Home

Gerechtshof Leeuwarden, 01-10-2010, BN9471, BK 09/00179 Successierecht

Gerechtshof Leeuwarden, 01-10-2010, BN9471, BK 09/00179 Successierecht

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
1 oktober 2010
Datum publicatie
6 oktober 2010
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2010:BN9471
Formele relaties
Zaaknummer
BK 09/00179 Successierecht

Inhoudsindicatie

In geschil is of de Inspecteur terecht de aanslag in het successierecht heeft opgelegd naar het tarief van tariefgroep III.

Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Sector belastingrecht

nummer 09/00179

uitspraakdatum: 1 oktober 2010

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de Inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 10 december 2009, nummer AWB 07/2918, in het geding tussen

de Stichting X, gevestigde te Z, (hierna: belanghebbende)

en

de Inspecteur

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 9 augustus 2006 een aanslag in het recht van successie opgelegd. De verkrijging van belanghebbende ten bedrage van € 227.432 is op grond van artikel 24 van de Successiewet 1956 (hierna: de Wet) belast naar het tarief voor tariefgroep III in de zin van dat artikel.

1.2. Tegen deze aanslag heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaarschrift ongegrond verklaard.

1.3. Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 10 december 2009 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een tarief van 8%.

1.4. De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend, alsmede heeft zij incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur heeft gereageerd op het incidenteel hoger beroep. In het verweerschrift draagt belanghebbende verschillende gronden aan ter onderbouwing van haar standpunt, hetgeen haar vrijstaat in hoger beroep (Hoge Raad, 4 december 2009, nr. 08/02258, LJN BG7213, BNB 2010/65). Nu de aangevoerde gronden niet leiden tot een vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, merkt het Hof het verweerschrift niet als een incidenteel hoger beroep aan.

1.5. Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2010 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende, A, bijgestaan door B en C, als gemachtigden van belanghebbende. Namens de Inspecteur is D verschenen.

1.7. De gemachtigde van belanghebbende heeft bij deze mondelinge behandeling een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De pleitnota wordt door het Hof tot de stukken van het geding gerekend.

2. De vaststaande feiten

2.1. Eiseres is op 21 februari 1966 opgericht onder de naam “Stichting Y te Z”. Bij statutenwijziging van 11 januari 1994 is de naam gewijzigd in “Stichting X te Z”.

2.2. De artikelen 2, 3 en 4 van de statuten luiden voor zover hier van belang als volgt:

"Doel

Artikel 2

1. De stichting heeft ten doel:

a. Het instand houden en het exploiteren van een gebouw, ten dienste van het gehele verenigingsleven en de dorpsgemeenschap, welke het recht hebben van de aanwezige lokaalruimten gebruik te maken op de voorwaarden door het bestuur te stellen.

b. het behartigen van sociale, culturele en religieuze belangen, voorzover dit niet reeds door de bestaande organisaties, verenigingen en instellingen geschiedt en voorts al hetgeen met het hiervoor onder a en b – genoemde rechtstreeks of zijdelings verband houden – of daartoe bevordelijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords.

Vermogen

Artikel 3

Het vermogen van de stichting wordt gevormd door:

- het stichtingskapitaal;

- de baten uit de bezittingen der stichting;

- de baten uit exploitatie van het in artikel 2 genoemde gebouw;

- subsidies en donaties;

- hetgeen de stichting door erfstellingen, legaat, schenking of op enigerlei andere wijze verkrijgt.

Bestuur

Artikel 4

1. Het bestuur van de stichting bestaat uit een oneven aantal van tenminste drie leden. (…)

4. Van de te benoemen bestuursleden dienen bij voorkeur twee leden afkomstig te zijn uit de vereniging “E” te Z en de overigen uit de organisaties die gebruik maken van het dorpshuis.

5. (…)

6. De leden van het bestuur genieten geen beloning voor hun werkzaamheden. Zij hebben wel recht op een vergoeding van de door hen in de uitoefening van hun functie gemaakte kosten."

2.3. Belanghebbende verhuurt zaalruimtes in het dorpshuis gelegen aan de a-straat 12 te Z (hierna: het dorpshuis) aan diverse verenigingen en organisaties. Uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de Rechtbank blijkt dat belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat het initiatief voor de activiteiten in het dorpshuis in het algemeen door de verenigingen en organisaties wordt genomen. Als door hen geen activiteiten meer zouden worden georganiseerd, zal belanghebbende daartoe zelf het initiatief nemen. Er vinden in het dorpshuis vaste wekelijkse activiteiten plaats die een cultureel en maatschappelijk karakter hebben, zoals ouderenwerk, toneel en muziek. Daarnaast vinden in het dorpshuis incidentele activiteiten plaats zoals een nieuwjaarsopenstelling, een nieuwjaarsconcert, kooklessen, muzieklessen, dorpshuisvergaderingen, consultatiebureau, spelmiddagen ouderen, activiteiten jeugdwerk, jaar- en ledenvergaderingen van verschillende organisaties, bijeenkomsten van plattelandsvrouwen, schoolbijeenkomsten, jeugdtoneel en Hindoestaanse vieringen. Het bestuur van belanghebbende geeft de geplande activiteiten in het dorpshuis door aan de redactie van de dorpskrant, die vervolgens dat programma in de dorpskrant opneemt. Het maken van reclame voor de activiteiten wordt verzorgd door de organiserende verenigingen en organisaties zelf.

