Home

Gerechtshof Leeuwarden, 28-11-2003, AN9014, 24-001244-02

Gerechtshof Leeuwarden, 28-11-2003, AN9014, 24-001244-02

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
28 november 2003
Datum publicatie
28 november 2003
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2003:AN9014
Formele relaties
Zaaknummer
24-001244-02

Inhoudsindicatie

Levenslange gevangenisstraf. "Verdachte heeft drie jonge prostituees uit Groningen van het leven beroofd. Verdachte heeft zijn slachtoffers gewurgd en vervolgens naakt in het water gedeponeerd. (...) Het handelen van verdachte getuigt van een grove minachting voor het leven van anderen."

Uitspraak

Parketnummer: 24-001244-02

Arrest d.d. 28 november 2003 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank te Groningen d.d. 7 november 2002, in de strafzaak tegen:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],

niet als ingezetene ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens,

thans verblijvende in PI Noord, gevangenis De Marwei,

Holstmeerweg 7, 8936 AS Leeuwarden,

verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadslieden mrs. B.M. Beg en J.F. van der Brugge, beiden advocaat te Amsterdam.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank te Groningen heeft de verdachte bij voormeld vonnis op tegenspraak wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in het vonnis nader omschreven.

Aanwending van het rechtsmiddel

De officier van justitie en de verdachte zijn d.d. 14 november 2002 respectievelijk d.d. 7 november 2002 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen.

Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep

Het hof heeft gelet op het onderzoek op zijn terechtzittingen van 9 september 2003, 24 september 2003, 8 oktober 2003 en 14 november 2003 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.

De beslissing op het hoger beroep

Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.

Tenlastelegging

Aan dit arrest zijn gehecht fotokopieën van de inleidende dagvaarding en de door de eerste rechter toegewezen "Vordering nadere omschrijving tenlastelegging (art. 314a Sv)", waaruit de inhoud van de tenlastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.

Het hof heeft op zijn terechtzitting van 9 september 2003 op de vordering van de advocaat-generaal de tenlastelegging gewijzigd overeenkomstig die vordering, waarvan een fotokopie aan dit arrest is gehecht.

Bespreking van een gedaan verzoek

De raadslieden van verdachte hebben op de terechtzitting d.d. 14 november 2003 het hof nogmaals verzocht om als getuige/deskundige op te roepen: [betrokkene 1], [betrokkene 2] (ook wel aangeduid als [naam]), [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 5]. Dit verzoek is eerder gedaan op de zitting van 24 september 2003; dat verzoek is afgewezen.

Het hof oordeelt thans dat van de noodzaak tot het horen van voornoemde personen als getuige/deskundige niet is gebleken. Nieuwe argumenten zijn niet aangevoerd of anderszins gebleken. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om op zijn eerdere beslissing terug te komen.

Vrijspraak

Het hof acht niet bewezen hetgeen onder 2 primair en onder 3 primair aan verdachte is ten laste gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.

Het hof overweegt daartoe nog het volgende.

Verdachte heeft bij de politie verklaringen afgelegd over het doden van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3].

Die verklaringen hebben het hof niet tot de overtuiging gebracht dat er ten aanzien van deze vrouwen bij verdachte sprake is geweest van "voorbedachten rade" als bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.

Bewezenverklaring

Ten aanzien van verdachte acht het hof bewezen dat:

onder 1 primair:

hij op 12 juli 2001 te Harkstede, gemeente Slochteren, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer 1], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte toen aldaar met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg

- die [slachtoffer 1] de keel en/of hals dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en dichtgeknepen en/of dichtgedrukt gehouden en

- vervolgens die [slachtoffer 1] in een sloot gedeponeerd,

tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;

onder 2 subsidiair:

hij in de periode van 04 november 1993 tot en met 05 november 1993 in de gemeente(n) Groningen en/of Zuidhorn opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 2], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte toen aldaar met dat opzet

- die [slachtoffer 2] de keel en/of hals dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en dichtgeknepen en/of dichtgedrukt gehouden en

- vervolgens die [slachtoffer 2] in een sloot gedeponeerd,

tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;

onder 3 subsidiair:

hij in de periode van 11 december 1994 tot en met 21 januari 1995 in het arrondissement Groningen opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 3], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte toen aldaar met dat opzet

- die [slachtoffer 3] de keel en/of hals dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgesnoerd en dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgesnoerd gehouden en

- vervolgens die [slachtoffer 3] in het Eemskanaal gedeponeerd,

tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 3] is overleden.

Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 primair, onder 2 subsidiair en onder 3 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen.

