Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 22-03-2000, AD9722, 10-030122-98

Gerechtshof 's-Gravenhage, 22-03-2000, AD9722, 10-030122-98

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
22 maart 2000
Datum publicatie
11 oktober 2004
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2000:AD9722
Zaaknummer
10-030122-98

Inhoudsindicatie

Medeplegen uitvoeren van 4 kg heroïne en medeplegen verkopen 1500 gram heroïne, 125 gram cocaïne en 8722 stuks XTC-pillen.

Verwerping beroep op niet-ontvankelijkheid O.M. wegens onrechtmatigheid spoedhuiszoekingen, het door de RC ten onrechte overgaan tot het openen van een GVO, stelselmatige camera-observatie zonder formeel-wettelijke basis.

Verwerping verweer strekende tot onbetrouwbaarheid bewijs verkregen door stemherkennig en uitsluiting bewijs verkregen door GVO en observatie.

6 jaar gevangenisstraf

Uitspraak

rolnummer 2200002700

parketnummer 1003012298

datum uitspraak 22 maart 2000

tegenspraak

GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE

meervoudige kamer voor strafzaken

ARREST

gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 23 november 1999 in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]

adres: [adres] te Rotterdam.

thans gedetineerd in de PI "Torentijd" te Middelburg.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 8 maart 2000.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de nader omschreven inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in hoger beroep op vordering van de advocaatgeneraal gewijzigd.

Van de nader omschreven dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën gevoegd in dit arrest.

Omvang van het hoger beroep

Het hoger beroep van de verdachte is kennelijk niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.

Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voorzover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.

De ontvankelijkheid van het openbaar-ministerie

De raadsman van verdachte heeft betoogd, zakelijk weergegeven, dat het openbaar-ministerie niet ontvankelijk is in de vervolging wegens handelen in strijd met de beginselen van een behoorlijke proces-orde en het op onrechtmatige wijze overgaan tot vervolging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de spoedhuiszoekingen in de woningen aan de [straatnaam] en de [straatnaam] te Rotterdam op onrechtmatige wijze hebben plaatsgevonden, nu deze enkel en alleen zijn verricht naar aanleiding van binnengekomen RCID-informatie. Het naar aanleiding van deze spoedhuiszoekingen gevorderde gerechtelijk vooronderzoek tegen verdachte is, aldus de raadsman, derhalve op onrechtmatige wijze gevorderd (en geopend).

Het hof stelt aan de hand van de gedingstukken vast dat de verdachte niet woonde in hiervoor bedoelde woningen waar de spoedhuiszoekingen hebben plaatsgevonden en dat ook niet aannemelijk is geworden dat verdachte gebruiker was van meer bedoelde woningen, zoals door de raadsman is gesteld. Voorzover de spoedhuiszoekingen, zoals de raadsman heeft gesteld, onrechtmatig mochten zijn geweest, is uitsluitend onrechtmatig jegens de bewoners(s) gehandeld en niet jegens de verdachte. Verdachte is dan ook door de desbetreffende huiszoekingen niet in zijn belangen geschaad.

Voorzover de conclusie van de raadsman is gebaseerd op de stelling dat de rechter-commissaris ten onrechte is overgegaan tot het openen van een gerechtelijk vooronderzoek, verwerpt het hof op grond van het voorgaande die stelling en de daarop gebaseerde conclusie.

De raadsman heeft tevens betoogd, zakelijk weergegeven, dat het openbaar-ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging, omdat de verdachte gedurende een langere periode stelselmatig is geobserveerd met een camera, waarbij de raadsman in het bijzonder heeft gewezen op de camera-observatie van de woning aan de [straatnaam] te Rotterdam, terwijl voor deze observatie een formeel-wettelijke basis ontbrak. Onder deze omstandigheden heeft het openbaar-ministerie, aldus de raadsman, het grondrecht van verdachte op privacy geschonden.

Het hof verwerpt dit verweer. Het hof is van oordeel dat voor de vraag of van een ontoelaatbare, namelijk meer dan beperkte inbreuk op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer sprake is, niet alleen een kwantitatief criterium beslissend is. Naast de frequentie en duur van de observaties dient ook rekening gehouden te worden met de plaats(en) waar is geobserveerd, met de methoden die daarbij zijn toegepast, met het doel dat met de observaties werd nagestreefd, met de overlast die daarbij is ondervonden en met de graad van verdenking tegen de observandus.

