Home

Gerechtshof Leeuwarden, 16-11-2001, ECLI:NL:GHLEE:2001:AV5720 AD5915, BK 99/30218

Gerechtshof Leeuwarden, 16-11-2001, ECLI:NL:GHLEE:2001:AV5720 AD5915, BK 99/30218

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Datum uitspraak
16 november 2001
Datum publicatie
21 november 2001
ECLI
ECLI:NL:GHLEE:2001:AD5915
Zaaknummer
BK 99/30218

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK

Kenmerk: 99/30218 16 november 2001

Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwar-den, tweede meervoudige belastingkamer, op het beroep van

X te Z (: belanghebbende)

tegen de uitspraak van

het hoofd van de eenheid ondernemingen van de belastingdienst te Leeuwarden (: de inspec-teur),

gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aan-slag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997.

1. Het procesverloop

Belanghebbende werd voor het jaar 1997 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekerin-gen aangeslagen naar een belastbaar inkomen als bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gelijk deze wet voor het onderhavige jaar gold, (hierna te noemen: de Wet) van f. 530.051,--.

Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak van 3 december 1999 de aanslag gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een bij het hof op 27 december 1999 binnengekomen beroepschrift.

Bij een op 16 februari 2000 bij het hof binnengekomen brief (met bijlagen) heeft belanghebbende zijn beroep gemotiveerd.

Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft het gerechtshof belanghebbende toegestaan een conclusie van repliek te nemen, welke bij het hof is binnengekomen op 28 april 2000 en waarvan een afschrift werd gezonden aan de inspecteur.

De inspecteur heeft vervolgens een conclusie van dupliek genomen, welke bij het hof is binnengekomen op 24 mei 2000 en waarvan een afschrift aan de belanghebbende werd gezonden.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 10 september 2001, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur.

Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende de door hem voorgedragen pleitnota overgelegd.

Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.

Het hof heeft in deze zaak op 24 september 2001 in het openbaar mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal bij aangetekend schrijven, ter post bezorgd op 8 oktober 2001, aan partijen is verzonden.

Bij schrijven ingekomen op 18 oktober 2001 heeft belanghebbende

verzocht vorenbedoelde uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

De belanghebbende heeft het verschuldigde griffierecht op 19 oktober 2001 voldaan.

2. De feiten.

Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:

2.1 Belanghebbende is in 1983 een tuinbouwbedrijf (nader ook: de kwekerij) begonnen. Hij kocht in dat jaar een loods met kassen en tuinbouwgrond, al hetgeen hij tot zijn ondernemingsvermogen rekende.

2.2 Bij het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting over de jaren 1983 tot en met 1995 heeft belanghebbende de resultaten van dit tuinbouwbedrijf als winst uit onderneming aangegeven. Deze handelwijze is door de inspecteur steeds geaccepteerd, mede nu belanghebbende zich ook naar buiten als ondernemer presenteerde. Zo verkocht hij een gedeelte van de geteelde groente via de veiling.

2.3 Vanaf 1985 was belanghebbende in ploegendienst werkzaam bij A. In 1989 is hij een arbeidsovereenkomst aangegaan met het Ministerie van Justitie als gevangenbewaarder.

2.4 Belanghebbende werd in de kwekerij terzijde gestaan door zijn vader, die een agrarische opleiding had gevolgd.

2.5 Met ingang van 1987 heeft belanghebbende het bedrijf en de tot het bedrijf behorende activa verhuurd aan de B om te dienen als leerproject voor Surinaamse en Antilliaanse jongeren. De vader van belanghebbende werd daarbij aangesteld als projectleider. Deze verhuur heeft een jaar geduurd.

2.6 Blijkens een op 4 november 1998 uitgebracht verslag van een bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek betreffende de heffing van inkomstenbelasting voor de jaren 1992 tot en met 1995 werden geen dagelijkse aantekeningen van ontvangsten en uitgaven gemaakt. Van het jaar 1992 waren kladaantekeningen bewaard, van de latere jaren waren deze aantekeningen niet meer aanwezig doordat zij bij een diefstal zijn verdwenen. Voor het jaar 1993 was de omzet in een bedrag opgegeven, voor 1994 en 1995 waren specificaties per maand aanwezig. Wegens gebleken gebreken in de verantwoording is daarna bij compromis voor de jaren 1992 tot en met 1995 de winst met f.4.000,-- per jaar verhoogd.

2.7 Bij de aangifte voor de inkomstenbelasting voor het jaar 1996, die in maart 1998 werd ingediend, heeft belanghebbende geen resultaten uit onderneming verantwoord. Belanghebbende stelde zich desgevraagd op het standpunt dat er geen sprake was van een bron van inkomen. Bij de aangifte voor het jaar 1995, ingediend op 20 januari 1997, was van dit standpunt nog geen sprake.

