Home

Gerechtshof Leeuwarden, 03-03-2010, BM0730, WAHV 200.029.953

Gerechtshof Leeuwarden, 03-03-2010, BM0730, WAHV 200.029.953

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
3 maart 2010
Datum publicatie
18 augustus 2010
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2010:BM0730
Zaaknummer
WAHV 200.029.953
Relevante informatie
Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften [Tekst geldig vanaf 01-03-2023] art. 2, Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften [Tekst geldig vanaf 01-03-2023] art. 5

Inhoudsindicatie

De meerderheidsregel is niet van toepassing in mulderzaken. Is het onderbord "4x" bij de gehandicaptenparkeerplaats in strijd met de wet? Artikel 8 BABW richt zich tot de wegbeheerder. Voor de weggebruiker geldt artikel 67 RVV 1990. Ook geen onduidelijke situatie. Sanctie terecht opgelegd.

Uitspraak

WAHV 200.029.953

3 maart 2010

CJIB 112694499

Gerechtshof te Leeuwarden

Arrest

op het hoger beroep tegen de beslissing

van de kantonrechter van de rechtbank Roermond

van 11 december 2008

betreffende

[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te [woonplaats],

voor wie als gemachtigde optreedt mr. C.M.J.E.P. Meerts, kantorhoudende te Beegden.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie in het arrondissement Roermond genomen beslissing ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter het verzoek van betrokkene tot vergoeding van kosten afgewezen. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.

De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.

De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.

De advocaat-generaal heeft een reactie gegeven op de nadere toelichting op het beroep.

Beoordeling

1. Het hof ziet in het enkele feit dat de gemachtigde van de betrokkene aan de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft verzocht om cassatie in het belang der wet in te stellen met betrekking tot een arrest van het hof, waarbij dezelfde rechtsvragen als in onderhavige zaak aan de orde zijn, geen aanleiding om de beslissing op het hoger beroep aan te houden, zoals door de gemachtigde voorgesteld.

2. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 130,- opgelegd ter zake van “parkeren op gehandicaptenparkeerplaats anders dan met motorvoert. op meer dan 2 wielen met geldige gehand.parkeerkaart”, welke gedraging zou zijn verricht op 23 oktober 2007 om 14.05 uur op het Eduard van Wegbergplein te Heythuysen met het voertuig met het kenteken [AB-AB-00].

3. De gemachtigde van de betrokkene bestrijdt dat is geparkeerd op een als zodanig aangeduide gehandicaptenparkeerplaats. Daartoe voert hij aan dat onderborden geen uitbreidende werking mogen hebben en dus niet, zoals in dit geval door middel van het onderbord "4x", een parkeerplaats mogen aanwijzen als gehandicaptenparkeerplaats, terwijl dat bord niet is geplaatst bij die parkeerplaats. De gemachtigde wijst daarbij op artikel 8 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW).

4. In een nader commentaar van 3 juni 2008 verklaart de verbalisant onder meer het volgende: “Het is een feit dat er een bord E6 met onderbord aanwezig is (…). Naar mijn waarneming ten tijde van het opmaken van mijn procesverbaal (Mini pv) (het hof verstaat: aankondiging van beschikking) stond de personenauto met kenteken [AB-AB-00] geparkeerd op een gehandicaptenparkeerplaats."

5. In het dossier bevindt zich een door de gemachtigde overgelegde foto van de desbetreffende parkeerplaatsen. Vanaf rechts gezien staat aan de linkerzijde van het tweede parkeervak een paal met daarop geplaatst bord E6 met een onderbord. Op het onderbord staat een pijl naar links respectievelijk rechts met daar tussenin een cijfer met daarachter een x. Het hof kan het cijfer niet goed lezen, maar duidelijk is dat dit cijfer bedoeld is om aan te geven dat het meerdere gehandicaptenparkeerplaatsen betreft aan weerszijden van de paal met daarop voormelde borden.

6. Artikel 8, eerste en tweede lid, BABW, zoals dat gold ten tijde van de vermeende gedraging, houdt voor zover van belang het volgende in:

“1. Onder verkeersborden kunnen onderborden worden geplaatst.

2. Deze onderborden kunnen:

a. (…);

b. bij verkeersborden die een gebod of verbod aanduiden, een beperking van de werkingssfeer van die verkeersborden inhouden;

c. (…);

d. bij de verkeersborden E4 tot en met E8 en E10 tot en met E13 van bijlage1, behorende bij het RVV 1990, betrekking hebben op

1º. de voertuigcategorie of groep voertuigen waarvoor de parkeergelegenheid is bestemd en, voor zover het betreft bord E6, tevens op de aanduiding dat de parkeergelegenheid is gereserveerd voor een bepaald voertuig;

2º. de wijze waarop het parkeren dient te geschieden;

3º. de dagen of uren waarop het parkeren is verboden of

4º. de dagen of uren waarop een beperking als bedoeld in 1º en 2º geldt en, voor zover het betreft verkeersbord E10, de dagen of uren waarop het in het tweede lid van artikel 25 van het RVV 1990 bedoelde gebruik van de parkeerschijf van toepassing is.”