Blijkens het procesverbaal van aanvang en sluiting video-observatie d.d. 10 juni 1999 van [...], blz. 427, is in de periode van 4-1-1999 tlm 12-5-1999 een observatie camera geplaatst, met welke camera met een aanzienlijke frequentie, waarbij vrijwel de gehele voormelde periode werd bestreken, opnamen werden gemaakt van de toegangsdeur van de woning aan de [straatnaam] te Rotterdam. Uit het proces-verbaal d.d. 4 januari 1999 van [verbalisant] en [verbalisant], blz. 429, blijkt, dat het doel van de observaties was om inzicht te krijgen welke personen gebruik maakten van deze woning aan de te Rotterdam, waarvan tijdens het gerechtelijk vooronderzoek gebleken was dat de verdachten hiervan gebruik maakten voor de handel in verdovende middelen. Wat betreft de gebruikte observatiemethode blijkt uit het proces-verbaal d.d. 5 juli 1999 van [verbalisant] en [verbalisant] blz. 1727, dat bij de observatie van de hiervoorbedoelde woning gebruik is gemaakt van een statische camera.

In het dossier bevinden zich voorts geen aanwijzingen dat de observandus zich daadwerkelijk beperkt heeft gevoeld in zijn recht op een ongestoorde persoonlijke levenssfeer.

Al deze omstandigheden afwegend, in onderling verband en samenhang bezien met de tegen verdachte gerezen verdenking van betrokkenheid bij handel in verdovende middelen, komt het hof niet tot de conclusie dat van een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte sprake is geweest. Nergens zijn de observaties daadwerkelijk in de persoonlijke levenssfeer van de verdachte doorgedrongen. De observaties hebben door op vele momenten in de voornoemde periode het voor iedere burger waarneembare gedrag van verdachte te registreren, bepaalde patronen van zijn zich in de buitenwereld afspelende leven inzichtelijk gemaakt. De inzichtelijk geworden patronen betreffen niet aspecten van het persoonlijk leven die binnen het respect voor de persoonlijke levenssfeer in het bijzonder op bescherming aanspraak maken, en waarvan een geringe aantasting reeds op een ernstige inbreuk op genoemd recht zou duiden.

Gezien het voorgaande, alsmede gelet op het feit, dat ook overigens niet is gebleken van enige omstandigheid waaruit zou kunnen volgen, dat het openbaar-ministerie niet ontvankelijk in de vervolging zou zijn, is het hof van oordeel dat het openbaarministerie ontvankelijk is in zijn vervolging.

Beoordeling van het vonnis

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze als is vermeld in de hierna ingevoegde bijlage die van dit arrest deel uitmaakt.

Bijlage

1.

hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 1998 tot en met 1 mei 1999 te Rotterdam en/of Vlaardingen en/of Veenendaal, althans in Nederland en/of in Duitsland, tezamen of in vereniging met een ander of anderen meermalen, telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland (te weten naar Duitsland) heeft gebracht en/of (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,

-handelshoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en

-handelshoeveelheden en/of gebruikershoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en

-handelshoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of N-ethyl MDA en/of MDA

te weten

-op of omstreeks 11 november 1998, 350 gr. van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) (zaak 3) en

-op of omstreeks 17 december 1998 200 gr. van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) (zaak 4) en

-in of omstreeks de periode van 18 december 1998 tot en met 5 januari 1999, 1 kilogram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) (zaak 5)

-in of omstreeks de periode van 12 januari 1999 tot en met 15 januari 1999, 1 kilogram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) (zaak 6)

-op of omstreeks 1 februari 1999, 2 kilogram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) (zaak 7)

-op of omstreeks 1 maart 1999, 62,75 gram van een materiaal bevattende cocaïne (zaak 9) en

- in of omstreeks de periode van 30 oktober 1998 tot en met 1 maart 1999 een of meer handelshoeveelheden van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of cocaïne (zaak 10) en