Kwalificatie

Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert respectievelijk op het misdrijf:

onder 1 primair:

moord;

en

onder 2 subsidiair en onder 3 subsidiair, telkens:

doodslag.

Strafbaarheid

Ten aanzien van de persoon van verdachte is het volgende van belang.

Nadat verdachte op 12 november 2001 was aangehouden en kort daarna een "bekennende verklaring" had afgelegd, is hij op 15 november 2001, op verzoek van de Rechter-Commissaris (RC) te Groningen, door B.T. Takkenkamp, districtspsychiater, onderzocht.

Takkenkamp sprak verdachte naar schatting drie kwartier. In zijn briefrapport d.d. 16 november 2001 adviseerde hij de RC verdachte klinisch te laten onderzoeken in het Pieter Baan Centrum (PBC).

Verdachte is daarop in het PBC opgenomen geweest, maar wilde niet meewerken aan het onderzoek.

Hierop heeft de RC bij beschikking van 31 mei 2002 als deskundigen benoemd: B.T. Takkenkamp voornoemd, psychiater, en G. de Bruijn, psycholoog, en hun verzocht een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte in te stellen.

Takkenkamp en De Bruijn hebben meermalen geprobeerd - wederom - in contact te komen met verdachte. Verdachte weigerde evenwel telkens zijn medewerking te verlenen aan het aan de deskundigen opgedragen onderzoek. Desondanks hebben beide deskundigen - mede op basis van bestudering van het strafdossier en de vele eerder omtrent de persoon van verdachte uitgebrachte rapportages - een Pro Justitia rapport uitgebracht.

De raadslieden van verdachte hebben betoogd dat genoemde rapporten van Takkenkamp en De Bruijn onzorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat op grond van deze rapporten "niets" kan worden geconcludeerd. Naar de mening van de verdediging dienen beide rapporten buiten beschouwing te worden gelaten.

Het hof verwerpt dit betoog. Vooropgesteld dient te worden dat het aan verdachtes eigen, pertinente, weigering om medewerking te verlenen aan een onderzoek naar zijn geestvermogens te wijten is dat er niet een vollediger onderzoek heeft kunnen plaatsvinden. Door verdachtes opstelling - die door alle deskundigen is respecteerd - is het voor de deskundigen Takkenkamp en De Bruijn onmogelijk gebleken, verdachte (in het kader van de opdracht van de RC van 31 mei 2002) persoonlijk te onderzoeken. Deze omstandigheid leverde een beperking op voor het onderzoek, hetgeen ook door Takkenkamp en De Bruijn is onderkend. Deze beperking was echter niet zo groot, dat er geen rapport kon worden opgemaakt. Zowel Takkenkamp als De Bruijn hebben op de terechtzitting van het hof op 24 september 2003 verklaard dat zij het, vanuit deskundig oogpunt, verantwoord achtten bedoeld rapport op te maken.

Het hof is van oordeel dat de deskundigen Takkenkamp en De Bruijn, gegeven de hierboven geschetste omstandigheden/beperking(en), een zorgvuldig en gedegen onderzoek hebben verricht naar de geestvermogens van verdachte. De rapporten die op basis van dat onderzoek tot stand zijn gekomen acht het hof eveneens zorgvuldig en gedegen. (Dis)Kwalificaties als zouden deze rapporten "op ondeskundige of zelfs klachtwaardige wijze tot stand zijn gekomen" of dat deze rapporten zouden dienen te worden verwezen "naar de prullenbak", laat het hof nadrukkelijk voor rekening van de verdediging.

Opgemerkt zij voorts dat aan de verdediging zowel in eerste aanleg als in hoger beroep volop de gelegenheid is gegeven de betrokken deskundigen, hetzij bij de RC hetzij ter terechtzitting, te (doen) horen, en dat de verdediging van die gelegenheid ook in hoger beroep ruimschoots gebruik heeft gemaakt. Indachtig de door deze deskundigen afgelegde verklaringen en gezien de wijze waarop de rapporten van Takkenkamp en De Bruijn tot stand zijn gekomen, acht het hof deze rapporten bruikbaar. Het onderzoek zou meer volledig zijn geweest wanneer verdachte zijn medewerking zou hebben verleend, doch in casu is dat, de inzet van de deskundigen ten spijt, niet mogelijk gebleken.

Het rapport van B.T. Takkenkamp, psychiater en vast gerechtelijk deskundige, d.d. 14 augustus 2002 houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:

Op basis van mijn onderzoek van betrokkene en de gegevens uit het dossier kan geconcludeerd worden dat er sprake is van psychopathie. Dit is een stoornis in de ontwikkeling van de persoonlijkheid.