7. Het hof stelt voorop dat het BABW is gericht tot de wegbeheerder en dat het niet ter beoordeling van de individuele weggebruiker staat of een verkeersteken terecht en overeenkomstig de voorschriften is geplaatst. Dat is slechts anders in het geval dat de situatie klaarblijkelijk zo afwijkend is van die waarop het verkeersteken betrekking heeft dat bij het gevolg geven aan dat teken de veiligheid op de weg in gevaar zou worden gebracht (vgl. HR 4 december 1984, VR 1985, 39). Daarvan is in dit geval geen sprake. Het beroep op artikel 8 BABW faalt derhalve. Het hof overweegt ten behoeve van de gemachtigde, gelet op de kennelijke strekking van het verweer, dat het in paragraaf 2 van hoofdstuk III van het RVV 1990 opgenomen artikel 67 zich wel richt tot de weggebruiker. In dit artikel is omschreven wat onder verkeersborden aangebrachte onderborden kunnen inhouden. Het onderhavige onderbord kan geacht worden een nadere aanduiding te geven van de parkeerplaatsen waarvoor bord E6 geldt. Deze nadere aanduiding past binnen de grondslag die het eerste lid, blijkens de daarin genoemde niet limitatief bedoelde voorbeelden, biedt.

8. Gelet op het voorgaande, gelet op de verklaring van de verbalisant en in aanmerking genomen dat de betrokkene niet bestrijdt op een parkeervak te hebben geparkeerd dat binnen het bereik van het bij E6 geplaatste onderbord viel, is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Derhalve dient het hof te beoordelen of er redenen zijn een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.

9. De gemachtigde van de betrokkene voert in dat verband aan dat de betrokkene het verkeersbord met onderbord "4x" redelijkerwijs niet heeft kunnen waarnemen. Het stond op een doodlopende weg/parkeerplaats in het midden van een viertal parkeerplaatsen. Bij het parkeren op de door de betrokkene gebruikte parkeerplaats is het niet logisch om te kijken of er op een aansluitende plek een verbodsbord staat. Het bord is niet zichtbaar indien men, zoals de betrokkene, van de andere kant aan komt rijden. Dat geldt ook indien er ten tijde van de gedraging een hoge auto of bus stond op de meest rechtse parkeerplaats op de foto. Het lijkt aannemelijk dat het verkeersbord medio februari 2008 door de gemeente is weggehaald wegens de bezwaren tegen het bord, te weten dat het verbod onvoldoende kenbaar was.

10. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van een onduidelijke situatie. Vooropgesteld wordt dat van de betrokkene als weggebruiker mag worden verwacht dat hij oplettend is op aanwezige bebording. Eventueel diende de betrokkene zich na het parkeren ervan te vergewissen of parkeren op de betreffende parkeerplaats voor hem was toegestaan. Het laatste geldt temeer in een situatie dat de betrokkene alvorens te parkeren een geparkeerd hoog voertuig voorbij zou zijn gereden. Op basis van de door de gemachtigde overgelegde foto stelt het hof vast dat het bord E6 vanuit alle rijrichtingen goed waarneembaar was. Dat de bebording niet direct bij het parkeervak is aangebracht en dat de gemeente het bord naderhand om haar moverende redenen zou hebben weggehaald, maakt dat niet anders. Dat de betrokkene het bord niet heeft waargenomen is dan ook een omstandigheid die voor zijn rekening en risico dient te blijven.

Het hof ziet in hetgeen de gemachtigde op dit punt naar voren brengt daarom geen aanleiding een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.

11. Tot slot voert de gemachtigde van de betrokkene aan dat in twee volstrekt identieke zaken waarin dezelfde gronden zijn aangevoerd, de officier van justitie de inleidende beschikking wel heeft vernietigd. De dossiers van die twee zaken zijn, voor zover relevant, bij het beroepschrift gevoegd. Op grond van de meerderheidsregel van het gelijkheidsbeginsel dient daarom ook in dit geval de beschikking te worden vernietigd.

12. Het hof begrijpt dat de gemachtigde aldus beoogt aan te voeren dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van de betrokkene niet alleen zou moeten slagen indien zonder (juridisch) geldige reden ten nadele van de betrokkene zou zijn afgeweken van het met betrekking tot gedragingen als de onderhavige geldende beleid, maar ook indien de vernietiging van de beslissing van de officier van justitie in die twee andere zaken waarop de betrokkene zich beroept, voortvloeit uit een onjuiste toepassing van de wet door de officier van justitie.

13. Het hof overweegt dat de door de gemachtigde genoemde meerderheidsregel slechts toepassing vindt in het fiscale recht. In het strafrecht en ook in andere onderdelen van het bestuursrecht dan het fiscale recht vindt deze regel geen toepassing. Het hof ziet geen aanleiding voor het oordeel dat in het onderhavige rechtsgebied, waarop artikel 2 WAHV betrekking heeft, naar analogie van het fiscale recht, de meerderheidsregel toepassing zou moeten vinden. In dit verband acht het hof van belang dat voor gedragingen die onder het bereik van artikel 2 WAHV vallen, ook de weg van de sanctiebeschikking open staat. Gelet hierop acht het hof het veeleer aangewezen om aansluiting te zoeken bij de in het strafrecht geldende beginselen. Daartoe behoort, in verband met het opportuniteitsbeginsel, niet een beginsel als de meerderheidsregel. Het beroep van de gemachtigde op deze regel faalt daarmee.

14. Nu is komen vast te staan dat de gedraging is verricht en er geen redenen zijn om de sanctie te matigen, zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen.

15. Aangezien de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, ziet het hof geen aanleiding tot vergoeding van proceskosten.

Beslissing

Het gerechtshof:

bevestigt de beslissing van de kantonrechter;

wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.

Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schuijlenburg, Dijkstra en Beswerda, in tegenwoordigheid van mr. Van der Heide als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.