2.4. Het bestuur van belanghebbende kan voor de activiteiten van het dorpshuis een beroep doen op een groep van ongeveer 80 vrijwilligers die het beheer van het dorpshuis verzorgen. Deze groep vrijwilligers wordt voor een groot deel gevormd door bestuursleden en actieve leden van de organisaties die gebruik maken van zaalruimte in het dorpshuis. Het bestuur van belanghebbende vergadert voornamelijk over de werkverdeling. Het bestuur krijgt de agenda van de boekingen van het dorpshuis en aan de hand daarvan worden de werkzaamheden over de vrijwilligers verdeeld. Tweemaal per jaar wordt in het dorpshuis een openbaar toegankelijke algemene vergadering gehouden.

2.5. Belanghebbende heeft bij het vaststellen van de hoogte van de huurprijzen van de zaalruimten geen winstoogmerk. In het dorpshuis bevindt zich een bar. Deze bar is alleen geopend op momenten dat er activiteiten in het dorpshuis plaatsvinden. De bar wordt bemenst door de door het bestuur ingeroosterde vrijwilligers.

2.6. In de boekjaren 2004/2005 tot en met 2006/2007 bedroeg het exploitatieresultaat respectievelijk € 4.054, € 1.366 en € 2.623 (exclusief de verkrijging uit de nalatenschap) bij een kostentotaal van respectievelijk € 37.472, € 35.706 en € 33.240.

2.7. Tot de stukken van het geding behoren vijf teruggaafbeschikkingen van de Belastingdienst/Team energiepremies Emmen, waarin aan belanghebbende (gedeeltelijk) teruggaaf van de regulerende energiebelasting wordt verleend over de volgende tijdvakken: van 9 maart 1999 tot 17 maart 2000, van 17 maart 2000 tot 28 februari 2001, van 6 oktober 1999 tot 6 oktober 2000, van 6 oktober 2000 tot 3 oktober 2001 en van 3 oktober 2001 tot 9 oktober 2002. Deze teruggaafbeschikkingen zijn alle in 2002 en 2003 afgegeven, en besluiten met de mededeling:

“Aan deze beschikking kunnen geen rechten worden ontleend met betrekking tot enig ander belastingmiddel.”

2.8. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard over de periode van 2002 tot 2006 geen teruggaaf van energiebelasting te hebben genoten. Na invoering van artikel 36l, lid 12, van de Wet belastingen op milieugrondslag op 1 januari 2006 heeft de Belastingdienst haar verzoeken tot (gedeeltelijke) teruggaaf van de haar in rekening gebrachte energiebelasting, steeds verleend .

2.9. F (hierna: erflaatster) is op 21 augustus 2005 overleden. Erflaatster heeft op 14 februari 1991 bij testament over haar nalatenschap beschikt en heeft als enige erfgenamen, gezamenlijk en ieder voor een gelijk deel, benoemd belanghebbende en G te Z. De beide erfgenamen hebben de nalatenschap bij akte van 22 september 2005 beneficiair aanvaard en hebben volmacht tot beheer en vereffening gegeven aan een notaris. Deze notaris heeft op 23 mei 2006 namens de erfgenamen de aangifte voor het recht van successie opgesteld. Volgens deze aangifte bedraagt het zuiver saldo van de nalatenschap € 454.864.

2.10. In de toelichting op de voormelde aangifte staat onder andere het volgende vermeld:

“Voor de onder 15b genoemde erfgename de Stichting X te Z is bij de Belastingdienst/Oost Brabant/kantoor Den Bosch, Afdeling Successie/team art. 24, contactpersoon de heer H een verzoek ingediend met betrekking tot rangschikking van de stichting als een instelling als bedoeld in artikel 24 lid 4 van de Successiewet 1956. Bij honorering van dit verzoek wordt voor alsdan een beroep gedaan op evengemeld artikel. (…) Gelieve de aanslag eerst op te leggen nadat over de rangschikking is beschikt.”