Psychopathie valt het beste te beschrijven als een combinatie van agressief narcisme en een antisociale persoonlijkheidsstructuur. In DSM IV-TR termen een persoonlijkheidsstoornis n.a.o. met antisociale en narcistische kenmerken.

Psychopathie wordt als een chronische aandoening beschouwd. Er zijn geen aanwijzingen voor dat het in de loop van iemands leven uitdooft.

en als conclusies/advies:

Er bestond bij betrokkene ten tijde van het plegen van hetgeen hem ten laste gelegd is een ziekelijke stoornis der geestvermogens in de vorm van alcoholafhankelijkheid.

Er bestaat bij betrokkene een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis (psychopathie).

Op grond van de psychopathie vind ik betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar voor de drie hem ten laste gelegde delicten. De psychopathie ligt in grote mate ten grondslag aan de delicten, indien bewezen.

Het recidive risico moet als zeer hoog worden ingeschat. De delictgevaarlijkheid is zeer groot.

Op basis van de mij bekende gegevens is de psychiatrische behandelbaarheid van betrokkene nihil en is de prognose uitermate slecht.

Het rapport van G. de Bruijn, psycholoog-psychotherapeut en vast gerechtelijk deskundige, d.d. 4 oktober 2002 houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:

Alle beschikbare gegevens overziend is er mijns inziens sprake van een combinatie van psychopathie (DSM-IV: persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische kenmerken), langdurig en soms overmatig alcoholgebruik en (waarschijnlijk) een seksuele deviatie.

De persoonlijkheidsstoornis als duurzaam patroon van afwijkende innerlijke ervaringen, cognities en gedragingen, is vanaf de jeugd zichtbaar in ontwikkeling.

en als conclusies/advies:

Er bestonden bij betrokkene ten tijde van het plegen van hetgeen hem ten laste wordt gelegd een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis (psychopathie), een ziekelijke stoornis der geestvermogens in de zin van alcoholafhankelijkheid en waarschijnlijk een seksuele deviatie.

Deze gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke storing der geestvermogens zijn van dien aard, dat hetgeen aan verdachte ten laste wordt gelegd, hem dientengevolge slechts in verminderde mate kan worden toegerekend. De psychopathie ligt in hoge mate ten grondslag aan zijn daden, waarbij agressieve en seksuele impulsen uitgeleefd en bevredigd worden.

De delictgevaarlijkheid is zeer groot. De risicofactoren zijn talrijk in aantal.

Mede gelet op de indruk die het hof ook zelf van de persoon van verdachte heeft gekregen, verenigt het hof zich met de bovenstaande conclusies van de deskundigen Takkenkamp en De Bruijn. Het hof neemt deze conclusies over en maakt die tot de zijne.

Het hof is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.

Het hof acht verdachte ter zake van de bewezenverklaarde feiten strafbaar, nu ten opzichte van hem geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

De rechtbank te Groningen heeft verdachte ter zake van 1 primair ("moord"), 2 subsidiair ("doodslag") en 3 subsidiair ("doodslag") veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Zowel verdachte als de officier van justitie zijn tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van 1 primair, 2 primair en 3 primair (telkens: "moord") zal worden veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat hij drie personen opzettelijk van het leven heeft beroofd. Eén van deze personen, te weten [slachtoffer 1], is met "voorbedachten rade" gedood, zodat er wat haar betreft sprake is van "moord". Wat betreft de andere twee personen, te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], is sprake van "doodslag".

Het opzettelijk (en met voorbedachten rade) nemen van het leven van een ander behoort tot de zwaarste categorie strafbare feiten die de wet kent. De rechtsorde wordt door feiten als "doodslag" en "moord" ernstig geschokt.

Behalve de ernst van de feiten spelen ook nog andere aspecten een rol, die mede bepalend zijn voor de door het hof aan verdachte op te leggen straf.

Wat de ernst van de feiten betreft en de omstandigheden waaronder die zijn begaan, geldt het volgende.

Verdachte heeft drie jonge prostituees uit Groningen van het leven beroofd: [slachtoffer 2] (23 jaar), [slachtoffer 3] (30/31 jaar) en [slachtoffer 1] (34 jaar). Verdachte heeft zijn slachtoffers gewurgd en vervolgens naakt in het water gedeponeerd. Eén van de slachtoffers, [slachtoffer 3], heeft hij daarbij nog een touw rond haar hoofd gesnoerd. Het handelen van verdachte getuigt van een grove minachting voor het leven van anderen.

