Home

Gerechtshof Leeuwarden, 22-11-2012, BY7261, 200.107.726

Gerechtshof Leeuwarden, 22-11-2012, BY7261, 200.107.726

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
22 november 2012
Datum publicatie
27 december 2012
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2012:BY7261
Zaaknummer
200.107.726

Inhoudsindicatie

Ontheffing van het gezag. Geen duurzaame bereidheid van de moeder de kinderen elders te laten opgroeien.

Uitspraak

Beschikking d.d. 22 november 2012

Zaaknummer 200.107.726

HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Beschikking in de zaak van

[appellante],

wonende te [woonplaats],

appellante,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat mr. J.P. van Dijk, kantoorhoudende te Dedemsvaart,

tegen

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Groningen en Drenthe,

locatie Groningen,

kantoorhoudende te Groningen,

geïntimeerde,

hierna te noemen: de raad,

Belanghebbenden:

Bureau Jeugdzorg Drenthe,

gevestigd te Assen,

hierna te noemen: BJZ;

[belanghebbende],

wonende op een geheim adres,

hierna te noemen: de vader.

Het geding in eerste aanleg

Bij beschikking van 7 maart 2012 (zaaknummer 90165/ FA RK 11-3249) heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) de moeder ontheven van het gezag over de minderjarige [het kind] ([het kind]), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], en de voogdij opgedragen aan BJZ, welke beslissing uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.

Het geding in hoger beroep

Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 4 juni 2012, heeft de moeder verzocht de beschikking van 7 maart 2012 te vernietigen en opnieuw beslissende de raad niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans hem deze vorderingen te ontzeggen.

Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 16 juli 2012, heeft de raad het verzoek bestreden en verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen en de beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 5 juni 2012, een brief van 22 juni 2012 met bijlagen, en een brief van 7 september 2012 met bijlagen van mr. Van Dijk.

Van de voogd van de minderjarige [het kind] is op 5 oktober 2012 een brief ingekomen ter griffie van het hof, waarin de voogd -zakelijk weergegeven- heeft aangegeven dat het niet wenselijk is om [het kind] te laten horen.

Ter zitting van 9 oktober 2012 is het hoger beroep in deze zaak gezamenlijk behandeld met het hoger beroep in de zaak met zaaknummer 200.107.757, waarbij de rechtbank de moeder heeft ontheven van het gezag over het zusje van [het kind], [het zusje] (hierna: [het zusje]). Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door haar advocaat en mevrouw A.S. van Dijk namens de raad. Voorts zijn verschenen de heer [Y] en mevrouw [Z] namens BJZ en de pleegmoeder van [het zusje]. Mr. Van Dijk heeft namens de moeder het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie.

De beoordeling

Vaststaande feiten

1. Uit de affectieve relatie tussen de moeder en de vader is [het kind] geboren. [het kind] is door zijn vader erkend. [het zusje] is geboren uit een latere relatie van de moeder met [X].

2. [het kind] en [het zusje] zijn op 15 januari 2010 voorlopig onder toezicht gesteld en met spoed uit huis geplaatst. Bij beschikking van de rechtbank van 10 maart 2010 zijn [het kind] en [het zusje] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar en is een machtiging tot uithuisplaatsing afgegeven voor dezelfde periode. Deze maatregelen zijn nadien verlengd. [het kind] is eerst in een crisisvoorziening geplaatst, daarna is hij overgeplaatst naar een (AWBZ) voorziening voor kinder- en jeugdpsychiatrie. Thans verblijft hij in een opvanghuis op Licht Verstandelijk Gehandicapten-niveau. [het zusje] verblijft sinds de (spoed)uithuisplaatsing bij een perspectiefbiedend pleeggezin.

3. De raad heeft in zijn inleidende verzoeken de rechtbank verzocht de moeder te ontheffen van het gezag over [het kind] en [het zusje]. De rechtbank heeft daarop de moeder ontheven van het gezag over haar kinderen. De moeder heeft tegen die beslissingen hoger beroep ingesteld.