2.11. De Belastingdienst/Oost Brabant/kantoor ‘s-Hertogenbosch heeft bij brief van 3 november 2005 aan de notaris als volgt bericht:

“Hierbij deel ik u mee dat ik uw verzoek van 4 oktober 2005 inzake rangschikking van Stichting X in behandeling heb genomen.

Naar aanleiding daarvan deel ik u mee dat ik niet aan uw verzoek tegemoet kom.

Het doel van Stichting X is gericht op het instand houden en het exploiteren van een gebouw enz…., en niet in betekende mate zelfstandig activiteiten van maatschappelijk sociaal of culturele aard uitoefent. (gelezen de zin “voorzover dit niet door de bestaande organisaties geschiedt”). Gezien de uitspraak van het Beroep in Cassatie Gerechtshof Amsterdam, 16-01-2004, nr. P 02/03439..

Om aangemerkt te kunnen worden als een algemeen nut beogende instelling in de zin van de Successiewet dienen zowel het statutaire doel als de feitelijke werkzaamheden rechtstreeks het algemene belang te raken.

Ik kan daarom de Stichting X niet aanmerken als een instelling zoals bedoeld in artikel 24 lid 4 Successiewet 1956”.

2.12. De Belastingdienst/Oost Brabant/kantoor ‘s-Hertogenbosch heeft in zijn brief van 27 juli 2006 aan de notaris onder andere het volgende meegedeeld:

“Gezien de statutaire doelstellingen en de feitelijke werkzaamheden van de Stichting X, welke hoofdzakelijk bestaan uit het verhuren van de zaal en de baromzet en de daartegenover staande geringe activiteiten die de stichting zelf ontwikkelt op sociaal, cultureel gebied, is de afwijzing van het verzoek door mijn collega van 3 november 2005, geheel in lijn met de nu heersende jurisprudentie m.b.t. dorpshuizen."

2.13. Bij het vaststellen van de aanslag is het zuiver saldo van de nalatenschap overeenkomstig de aangifte vastgesteld. Het aandeel van belanghebbende hierin bedraagt 50% x € 454.864 = € 227.432. Bij het vaststellen van de belaste verkrijging is voor belanghebbende rekening gehouden met een vrijstelling van € 1.865 en is voor de berekening van het recht tariefgroep III van artikel 24, eerste lid, SW toegepast. De aanslag bedroeg aldus € 118.029. De verkrijging van de mede-erfgenaam is door de Inspecteur belast tegen het tarief van 8%, het ten tijde van de verkrijging geldende percentage voor algemeen nut beogende instellingen.

2.14. Belanghebbende heeft bij het verweerschrift in hoger beroep een brief gevoegd van de Belastingdienst/Oost Brabant/kantoor ’s-Hertogenbosch van 23 mei 2003 aan de Vereniging tot oprichting instandhouding en exploitatie van een dorpshuis te L, waarin is vermeld dat de aangeschreven vereniging ten onrechte is aangemerkt als een instelling zoals is bedoeld in artikel 24, lid 4 van de Wet en dat de vereniging slechts een gebouw exploiteert. Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof verklaard al kort na de verzending daarvan in 2003 op de hoogte te zijn geweest van de inhoud van deze brief.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1. In geschil is of de Inspecteur terecht de aanslag in het successierecht heeft opgelegd naar het tarief van tariefgroep III.

3.2. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, en stelt dat zij dient te worden aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling (hierna: ANBI) zodat op haar verkrijging het bijzondere tarief van 8% dient te worden toegepast. Voorts stelt belanghebbende, voor het geval zij niet als ANBI kan gelden, dat bij haar het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat zij als zodanig kan worden aangemerkt.

3.3. De Inspecteur is van mening dat belanghebbende niet is aan te merken als een ANBI . Voorts stelt hij dat aan de toekenning van de teruggaaf van regulerende energiebelasting door de inspecteur van de Belastingdienst/Team energiepremies Emmen bij belanghebbende niet, althans niet ten tijde van de verkrijging het vertrouwen is gewekt dat zij als ANBI kan worden aangemerkt.

3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.

3.5. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.

3.6. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Artikel 24, lid 4, van de Wet, voor zover hier van belang, luidt als volgt:

“Indien geërfd of verkregen wordt door een binnen het Rijk gevestigde kerkelijke, levensbeschouwelijke, charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instelling, is verschuldigd 8 ten honderd over de waarde van de verkrijging (…)”.

