte in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft gemaakt, welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [ ], tot een bedrag van DRIEDUIZENDZEVENHONDERDZEVENTIEN EURO EN TWEEËNTACHTIG EUROCENT en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, met dien verstande dat indien en voorzover het te betalen bedrag door de mededaders of een van hen aan de benadeelde partij zal zijn betaald, de verdachte zal zijn bevrijd.

Verklaart de benadeelde partij [ ] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering tot schadevergoeding in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij [ ] in verband met zijn vordering heeft gemaakt -welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil- en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.

Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van EENDUIZENDTWEEHONDERDNEGENENDERTIG EURO EN ZEVENENTWINTIG EUROCENT ten behoeve van

[ ], welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van VIERENTWINTIG DAGEN.

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [ ], ten kantore van zijn advocaat, tot een bedrag van DRIEDUIZEND-VIERENVEERTIG EURO EN TACHTIG EUROCENT en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij, met dien verstande dat indien en voorzover het te betalen bedrag door de mededaders of een van hen aan de benadeelde partij zal zijn betaald, de verdachte zal zijn bevrijd.

Verklaart de benadeelde partij [ ] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering tot schadevergoeding in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

Veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij [ ] in verband met zijn vordering heeft gemaakt -welke kosten tot aan deze uitspraak zijn begroot op nihil- en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.

Legt aan de verdachte voorts de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van EENDUIZENDVEERTIEN EURO EN DRIEËNNEGENTIG EUROCENT ten behoeve van [ ], ten kantore van zijn advocaat, welk bedrag bij gebreke van betaling en verhaal wordt vervangen door hechtenis voor de tijd van TWINTIG DAGEN.

Bepaalt dat volledige voldoening aan de maatregel telkens de toegewezen vordering van de betreffende benadeelde partij voor dat gedeelte doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de geleden schade tot het toegewezen bedrag door verdachte, zijn mededader(s) en/of derden de opgelegde maatregel doet vervallen.

Dit arrest is gewezen door mrs. Verheij, Wurzer en Van der Putten-Göbbels, in bijzijn van de griffier Dikshoorn.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 mei 2003.

Bewezenverklaring

1. hij op 23 november 2001 te Dordrecht tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachte rade […] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg genoemde […] met een vuurwapen een kogel in het hoofd geschoten, tengevolge waarvan voornoemde […] is overleden;

2. hij op 23 november 2001 te Dordrecht tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachte rade […] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg genoemde […] met een vuurwapen een kogel in het hoofd geschoten, tengevolge waarvan voornoemde […] is overleden;

3. hij op 23 november 2001 te Dordrecht tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk en met voorbedachte rade […] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg genoemde […] met een vuurwapen een kogel in het hoofd geschoten, tengevolge waarvan voornoemde […] is overleden;

4. hij op 23 november 2001 te Dordrecht tezamen en in vereniging met anderen in een woning gelegen aan de […]straat, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag (van ongeveer NLG 700,--) en een aantal gouden sierraden en een spelcomputer (Playstation II) en een zakje inhoudende NEO-2 chips en een aantal condensors en ongeveer 33 tapes (merk Sony) en een aantal briljantjes en diamantjes toebehorende aan […] en/of aan […] en/of aan […] welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen genoemde […], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):

- een vuurwapen heeft/heben gericht op het hoofd van die […] en

- tegen die […] heeft/hebben gezegd dat hij, […], niet moest gillen en dat hij, […], moest doen wat hem werd gezegd en

- die […] heeft/hebben gezegd dat hij, […], op zijn buik op de grond moest gaan liggen en (daarbij) zijn handen op de rug moest houden en

- de polsen van die […] heeft/hebben vastgebonden en

- de mond van die […] heeft/hebben afgeplakt met tape