Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 22-11-2001, AD6041, 98/261

Gerechtshof 's-Gravenhage, 22-11-2001, AD6041, 98/261

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
22 november 2001
Datum publicatie
23 november 2001
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2001:AD6041
Zaaknummer
98/261

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Uitspraak: 22 november 2001

Rolnummer: 98/261

Rolnr. Rechtbank: 96/2999

HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, vijfde civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van

D. ENGINEERS & CONTRACTORS B.V.

gevestigd te ’s-Gravenhage en kantoorhoudende te Zoetermeer,

appellante in het incident,

procureur: mr. G.V. van der Bom,

hierna ook te noemen: D.,

t e g e n

BAGGER EN OVERSLAGBEDRIJF B. B.V.

gevestigd te Zaltbommel,

geïntimeerde in het incident,

procureur: mr. E.J.T. Pool,

hierna ook te noemen: B..

Het geding

Appellante is bij exploit van 9 februari 1998 in hoger beroep gekomen van de door de rechtbank te ‘s-Gravenhage (rolrechter) tussen partijen gewezen tussenbeslissing van 13 januari 1998. Appellante heeft drie grieven aangevoerd, welke door geïntimeerde bij antwoord zijn bestreden.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Bij de bestreden beslissing heeft de rolrechter het verzoek van [D.] tot het bepalen van een datum voor het houden van een pleidooi afgewezen. De grieven die [D.] aanvoert richten zich tegen die afwijzing.

2. Het hof komt aan de beoordeling van het hoger beroep toe, aangezien een beslissing waarbij een partij haar in art. 144 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gegeven recht op pleidooi is onthouden, naar het oordeel van het hof dient te worden aangemerkt als een incidenteel vonnis, waarvan ingevolge art. 337 lid 2 Rv appèl openstaat. [D.] is derhalve ontvankelijk in haar hoger beroep.

3. Bij de beoordeling van het hoger beroep is het volgende van belang. Mede gelet op het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2001 (zaaknr. C00/248, ELRO-nummer LJN ZC3669) geeft artikel 144 Rv partijen het recht om hun zaak mondeling te (doen) bepleiten. Voorts volgt uit dat arrest dat een verzoek tot het houden van een pleidooi slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden mag worden geweigerd. Ingeval de wederpartij bezwaar maakt tegen het verzoek, kunnen slechts daartoe aangevoerde klemmende redenen tot afwijzing leiden. Voorts zal het verzoek ambtshalve slechts kunnen worden afgewezen op de grond dat het toewijzen daarvan in strijd zou zijn met de eisen van een goede procesorde. In elk van beide gevallen zal de rechter zijn redenen voor de afwijzing van het verzoek uitdrukkelijk moeten vermelden en zijn beslissing daaromtrent deugdelijk moeten motiveren.

4. Niet omstreden is dat [B.] in eerste aanleg geen bezwaren heeft aangevoerd tegen het door [D.] verzochte pleidooi. De rolrechter heeft het verzoek ambtshalve afgewezen, kennelijk op de grond dat de toewijzing daarvan naar zijn oordeel strijdig is met de eisen van een goede procesorde.

Daartoe heeft hij - verkort weergegeven - overwogen dat,

- gelet op de zich in het dossier bevindende stukken de nodige juridische en feitelijke onderbouwing van het geschil al had plaatsgevonden en de zaak hem al voldoende duidelijk leek te zijn gepresenteerd om vonnis te wijzen;

- de desgevraagd door [D.] verstrekte toelichting van het verzoek zodanig vaag en algemeen geformuleerd was, dat daaruit de noodzaak voor het houden van het pleidooi niet viel af te leiden.

5. Anders dan de rolrechter ziet het hof in de in die overwegingen aangevoerde omstandigheden geen aanleiding om te oordelen dat het houden van een pleidooi in de onderhavige zaak op enigerlei wijze strijdig is met een goede procesorde, terwijl dergelijke omstandigheden ook overigens niet zijn aangevoerd of gebleken.

6. Het vorenoverwogene brengt mee dat het bestreden vonnis niet in stand kan blijven. [B.] zal daarbij als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld, nu hij primair de stellingen van [D.] heeft bestreden.

Beslissing

Het hof,

- vernietigt het vonnis waarvan beroep;

en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

- verwijst de zaak naar de rechtbank te ’s-Gravenhage ter verdere afdoening en beslissing met inachtneming van dit arrest;

- veroordeelt [B.] in de kosten van het hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [D.] begroot op Fl. 2140,-- ;

Dit arrest is gewezen door mrs. Fasseur-van Santen, van Sandick en Kiers-Becking en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 november 2001, in tegenwoordigheid van de griffier.