Home

Gerechtshof 's-Gravenhage, 30-08-1996, AV9468, 95/2450

Gerechtshof 's-Gravenhage, 30-08-1996, AV9468, 95/2450

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak
30 augustus 1996
Datum publicatie
4 april 2013
ECLI
ECLI:NL:GHSGR:1996:AV9468
Zaaknummer
95/2450
Relevante informatie
15.1 OB

Uitspraak

Het geschil betreft de naheffingsaanslag omzetbelasting over de jaren 1991 en 1992.

Vaststaande feiten

3.1. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:

3.2. Tot 25 januari 1990 exploiteerde E als ondernemer in de zin der Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) de in 1857 gebouwde, hem in eigendom toebehorende, korenmolen te Z. Sedert de oprichting van deze molen is deze altijd in exploitatie geweest.

3.3. Ten gevolge van een brand, veroorzaakt door de op 25 januari 1990 woedende storm, is deze molen voor een groot gedeelte verwoest. Binnen de gemeente Z bestond de wens de molen te herbouwen. Dit vergde evenwel grote investeringen, de molen was onderverzekerd en de eigenaar zelf beschikte over onvoldoende middelen om de molen te herbouwen. Omdat men inzag dat het verwerven van voldoende financiële middelen (via het aanvragen van subsidies, het afsluiten van leningen en uit de exploitatie) voor de herbouw en de verdere exploitatie van de molen een grotere kans van slagen zou hebben wanneer in een aparte rechtsvorm zou worden geopereerd, is op 1 maart 1990, door een aantal inwoners van Z, de Stichting X (hierna: belanghebbende) in het leven geroepen. Het doel van de stichting was de molen herbouwen en in stand te houden. Op 28 december 1990 heeft belanghebbende ten einde het hiervoor vermelde doel te bereiken de eigendom van de molen verworven.

3.4. De oude eigenaar (E) was als molenaar sterk bij de molen betrokken. Hij beschouwde de molen en zijn werkzaamheden in dat verband als zijn levenswerk. Om in de toekomst de toegang tot 'zijn' molen veilig te stellen is aansluitend aan de verkoop de molen aan hem verhuurd voor de symbolische prijs van f 1 per jaar. Een en ander is neergelegd in de terzake opgemaakte transportakte. Naar belanghebbende heeft gesteld, en het Hof aannemelijk acht, is aan deze overeenkomst evenwel nimmer uitvoering gegeven. De herbouw van de molen heeft ongeveer 27 maanden geduurd, tijdens welke periode de molen buiten bedrijf was. De huurovereenkomst is op 1 januari 1992 ontbonden, toen belanghebbende en E een overeenkomst hadden gesloten dat E, als molenaar, de molen tegen betaling van uurloon zou gaan exploiteren voor belanghebbende.

3.5. De molen is op 16 mei 1992 weer in werking gesteld. Op 15 juni 1992 heeft belanghebbende verzocht om toekenning van een omzetbelastingnummer, welke werd toegekend. De omzetbelasting welke drukt op de kosten van de restauratie en de bouw is als voorbelasting afgetrokken. Naast het malen en verkopen van meel verkoopt belanghebbende T-shirts, boekjes, kaarten e.d. De molen is opengesteld voor bezichtiging. Belanghebbende streeft naar winst en betaalt sinds 1992 vennootschapsbelasting. In de jaren 1992 tot en met 1994 is achtereenvolgens f 4.787, f 1.768 en f 72 winst behaald.

Geschil en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende aangemerkt kan worden als ondernemer in de zin van art. 7 van de Wet, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.

4.2. Belanghebbende stelt primair dat zij duurzaam activiteiten in het economisch verkeer verricht. Zij maalt voor derden, verkoopt meel aan reformzaken, verkoopt T-shirts, boekjes en kaarten. Ook wordt de molen opengesteld voor bezichtiging. Gekeken moet worden naar de feitelijke activiteiten van de stichting, de statutaire doelstelling is niet doorslaggevend. Door belanghebbende werd geld ingezameld om de molen te herbouwen, waarna belanghebbende de molen is gaan exploiteren op gelijke wijze als voorheen door E geschiedde. Dat deze exploitatie nog niet de omvang heeft als voorheen is een logisch gevolg van het feit dat de molen zeer lang buiten gebruik is geweest. Klanten moeten weer opnieuw geworven worden. Herstel van de molen was voorwaarde voor de exploitatie. Belanghebbende beroept zich subsidiair op opgewekt vertrouwen aangezien de belastingdienst belanghebbende een omzetbelastingnummer heeft toegekend en op grond van art. 6, lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen aan belanghebbende een aangiftebiljet heeft uitgereikt.

4.3. De Inspecteur stelt dat de herbouw van de molen de primaire doelstelling van belanghebbende was en niet het duurzaam deelnemen aan het economisch verkeer. Tevens stelt de Inspecteur dat de economische activiteiten van belanghebbende van bijkomstige aard moeten worden aangemerkt en slechts plaatsvinden om de kosten van het in stand houden van de molen te drukken. De Inspecteur verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 25 januari 1984, BNB 84/90. De Inspecteur baseert zijn standpunt onder andere op het feit dat het statutaire doel van de belanghebbende de herbouw van de molen is, exploitatie van de molen slechts op kleine schaal geschiedt en dat de financiering plaatsvindt door middel van subsidies. De stelling dat door belanghebbende geen leningen zijn afgesloten heeft de Inspecteur ter zitting ingetrokken.

Overwegingen

6.1. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende als ondernemer in de zin der Wet moet worden aangemerkt. De herbouw van de molen moet daarbij aangemerkt worden als een voorbereidende handeling, welke reeds tot een economische activiteit en derhalve tot de uitoefening van een bedrijf door belanghebbende moet worden gerekend. Het Hof acht het aannemelijk gemaakt dat belanghebbende uiteindelijk beoogde met de herstelde molen economische activiteiten te gaan verrichten op de wijze waarop dit vóór de brand plaatsvond.

6.2. De stelling van de Inspecteur dat, zo er al sprake is van ondernemerschap in de zin der Wet, de aanslag niettemin terecht is opgelegd omdat de voorbelasting dan niet voor aftrek in aanmerking kont, aangezien deze voorbelasting betrekking heeft op prestaties die geen recht op aftrek opleveren, verwerpt het Hof. Gelet op de dienaangaande door belanghebbende aangevoerde verklaringen is het Hof met belanghebbende van oordeel dat, zo tussen belanghebbende en E al is bedoeld een - vrijgestelde - verhuurovereenkomst tot stand te brengen, aan deze overeenkomst nimmer uitvoering is gegeven, zodat niet kan worden gezegd dat de molen is gebezigd voor vrijgestelde prestaties of voor prestaties die geen recht geven op aftrek van voorbelasting.

6.3. Het voorgaande heeft tot gevolg dat het gelijk is aan de zijde van belanghebbende.

(Vernietigt de uitspraak, alsmede de naheffingsaanslag.)