-in of omstreeks de periode van 21 april 1999 tot en met 24 april 1999, 5722 xtc-pillen, bevattende MDMA en/of N-ethyl MDA en/of MDA (zaak 11) en

-in of omstreeks de periode van 6 maart 1999 tot en met 11 maart 1999 3000 xtc-pillen bevattende MDMA en/of N-ethyl MDA en/of MDA (zaak 12) en

-in of omstreeks de periode van 25 oktober 1998 tot en met 16 januari 1999, een of meer handelshoeveelheden (variërend van 1 tot 16 gram) bevattende cocaïne (zaak 13),

zijnde heroïne (diacetylmorfine) en/of cocaine en/of MDMA en of N-ethyl MDA en/of MDA (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I

3.

hij op of omstreeks 10/11 mei 1999 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander en/of alleen , opzettelijk aanwezig heeft gehad

-845,14 gram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) (in een berging behorende bij een woning, gelegen aan de [straatnaam] te Rotterdam) en

-96,72 gram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) (in een pand/woning , gelegen aan de [straatnaam] te Rotterdam en

-5,66 gram van een materiaal bevattende cocaïne (in een pand/woning , gelegen aan de [straatnaam] te Rotterdam) en

-ongeveer 7,7 gram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) (in een auto, merk Volkswagen, type Golf, kenteken [kenteken]) en

-ongeveer 62,9 gram van een materiaal bevattende cocaïne (in een auto, merk Volkswagen, type Golf, kenteken [kenteken])

zijnde heroïne (diacetylmorfine) en/of cocaine (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; (art. 2/10 Opiumwet)

Vervolg uitspraak

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen.

De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Het hof begrijpt, dat waar in de zevende regel van het onder 1 tenlastegelegde en in de tweede regel van het onder 3 tenlastegelegde "althans" staat, dat "en/of" wordt bedoeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte door deze kennelijke schrijffouten niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat het bewijsmateriaal verkregen door middel van de door twee verbalisanten gehanteerde methode van stemherkenning van niet betrouwbaar is. De raadsman verwijst in dit verband naar een proces-verbaal d.d. 11 mei 1999 van B.C. van der Waarde en R. Oorebeek, blz. 378.

Het hof verwerpt dit verweer. Blijkens hiervoor vermeld procesverbaal werd op 11 mei 1999 verdachte door voornoemde verbalisanten gehoord. De verbalisanten herkenden de stem van verdachte als dezelfde stem van de persoon die door hen als de deelnemer van gevoerde gesprekken werd aangeduid met de naam [naam verdachte] Zij herkenden de stem aan het specifieke stemgeluid, de intonatie en de manier van spreken.

Aldus begrijpt het hof dat de herkenning van de stem van [naam verdachte] berust op hetgeen door eigen waarneming en ondervinding is ervaren. Derhalve acht het hof het door de stemherkenning verkregen bewijsmateriaal voldoende betrouwbaar.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.

Uitsluiting van bewijs

De raadsman heeft als verweer gevoerd dat, nu de verdediging zich op het standpunt heeft gesteld dat de rechtmatige basis voor het gerechtelijk vooronderzoek ontbreekt, de uit het gerechtelijk vooronderzoek voortgekomen resultaten niet mogen meewerken aan de bewijsvoering. Ten aanzien van het uit de observaties verkregen bewijsmateriaal heeft de raadsman zich eveneens op het standpunt gesteld dat dit bewijsmateriaal niet kan worden gebruikt voor de bewijsvoering.

Op gronden als vermeld onder de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie verwerpt het hof dit verweer.

Toelichting op bewezenverklaring

ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:

De hoeveelheden heroïne die feitelijk zijn omschreven achter het derde, vierde, en vijfde gedachtenstreepje (zaken 5,6 en 7), zien op het opzettelijk buiten het grondgebied brengen van heroïne. De hoeveelheden hard-drugs die feitelijk zijn omschreven achter de overige gedachtenstreepjes, zien op het verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of het vervoeren van hard-drugs.

ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:

De hoeveelheden heroïne en cocaïne die feitelijk zijn omschreven respectievelijk achter het tweede en derde gedachtenstreepje heeft verdachte tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig gehad. De hoeveelheden harddrugs die feitelijk zijn omschreven achter de overige gedachtenstreepjes heeft verdachte alleen opzettelijk aanwezig gehad.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

Feit 1:

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

en

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, tweede lid, onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Feit 3:

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

en

Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.

De verdachte is dus strafbaar.

Strafmotivering

De verdachte is in eerste aanleg terzake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur

van 5 jaar, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrentm het inbeslaggenomene als vermeld in het vonnis.

De advocaat-generaal heeft eensluidend gevorderd.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich blijkens het bewezenverklaarde schuldig gemaakt aan een aantal ernstige Opiumwetdelicten. Niet alleen heeft hij gedurende een vrij lange periode handelshoeveelheden heroïne (1.500 gram), cocaïne (125 gram) en XTC-pillen verkocht (8.722 pillen), maar hij heeft zich ook schuldig gemaakt aan de uitvoer van handelshoeveelheden heroïne (4.000 gram) naar Duitsland.

In de organisatie van de verkoop van verdovende middelen stondverdachte kennelijk niet op ondergeschikt niveau. Verdachte was verantwoordelijk voor de gang van zaken. Hij gaf in verband metde handel in verdovende middelen veelvuldig telefonische instructies aan - ondermeer zijn halfbroer.

Verdachte heeft zich aldus samen met anderen bezig gehouden met de in en de uitvoer van verdovende middelen. Deze handel vormt een bedreiging voor de samenleving, in die zin dat hij de volksgezondheid bedreigt en gepaard gaat met diverse vormen van criminaliteit. Uit eigen winstbejag heeft verdachte zich hieraan niets gelegen laten liggen.

De ernstige reeks van feiten als hiervoor aangegeven, de positie van de verdachte in de verkoop van verdovende middelen en de vrij lange periode waarin die periode heeft plaatsgevonden, brengen het hof tot het oordeel dat na te melden gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden is.

Ondanks het feit dat verdachte is vrijgesproken van de handel in heroïne voor een hoeveelheid van 950 gram (ter zake van het onder 1 tenlastegelegde) , is het hof van oordeel - mede gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden dat de in eerste aanleg opgelegde en in hoger beroep gevorderde straf, te weten een gevangenisstraf voor de tijd van vijf jaar, met aftrek van voorarrest, onvoldoende recht doet aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten.

Het is op deze grond dat het hof een zwaardere gevangenisstraf zal opleggen dan door de eerste rechter is bepaald en door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof acht deze gevangenisstraf passend en geboden.

Beslag

Het inbeslaggenomen voorwerp, te weten nr. 39, zoals genummerd en nader omschreven in de bijgevoegde kopie van de beslaglijst, zal worden verbeurdverklaard, aangezien met behulp van dit aan de verdachte toebehorende voorwerp de strafbare feiten zijn begaan.

Bij de vaststelling van de bijkomende straf van verbeurdverklaring is rekening gehouden met de draagkracht van

de verdachte.

Het inbeslaggenomen voorwerp, te weten nr 38, zoals genummerd en nader omschreven in de bijgevoegde kopie van de beslaglijst, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang.

Ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten 1 t/m 37 en 40 tlm 44, zoals genummerd en nader omschreven in de bijgevoegde kopie van de beslaglijst behoort te worden beslist als hierna zal worden aangegeven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikel 2 en 10 van de Opiumwet.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht;

Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan;

Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;

Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert;

Verklaart de verdachte te dier zake strafbaar;

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van

ZES JAAR;

Bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;

Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten nr. 39, zoals genummerd en nader omschreven in de bijgevoegde kopie van de beslaglijst;

Verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten nr. 38, zoals genummerd en nader omschreven in de bijgevoegde kopie van de beslaglijst;

Gelast de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten 1 tlm 37 en 40 tlm 44, zoals genummerd en nader omschreven in de bijgevoegde kopie van de beslaglijst, aan de verdachte.

Dit arrest is gewezen door mrs. De Wild, Reinking en Van Emde Boas in bijzijn van de griffier mr. Van Loon. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 maart 2000,