4.2. Belanghebbende stelt dat zij een algemeen nut beogende instelling is als bedoeld in voornoemd artikellid. Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende niet geslaagd in de op haar rustende bewijslast. Uit de vaststaande feiten en omstandigheden, zoals hiervoor vermeld, tezamen en in onderling verband bezien, volgt dat de activiteiten van belanghebbende grotendeels betrekking hebben op de exploitatie van het dorpshuis, bestaande uit het ter beschikking stellen van zaalruimte aan organisaties en verenigingen en het genereren van baromzet. Naar het oordeel van het Hof wordt met deze activiteiten niet rechtstreeks het algemeen belang gediend. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voor de toepassing van artikel 24, lid 4, van de Wet vereist is dat de instelling (zelf) het algemeen nut "beoogt", waarvan pas sprake is indien de werkzaamheden van de instelling rechtstreeks erop gericht zijn enig algemeen belang te dienen. Het gaat daarbij dus niet om de vraag of ten gevolge van die werkzaamheden om enigerlei reden (indirect) het algemeen belang gediend is (Hoge Raad 12 mei 2006, nr. 40 684, LJN AT8202, BNB 2006/267). Het feit dat enkele verenigingen en organisaties die het dorpshuis gebruiken, het algemeen belang dienen en belanghebbende door de wijze waarop zij het dorpshuis exploiteert, gunstige voorwaarden biedt waardoor die instellingen hun doelstellingen beter kunnen bereiken, maakt niet dat belanghebbende zelf het algemeen belang dient. Evenmin maakt het feit dat zowel de bij belanghebbende als de bij de gebruikers van het dorpshuis werkzame personen die werkzaamheden op vrijwillige basis verrichten, dat belanghebbende het algemene belang rechtstreeks dient. Belanghebbende voldoet daarom naar het oordeel van het Hof niet aan het vereiste om als ANBI te worden aangemerkt.

4.3. Belanghebbende heeft gesteld dat uit de teruggaven energiebelasting niet anders dan een weloverwogen standpuntbepaling van de Belastingdienst/Team Energiepremies Emmen volgt dat zij als ANBI wordt aangeduid, waaraan zij het in rechte te beschermen vertrouwen mocht ontlenen dat artikel 24, lid 4, van de Wet zou worden toegepast bij het vaststellen van de aanslag.

4.4. Vooropgesteld wijst het Hof op het arrest van de Hoge Raad van 17 december 2004, nr. 40 114, LJN AR7755, BNB 2005/81, waaruit volgt dat noch in de Wet belastingen op milieugrondslag noch in de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag, zoals geldend voor het onderhavige jaar, als voorwaarde was neergelegd dat een instelling als belanghebbende een het algemeen nut beogende instelling moest zijn om in aanmerking te komen voor de teruggaaf.

4.5. Voorts is het Hof, anders dan de Rechtbank van oordeel dat belanghebbende geen in rechte te beschermen vertrouwen mocht ontlenen aan de teruggaven energiebelasting door de Belastingdienst/Team Energiepremies Emmen. Het Hof komt reeds tot dit oordeel aangezien uit de tekst van de onder 2.6. genoemde beschikkingen van de Belastingdienst/Team energiepremies Emmen volgt dat het belanghebbende duidelijk moest zijn dat aan de teruggaaf geen rechten konden worden ontleend met betrekking tot andere belastingen. Daarenboven geldt, dat belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat de onder 2.14 genoemde brief van 23 mei 2003 inzake de opzegging van de ANBI-status van het dorpshuis te L haar al kort na de verzending daarvan in 2003 bekend was. Naar vaste jurisprudentie is bij de beoordeling of sprake is van in rechte te beschermen vertouwen het perspectief van de belastingplichtige beslissend. Dit brengt mee dat belanghebbende na het bekend worden met de inhoud van de onder 2.14 genoemde brief geen vertrouwen meer kon ontlenen aan de door de Belastingdienst/Team energiepremies Emmen verleende beschikkingen teruggaaf van energiebelasting. Bovendien heeft de Belastingdienst/Team energiepremies Emmen, over de periode 9 oktober 2002 tot en met 2005, zo heeft de Inspecteur onweersproken ter zitting verklaard, geen teruggaaf energiebelasting meer verleend. De Belastingdienst/Team energiepremies Emmen heeft hiermee enig vertrouwen dat met betrekking tot de energiebelasting gevolgde gedragslijn zou zijn opgewekt, opgezegd. Dat de Belastingdienst/Team energiepremies Emmen vervolgens vanaf 2006 wederom teruggaven energiebelasting heeft verleend, maakt het oordeel van het Hof niet anders. Deze teruggaven energiebelasting berustten vanaf het jaar 2006 op andere wetgeving, waaraan geen in rechte te beschermen vertrouwen voor het jaar 2005 kan worden ontleend. Nu ook uit de overige gang van zaken geen gerechtvaardigd beroep op opgewekt vertouwen volgt, kan de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijven.

slotsom

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de Inspecteur gegrond.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;

- verklaart het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. J. Huiskes en mr. E. Polak, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.

De beslissing is op 1 oktober 2010 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(H. de Jong) (R.F.C. Spek)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 6 oktober 2010

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.