Home

Gerechtshof Leeuwarden, 23-07-2003, AI0394 AO4579, Rolnummer 0100301

Gerechtshof Leeuwarden, 23-07-2003, AI0394 AO4579, Rolnummer 0100301

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
23 juli 2003
Datum publicatie
25 juli 2003
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2003:AI0394
Zaaknummer
Rolnummer 0100301

Inhoudsindicatie

Het hof komt tot de conclusie dat [geïntimeerde] op meerdere punten (..) tekort geschoten is in de op hem rustende zorgvuldigheidsplicht om het tillen van de wasmachine tezamen met [appellante] op een veilige wijze tot een goed einde te brengen. Daarmee is [geïntimeerde] tekort geschoten bij de uitoefening van de regie.

Juist door de combinatie van factoren (..) is het tekortschieten van [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof van zodanige aard, dat de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval zo groot was dat hij zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dit gedrag had moeten onthouden.

Uitspraak

Arrest d.d. 23 juli 2003

Rolnummer 0100301

HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN

Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:

[appellante],

wonende te [woonplaats],

appellante,

in eerste aanleg: eiseres,

hierna te noemen: [appellante],

toevoeging,

procureur: mr J.V. van Ophem,

tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],

geïntimeerde,

in eerste aanleg: gedaagde,

hierna te noemen: [geïntimeerde],

procureur: mr V.M.J. Both.

De inhoud van het tussenarrest d.d. 30 oktober 2002 wordt hier overgenomen.

Het verdere procesverloop

Nadat het hof op 30 oktober 2002 een tussenarrest heeft gewezen, hebben beide partijen een akte genomen.

Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.

De verdere beoordeling

1. Op grond van hetgeen [appellante] in haar akte na tussenarrest naar voren heeft gebracht omtrent de toedracht van het ongeval - dat door [geïntimeerde] in essentie is onderschreven - stelt het hof hieromtrent het volgende vast.

De wasmachine was door [geïntimeerde] op de aanhangwagen tegen de voorstangen geplaatst, met de brede kant tegen de voorschotten aan. [geïntimeerde] bevond zich ter hoogte van de wasmachine op het trottoir. [appellante] stond in de aanhangwagen, achter de zijkant ("de korte kant") van de wasmachine. De aanhangwagen was omgeven door schotten, met een hoogte van ongeveer 30 cm. Volgens [appellante] - gebaseerd op informatie van [vermeende eigenaar aanhanger], die volgens haar eigenaar van de aanhanger zou zijn (geweest) - bedroeg de hoogte vanaf de grond tot aan de bovenkant van de schotten circa 75 cm; volgens [geïntimeerde] - die thans stelt dat hij eigenaar was van de aanhanger - bedroeg die afstand circa 60 cm.

Geen van de schotten kon worden neergeklapt. De wasmachine moest derhalve over het zijschot worden getild.

Voorts staat vast dat partijen geen hulpmiddelen gebruikten, noch enige veiligheidsmaatregel hadden getroffen.

2. [geïntimeerde] heeft niet weersproken dat aan het onderhavige voorval vooraf is gegaan - rond eind april 1997 - de "eigenlijke" verhuizing van [appellante] , waarbij [geïntimeerde] [appellante] heeft geholpen. De verhuizing van de wasmachine waar het in deze procedure om gaat, vond plaats op 31 mei 1997. Partijen zijn het niet eens zijn over de vraag of bij die gelegenheid sprake was van hulp van [geïntimeerde] aan [appellante], in die zin dat de wasmachine deel uitmaakte van de inboedel van [appellante] en naar haar woning moest worden verhuisd (het standpunt van [geïntimeerde]), of dat [appellante] hielp bij de verhuizing van de wasmachine van [geïntimeerde] naar haar woning, omdat [geïntimeerde] als wederdienst voor zijn hulp bij de eerdere verhuizing van [appellante], een (kennelijk niet (optimaal) functionerende) wasmachine van [appellante] zou krijgen en [geïntimeerde] van plan was om deze wasmachine tezamen met zijn eigen wasmachine (kennelijk ook niet (optimaal) functionerend) om te bouwen tot één goed werkend exemplaar.