Het oordeel van het hof

4. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:266 BW kan een ouder worden ontheven van het gezag over zijn kind op de grond dat de ouder ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Op grond van het bepaalde in artikel 1:268 lid 1 BW kan een ontheffing niet worden uitgesproken indien de ouder zich tegen de ontheffing verzet. Deze regel lijdt slechts uitzondering indien er sprake is van een van de situaties als bedoeld in lid 2 onder a tot en met d van dit artikel.

5. Op grond van artikel 1:268 lid 2 onder a BW kan een ontheffing, ondanks verzet van de ouder, worden uitgesproken indien na een ondertoezichtstelling van tenminste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door ongeschiktheid of onmacht van de ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.

6. Vast staat dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] inmiddels langer hebben geduurd dan de hiervoor genoemde termijnen. De maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn in beginsel van tijdelijke aard en dienen gericht te zijn op (het werken aan) opheffing van de bedreiging zoals genoemd in artikel 1:254 BW en de terugkeer van het kind naar de ouder(s).

7. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder niet aannemelijk gemaakt dat het raadsrapport van 23 november 2011 op ondeugdelijke wijze tot stand is gekomen, dan wel onjuistheden bevat. Gelet daarop gaat het hof voorbij aan het betoog van de moeder dat nader onderzoek dient te worden verricht.

8. Het hof onderschrijft de overwegingen van de rechtbank, zoals opgenomen onder haar beoordeling, en maakt deze tot de zijne. Het hof voegt hieraan het volgende toe.

9. Voor zover de moeder in hoger beroep reeds heeft aangetoond dat haar situatie thans gewijzigd is, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij nu of in de nabije toekomst wel in staat zou zijn om voor [het kind] te zorgen. Het hof betrekt hierbij de zorgpunten die ten aanzien van de moeder zijn gebleken. Zo zijn er zorgen ten aanzien van haar pedagogische onmacht en haar emotionele instabiliteit, het ontbreken van reflecterend vermogen/zelfinzicht en haar uitingen van bedreigingen richting school, BJZ en de raad. Ook vertoont zij kenmerken van een Borderlinestoornis en lijkt zij getraumatiseerd. De moeder heeft niet inzichtelijk gemaakt dat deze zorgen op dit moment niet meer aan de orde zouden zijn. Verder heeft het hof uit eigen waarneming kunnen opmaken dat de moeder een andere waarheid ziet dan de gesignaleerde zorgen en dat zij onvoldoende oog heeft voor de redenen op grond waarvan de kinderrechter de (verlengingen van de) ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen heeft uitgesproken. Bovendien zijn ook bij de kinderen signalen geconstateerd die wijzen op een zorgelijke thuissituatie bij de moeder.

10. Van doorslaggevend belang is duidelijkheid ten aanzien van het perspectief van [het kind]. [het kind] heeft in het verleden in de thuissituatie bij de moeder veel meegemaakt en is gebaat bij de specifieke zorg, structuur en veiligheid die hem op dit moment wordt geboden en bij continuering van die situatie. De door de moeder verzochte aanhouding van de zaken voor de duur van een jaar, acht het hof reeds om die reden niet in het belang van de kinderen.

11. Gelet op het vorenstaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat het opvoedingsperspectief van [het kind] niet meer bij de moeder ligt en dat de gronden voor ontheffing ook overigens aanwezig zijn. Het hof komt niet toe aan het aanbod van de moeder tot het leveren van (tegen)bewijs door het horen van getuigen, nu de feiten met betrekking waartoe bewijs wordt aangeboden onvoldoende gemotiveerd door haar zijn betwist.

12. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de moeder ter zitting in hoger beroep uitdrukkelijk heeft verklaard dat zij op termijn de zorg voor zowel [het kind] als [het zusje] weer op zich wil nemen, zodat van een duurzame bereidheid de kinderen elders te laten opgroeien geen sprake is. Dit alles leidt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep zal bekrachtigen. Het betoog van de moeder dat sprake is van een ongerechtvaardigde inbreuk op het recht op gezinsleven, als bedoeld in artikel 8 EVRM, treft, gelet op het bepaalde in lid 2 van dat artikel en hetgeen hiervoor is overwogen, geen doel.

De beslissing

Het gerechtshof:

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.

Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, voorzitter, I.A. Vermeulen en B.J. Voerman, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 22 november 2012 in bijzijn van de griffier.