Home

Gerechtshof Leeuwarden, 10-05-2010, BM4111, 24-000919-09

Gerechtshof Leeuwarden, 10-05-2010, BM4111, 24-000919-09

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
10 mei 2010
Datum publicatie
11 mei 2010
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2010:BM4111
Zaaknummer
24-000919-09

Inhoudsindicatie

Aan verdachte is ten laste gelegd schennis van de eerbaarheid. Verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, nu artikel 239 Sr niet strekt ter bestrijding van schennis van de eerbaarheid door het gesproken woord. Overweging omtrent de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Bewijsoverweging omtrent het opzet van verdachte op schennis van de eerbaarheid.

Uitspraak

Parketnummer: 24-000919-09

Parketnummer eerste aanleg: 18-650560-09

Arrest van 10 mei 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van

1 april 2009 in de strafzaak tegen:

[verdachte],

geboren op [1953] te [geboorteplaats],

wonende te [woonplaats], [adres],

verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.J. Skala, advocaat te Haren (Gr).

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.

Gebruik van het rechtsmiddel

De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.

Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

De vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een geldboete van ? 300,- subsidiair zes dagen vervangende hechtenis.

De beslissing op het hoger beroep

Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Door de raadsman is ter zitting betoogd, dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien in het dossier klachten en aangiften van [getuige 1] en [getuige 2] ontbreken ten aanzien van het ten laste gelegde.

Het hof begrijpt het verweer aldus dat de verdediging met vorenstaande heeft beoogd te stellen dat artikel 239 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) een klachtdelict is en dat slechts na een klacht of aangifte vervolgd mag worden. Dat door [getuige 1] en [getuige 2] geen aangifte is gedaan en van hen een getuigenverklaring is opgenomen, staat aan vervolging niet in de weg. Het staat het openbaar ministerie vrij met betrekking tot het onderhavige feit ambtshalve vervolging in te stellen. Nu artikel 239 Sr geen klachtdelict is, mist het verweer feitelijke grondslag en wordt dientengevolge verworpen.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:

hij op of omstreeks 03 december 2008, te [plaats], gemeente [gemeente], opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de [straat], [getuige 1] ([1992]) en/of [getuige 2] ([1993]) in hun/haar directe bijzijn heeft toegevoegd woorden met de volgende oneerbare aard en/of strekking: "Hebben jullie wat te doen? Willen jullie anders mee naar huis? Om spelletjes te doen, seksspelletjes."

Bewijsoverweging

Door en namens verdachte is betoogd, dat verdachte weliswaar de ten laste gelegde bewoordingen heeft geuit, maar dat hij hierbij geen opzet had op schennis van de eerbaarheid van [getuige 1] en [getuige 2]. Verdachte, die de indruk had dat voornoemde personen mogelijk prostituees waren, heeft vanuit zijn hoedanigheid als politiemedewerker slechts zijn plicht willen doen door de dames op deze wijze aan te spreken, aldus de verdediging.

Het hof stelt met betrekking tot de feiten het volgende vast en is daarbij uitgegaan van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. Op 3 december 2008 rond 10:45 uur stonden [getuige 1] en [getuige 2], meisjes van 15 en 16 jaren oud, bij een bankje aan de [straat] te [plaats]. Plotseling kwam verdachte, een voor de meisjes onbekende man, bij hen staan, op minder dan een halve meter van [getuige 1] af. Hij uitte de ten laste gelegde bewoordingen. Toen de meisjes hem te kennen gaven niet op zijn voorstel te willen ingaan, heeft verdachte zich van hen verwijderd. Verdachte is nog een tijdje aan de overkant van de straat blijven staan.

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gedane voorstel aan de minderjarige meisjes, zowel qua bewoordingen als de wijze waarop op zichzelf bezien zonder meer als oneerbaar is te beschouwen.