3. Wat de precieze gang van zaken op dit punt is geweest, kan naar het oordeel van het hof echter in het midden blijven.

Hoe dan ook staat namelijk vast, dat het [geïntimeerde] is geweest die kwam aanrijden met de wasmachine geplaatst op de aanhanger achter zijn auto bij de woning van [appellante], en dat het [geïntimeerde] is geweest die - al dan niet bijgestaan door derden - de wasmachine eerst op de aanhanger heeft geplaatst, zodat ook moet worden aangenomen dat [geïntimeerde] de beslissing heeft genomen om gebruik te maken van deze aanhanger (volgens zijn zeggen, voor het eerst bij nadere akte in hoger beroep, was de aanhanger van hem). Voorts is het [geïntimeerde] geweest die [appellante] heeft verzocht hem mee te helpen met het tillen van de wasmachine (MvA punt 32; zie ook eigen verklaring [geïntimeerde] d.d. 21 oktober 1997 (prod 1 CvE) en brief verzekeraar [geïntimeerde] d.d. 8 december 1997 (prod. 5 CvE).

4. In het licht van de in r.o. 3 genoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat als uitgangspunt heeft te gelden dat het [geïntimeerde] was die de regie had over "de operatie", in die zin dat het primair op zíjn weg lag om aan te geven hoe hij de verdere gang van zaken met betrekking tot het tillen van de wasmachine van de aanhanger naar de woning van [appellante] voor zich zag, en [appellante] daaromtrent te informeren en zo nodig aanwijzingen te geven, alsmede dat het ook primair zíjn verantwoordelijkheid was om voor een verantwoorde materiaalkeuze te zorgen. Niet gebleken is dat [geïntimeerde] tevoren op enigerlei wijze met [appellante] overleg heeft gepleegd over de wijze van aanpak, terwijl hij ([geïntimeerde]) [appellante] onvoorbereid confronteerde met de door hem geplande gang van zaken en de daarbij te gebruiken hulpmiddelen.

Het hof overweegt hierbij voorts dat het hebben van de regie in een geval als het onderhavige, betekent dat de betrokken persoon een zekere verantwoordelijkheid draagt om "de operatie" tot een goed einde te brengen.

Het hof overweegt hierbij volledigheidshalve nog dat de onderhavige zaak in ieder geval in dit opzicht verschilt met de zaak van de verhuizende zusjes (HR 12 mei 2000, NJ 2001, 300). In die laatstgenoemde zaak is niet gebleken dat een van beide partijen de regie had, in die zin dat een van partijen méér sturend optrad en méér verantwoordelijkheid droeg dan de andere partij voor een zorgvuldige handelwijze, zodat in de onderhavige zaak niet gesproken kan worden van een - louter - ongelukkige samenloop van omstandigheden.

5. In het licht van dit uitgangspunt acht het hof het volgende van belang.

5.1. Het hof is in de eerste plaats van oordeel dat aan [geïntimeerde] kan worden toegerekend dat hij gekozen heeft voor het gebruik van een aanhanger die aan alle kanten omsloten was door stangen (schotten) die niet konden worden neergeklapt, zodat de wasmachine over de zijrand (stang) moest worden getild. Het hof overweegt hierbij dat het een feit van algemene bekendheid is - zoals ook erkend is door [geïntimeerde] (MvA punt 37) - dat wasmachines zwaar zijn en lastig om te tillen -, waaruit rechtstreeks volgt dat het over een stang tillen van een wasmachine, extra zwaar en lastig is. Wanneer daarbij wordt meegewogen dat wanneer een van de tillende personen het gewicht van de wasmachine niet houdt, de kans op letsel zeer aanzienlijk is, volgt hieruit naar het oordeel van het hof dat het gebruik maken van een aanhanger waarvan geen van de zijkanten kan worden neergeklapt zodat de wasmachine over de zijrand (stang) moet worden getild, als een gevaarscheppende omstandigheid moet worden aangemerkt.