Daarnaast heeft verdachte de nabestaanden van de slachtoffers veel leed berokkend. Een dochter, zus, moeder of vriendin moeten missen door een gewelddadig misdrijf en onder omstandigheden als hiervoor omschreven, is - naar de ervaring leert - voor hen bijna ondraaglijk. Het hof heeft kennis genomen van de brieven van [moeder slachtoffer 1], de moeder van [slachtoffer 1], waarin zij onder woorden brengt wat de dood van [slachtoffer 1] voor haar, haar gezin en voor [zoon slachtoffer 1], de zoon van [slachtoffer 1], betekent. In haar brief van 2 september 2003 schrijft zij onder meer: "We hebben het er erg moeilijk mee. En het wordt er naarmate de tijd verstrijkt niet makkelijker op, integendeel. Door de manier waarop [slachtoffer 1] om het leven is gebracht hebben wij levenslang. Want dat vergeet je nooit."

Voorts heeft de gewelddadige dood van de genoemde prostituees grote maatschappelijke onrust veroorzaakt, met name onder prostituees in Groningen. Opmerking verdient dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] reeds in 1993 respectievelijk eind 1994/begin 1995 zijn gedood en dat verdachte eerst in november 2001 - na de moord op [slachtoffer 1] - is aangehouden.

Het hof hecht eraan te benadrukken dat het de verdachte is - en niemand anders - die verantwoordelijk is voor de dood van de drie jonge vrouwen. Verdachte heeft - tot in zijn laatste woord - geprobeerd deze verantwoordelijkheid (voor een deel) af te wentelen op de hulpverlening.

Wat er zij van verdachtes contacten met die hulpverlening (na 1990), voor het hof staat op grond van verdachtes eigen verklaringen vast dat hij (richting de hulpverlening) nimmer opening van zaken heeft gegeven. Het ligt ook niet voor de hand dat verdachte daartoe het plan heeft gehad. Had hij na de dood van [slachtoffer 2] opening van zaken gegeven dan was hij - zoals hij op enig moment tegenover de politie verklaarde - "alles kwijt geweest". Verdachtes eigen belang ging boven dat van anderen. Het is verdachte zelf geweest (en niet de hulpverlening) die na de dood van [slachtoffer 2] (nog) "erger had kunnen voorkomen".

Naast de ernst van de bewezenverklaarde feiten is in dit verband van belang dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister van 6 maart 2003 - eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, soortgelijk aan de onderhavige. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft verdachte op 26 juni 1975 wegens "doodslag, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren en hem de maatregel van terbeschikkingstelling van de regering (TBR) opgelegd. Ondanks deze eerdere veroordeling heeft verdachte - na de beëindiging van de TBR in 1990 - wederom op brute wijze een aantal personen van het leven beroofd.

Deze omstandigheid heeft een strafverzwarend effect.

Voorts is duidelijk dat verdachte - die inmiddels vijf vrouwen heeft gedood - een levensgroot gevaar is voor de samenleving. Voor het hof staat vast dat hij een ernstige bedreiging vormt voor de veiligheid van personen. Klaarblijkelijk heeft de (ongeveer) 14 jaar durende behandeling van verdachte in het kader van de eerder opgelegde terbeschikkingstelling in dit opzicht géén effect gesorteerd.

Al het voorgaande overziende - in onderling verband en samenhang - komt het hof tot het oordeel dat slechts één straf in aanmerking komt: levenslange gevangenisstraf.

Die straf wordt verdachte opgelegd ter vergelding van het leed dat hij zijn slachtoffers en hun nabestaanden heeft aangedaan en dient voorts ter bescherming van de maatschappij tegen het grote (recidive)gevaar dat van verdachte uitgaat.

Andere, voldoende effectieve, mogelijkheden hiertoe ziet het hof - mede gelet op verdachtes strafrechtelijk verleden en zijn onbehandelbaarheid - niet.

De omstandigheid dat de thans bewezen verklaarde feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend, geeft het hof evenmin aanleiding tot het nemen van een andere beslissing dan hiervoor vermeld.

Toepassing van wetsartikelen

Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 63, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

De uitspraak

HET HOF,

RECHTDOENDE OP HET HOGER BEROEP:

vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:

verklaart het verdachte als voormeld onder 2 primair en onder 3 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;

verklaart het verdachte als voormeld onder 1 primair, onder 2 subsidiair en onder 3 subsidiair ten laste gelegde bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart deze feiten en verdachte deswege strafbaar;

veroordeelt verdachte [verdachte] tot levenslange gevangenisstraf;

verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld onder 1 primair, onder 2 subsidiair en onder 3 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.

Dit arrest is aldus gewezen door mrs. Koolschijn, voorzitter, Van der Meer en Wemes, in tegenwoordigheid van mr. Jongeling als griffier.