Met betrekking tot de opzet van verdachte op zijn oneerbare uitlatingen overweegt het hof het volgende. Uit de door verdachte geuite bewoordingen en zijn gedrag - mede in aanmerking genomen dat verdachte, vanaf het moment dat hij erachter kwam dat [getuige 1] en [getuige 2] geen prostituees maar scholieren waren, zich niet bekend heeft gemaakt als zijnde werkzaam als administratieve kracht bij de politie noch de beweerdelijke bedoeling van zijn vragen aan hen kenbaar heeft gemaakt - blijkt reeds de opzet van verdachte op de oneerbaarheid van zijn voorstel. Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte omtrent zijn bedoelingen en verwerpt het verweer.

Bewezenverklaring

Het hof acht bewezen dat:

hij op 3 december 2008, te [plaats], opzettelijk oneerbaar op een plaats voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de [straat], [getuige 1] ([1992]) en [getuige 2] ([1993]) in hun directe bijzijn heeft toegevoegd de woorden met de volgende oneerbare aard en/of strekking: "Hebben jullie wat te doen? Willen jullie anders mee naar huis? Om spelletjes te doen, seksspelletjes."

Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.

Strafbaarheid

Door de raadsman is aangevoerd, dat de ten laste gelegde bewoordingen niet vallen onder de strekking van artikel 239 Sr, reeds omdat dit artikel niet strekt ter bestrijding van schennis der eerbaarheid door het gesproken woord. Verdachte dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman.

Het hof overweegt hieromtrent het volgende.

Het hof stelt voorop dat in artikel 239 Sr het begrip "eerbaarheid" als algemeen begrip wordt gebruikt zoals dat moet worden opgevat naar de hier te lande heersende zeden, welke worden bepaald door de bij een belangrijke meerderheid van het Nederlandse volk op dit punt levende opvattingen. Het is aan de rechter om dit in te schatten.

Het Wetboek van Strafrecht zoals dat in 1886 is ingevoerd, bevatte in artikel 240 de strafbaarstelling van handelingen met betrekking tot voor de eerbaarheid aanstotelijke afbeeldingen en - bepaalde - geschriften, en in artikel 451 de strafbaarstelling van onder meer het in het openbaar zingen van voor de eerbaarheid aanstotelijke liederen en het houden van toespraken van zulke aard. Daaruit moet worden afgeleid dat het toen eveneens ingevoerde art. 239 Sr niet strekte ter bestrijding van schennis der eerbaarheid door afbeelding of geschrift dan wel door het gesproken woord. De geschiedenis van de totstandkoming van de Wet 3 juli 1985, Stb. 385, waarbij de artikelen 239 en 240 Sr hun huidige redactie hebben gekregen en artikel 451 Sr is ingetrokken, bevat geen aanknopingspunten voor de opvatting dat aan de uitdrukking 'schennis van de eerbaarheid' een andere - ruimere - betekenis zou moeten worden toegekend dan hiervoor is aangegeven. Zo houdt de desbetreffende Memorie van Toelichting onder meer in: "De commissie-Melai heeft in Hoofdstuk ?, paragraaf 4 van haar rapport ook aandacht gegeven aan artikel 239 van het Wetboek van Strafrecht, dat verwantschap vertoont met de pornografiebepalingen. Zoals de commissie opmerkt gaat het in die bepaling ook om confrontatie, zij het dan niet met afbeeldingen of voorwerpen maar met het menselijk lichaam zelf of delen ervan." (Zie HR 09-12-2003, NJ 2004, 273)

Nu uit het vorenoverwogene volgt dat het ten laste gelegde noch in artikel 239 Sr noch elders strafbaar is gesteld, zal verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

De uitspraak

HET HOF,

RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:

vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:

verklaart het verdachte als voormeld ten laste gelegde bewezen;

verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij;

ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging, omdat het bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert.

Dit arrest is aldus gewezen door mr. J.J. Beswerda, voorzitter, mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo en

mr. G.M. Meijer-Campfens, in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen als griffier.