Weliswaar is door [geïntimeerde] gesteld dat [appellante] ook letsel zou hebben opgelopen als gebruik zou zijn gemaakt van een andere aanhanger (MvA punt 31). Het hof zal echter voorbijgaan aan die stelling, nu deze verder niet is toegelicht en zij voorts naar het oordeel van het hof niet te rijmen is met het feit dat het letsel van [appellante] juist is ontstaan doordat haar vinger is bekneld geraakt tussen de wasmachine en de stang (het schot) waarover de wasmachine moest worden getild.

5.2. Voorts is het hof van oordeel dat, zeker gelet op de hiervoor omschreven gevaarscheppende omstandigheid, het op de weg van [geïntimeerde] had gelegen om zich ervan te vergewissen dat hij tezamen met [appellante] daadwerkelijk in staat was de wasmachine, zonder verdere hulp van derden en zonder verdere hulpmiddelen, zoals in casu is geschied, op een veilige wijze van de aanhanger op de grond te tillen. Naar het oordeel van het hof is in onvoldoende mate naar voren gekomen dat [geïntimeerde] dit heeft gedaan. De enkele stelling van [geïntimeerde] dat er geen aanleiding was voor hem om ervan uit te gaan dat [appellante] níet de wasmachine kon tillen en dat zij eerder ook al had geholpen tuintegels te verhuizen, acht het hof terzake onvoldoende. Niet gesteld of gebleken is dat [appellante] over zodanige kwaliteiten en/of ervaring beschikte, dat [geïntimeerde] er zonder enig nader onderzoek van uit mocht gaan dat zij fysiek in staat zou zijn om met [geïntimeerde] de wasmachine over de rand van de aanhanger te tillen.

5.3. Hierbij komt het volgende. Uit de stellingen van partijen blijkt niet dat [geïntimeerde] vóór het tillen een duidelijke afspraak heeft gemaakt met [appellante] over het precieze moment van tillen (door bijvoorbeeld af te tellen), noch dat hij zich ervan heeft vergewist, voordat hij de wasmachine over de rand (stang) naar zich toe trok, dat [appellante] de wasmachine goed vast had.

Juist in het licht van de aanwezigheid van een gevaarscheppende situatie, als hiervoor omschreven, had [geïntimeerde] deze - eenvoudig te nemen - maatregelen moeten treffen, om daarmee de kans op ongelukken te verkleinen. Aldus heeft [geïntimeerde] [appellante] blootgesteld aan een groter risico dan redelijkerwijs verantwoord was.

6. Het hof komt aldus tot de conclusie dat [geïntimeerde] op meerdere punten, in onderlinge samenhang beschouwd, tekort geschoten is in de op hem rustende zorgvuldigheidsplicht om het tillen van de wasmachine tezamen met [appellante] op een veilige wijze tot een goed einde te brengen. Daarmee is [geïntimeerde] tekort geschoten bij de uitoefening van de regie, als hiervoor omschreven in r.o. 4.

Juist door de combinatie van factoren - én tillen in een gevaarscheppende situatie, én zich er niet van vergewissen of hij tezamen met [appellante] in staat was de wasmachine op een veilige wijze van de aanhanger te tillen én geen duidelijke afspraak te maken over het moment van tillen én zich er niet van te vergewissen, voordat hij de wasmachine naar zich toe trok, of [appellante] de wasmachine goed vast had - is het tekortschieten van [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof van zodanige aard, dat de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval zo groot was dat hij zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dit gedrag had moeten onthouden. Onder deze omstandigheden is het hof dan ook van oordeel dat de kwalificatie "ongelukkige samenloop van omstandigheden" geen recht doet aan het gebeuren op 31 mei 1997.

7. Volledigheidshalve overweegt het hof nog dat het verweer van [geïntimeerde] dat hij gedeeltelijk doof zou zijn waardoor hij niet gehoord heeft dat [appellante] "wacht even" zou hebben geroepen, verder onbesproken kan blijven. Nog afgezien van het feit dat [geïntimeerde] in hoger beroep dit verweer heeft gerelativeerd door daar te stellen dat hij normaliter [appellante] goed kan verstaan (MvA punt 39), is het hof van oordeel dat, in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, verder niet van doorslaggevend belang is of [appellante] al dan niet "wacht even" heeft geroepen, zodat ook niet relevant is of [geïntimeerde] dit wel of niet heeft gehoord c.q. had kunnen horen.

8. Door [geïntimeerde] is voorts aangevoerd dat [appellante] zelf heeft ingestemd met het tillen van de wasmachine, en dat zij niet heeft aangegeven dat zij niet in staat was om deze (over de stang) te tillen.

Voor zover [geïntimeerde] met deze - door [appellante] niet weersproken - omstandigheid bedoelt te stellen dat sprake is van "risico-aanvaarding" door [appellante], die het onrechtmatig karakter van zijn handelen zou wegnemen, volgt het hof hem daarin niet.

Wel is de bedoelde omstandigheid, alsmede het feit dat [appellante], ondanks dat zij, zoals zij stelt, gehouden was [geïntimeerde] een wederdienst te bewijzen, ook het besluit had kunnen nemen af te zien van het tillen van de wasmachine, naar het oordeel van het hof aanleiding om een deel van de schade voor eigen rekening van [appellante] te laten, nu de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan haar kan worden toegerekend.

Naar het oordeel van het hof dient op deze grond 50% van de schade voor rekening van [appellante] te blijven.

Het hof ziet geen aanleiding om op grond van de billijkheid tot een andere uitkomst te komen.

9. Uit het voorgaande vloeit voort dat grief 2 slaagt.

Slotsom

10. De grieven 1 en 2 slagen; grief 3 faalt. Nadere bewijslevering door een der partijen is verder niet aan de orde.

Het vonnis van de rechtbank zal worden vernietigd. De vordering van [appellante] zal gedeeltelijk worden toegewezen, in die zin dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld om aan [appellante] 50% van de door haar geleden en nog te lijden schade te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente. Over de aard van die schade - materieel en/of immaterieel - kan het hof thans geen beslissing nemen. Hetgeen overigens is gevorderd kan in het licht van het voorgaande, niet voor toewijzing in aanmerking komen.

Nu [appellante] de procespartij is wier stellingen die in overwegende mate het debat hebben beheerst, in rechte voor een belangrijk deel ingang hebben gevonden, zal [geïntimeerde] als de overwegend in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [appellante], zowel die van de eerste aanleg als die in hoger beroep.

Beslist wordt als volgt.

De beslissing

Het gerechtshof:

vernietigt het vonnis van de rechtbank Assen van 6 maart 2001;

en opnieuw rechtdoende:

veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van 50% van de door [appellante] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval dat haar op 31 mei 1997 is overkomen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 mei 1997 tot aan de dag der algehele voldoening, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellante] op:

in eerste aanleg: Euro 224,73 aan verschotten en Euro 780,-- voor salaris van de procureur;

in hoger beroep: Euro 246,63aan verschotten en Euro 1.560,50 voor salaris van de procureur;

bepaalt dat van voormelde bedragen aan de griffier dient te worden voldaan

Euro 348,94 aan verschotten en Euro 2.340,50 voor salaris voor de procureur, rekeningnummer 19.23.25.841 t.n.v. DS 541 arrondissement Leeuwarden, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 57b (Oud) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders gevorderde.

Aldus gewezen door mrs. Knijp, voorzitter, Bax-Stegenga en De Bock, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Mellink als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 23 juli 2003.