2.8 Medio 1996 werd belanghebbende door de gemeente Leeuwarden benaderd voor een mogelijke verkoop van de (grond en opstallen) van de kwekerij ten behoeve van de realisatie van het bestemmingsplan "C". Op 22 september 1997 zijn de grond en de opstallen aan de gemeente Leeuwarden verkocht voor een prijs van f.675.000,-- waarin begrepen een bedrag van f.225.000,-- als vergoeding voor kosten van gedwongen verplaatsing van het bedrijf. Belanghebbende heeft vervolgens aan de a-vaart weer tuinbouwgrond met opstallen gekocht. Bij brief van 29 oktober 1997 van de toenmalige gemachtigde van belanghebbende mr. D aan de inspecteur is verklaard dat de onderneming werd voortgezet op de aan de a-vaart aangekochte grond.

2.9 De met de kwekerij behaalde brutowinst varieerde in de jaren 1990 tot en met 1995 van negatief f.5.288,-- in 1993 tot positief f.15.394,-- in 1995. Het ondernemingsresultaat varieerde in die jaren van negatief f.19.845,-- in 1993 tot negatief f.6.345,-- in 1995. In de jaren 1984 tot en met 1989 was het ondernemingsresultaat steeds positief.

2.10 De inspecteur heeft zich bij het regelen van de aanslag voor het jaar 1996 op het standpunt gesteld dat het belanghebbende niet vrijstond het onder 2.7 vermelde standpunt in te nemen. De inspecteur heeft voor 1996 rekening gehouden met een schattenderwijs bepaald verlies van f.5.000,--.

2.11 Wegens de verkoop van de grond en opstallen van de kwekerij in 1997 heeft de inspecteur voor dat jaar het aangegeven belastbaar inkomen ad f.50.529,-- verhoogd met de bij die verkoop behaalde bestemmingswijzigingswinst op de grond, de boekwinst op de opstallen en de verplaatsingskostenvergoeding, totaal f.499.522,--, welke winst hij heeft verminderd met de stakingsvrijstelling ad f.20.000,--, zodat het belastbaar inkomen werd vastgesteld op f.530.051,-- waarvan belast naar bijzonder tarief f.479.522,--.

2.12 Bij de bestreden uitspraak op het bezwaarschrift heeft de inspecteur volhard bij voormeld standpunt en de aanslag gehandhaafd.

3. Het geschil.

Te dezen is in geschil het antwoord op de vraag of in het onderhavige jaar stakingswinst valt te belasten, en subsidiair of het belastbaar inkomen in het onderhavige jaar dient te worden verhoogd met in het verleden ten onrechte in aanmerking genomen verliezen.

Voor een weergave van de wederzijdse standpunten verwijst het hof naar de gedingstukken.

4. De overwegingen omtrent het geschil.

4.1 Als tussen partijen niet in geschil staat vast dat belanghebbende de kwekerij als ondernemer heeft geëxploiteerd. Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat die exploitatie in 1987 dan wel in 1990 is gestaakt, waarbij de waardestijging van de grond onder de landbouwvrijstelling zou vallen en de boekwinst op de opstallen zou wegvallen tegen de stakingsvrijstelling. Daarbij zou een correctie op grond van het arrest BNB 1989/1 moeten plaatsvinden in het jaar 1996.

4.2 Subsidiair stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de over de jaren 1990 tot en met 1996 in aanmerking genomen verliezen tot een bedrag van f.49.048,-- in 1997 dienen te worden gecorrigeerd.

4.3 Gelet op het vanaf 1983 aanvankelijk door belanghebbende ingenomen standpunt, dat hij de kwekerij als ondernemer exploiteerde, welk standpunt hij tot en met het jaar 1995 bij zijn aangiften voor de inkomstenbelasting handhaafde, en op de presentatie van belanghebbende naar buiten als ondernemer, waaronder de verkoop van gekweekte groenten via de veiling en zijn opstelling en uitlatingen ten opzichte van de gemeente Leeuwarden, is het hof van oordeel dat belanghebbende, nu van een wijziging in de objectieve omstandigheden waaronder de kwekerij werd geëxploiteerd niet is gebleken, door de inspecteur terecht als ondernemer is aangemerkt.

4.4 De verhuur van de activa van het bedrijf in 1987 noopte belanghebbende naar 's hofs oordeel niet zich op het standpunt te stellen dat hij de onderneming had gestaakt.

4.5 Niet valt in te zien dat het feit dat belanghebbende in 1989 een dienstbetrekking als gevangenbewaarder aanvaardde betekent dat belanghebbende daarmee geen ondernemer meer kon zijn. Zijn in 1985 aanvaarde dienstbetrekking leidde, naar belanghebbendes gemachtigde ter zitting erkende, immers ook niet tot die conclusie. De gemachtigde heeft niet aannemelijk gemaakt dat de nieuwe dienstbetrekking zodanig van de eerdere dienstbetrekking verschilde dat de aanvaarding daarvan tot het door belanghebbende ingenomen standpunt noopt.

4.6 Evenmin leidt het feit dat de bedrijfsresultaten vanaf 1990, bij een doorgaans positieve brutowinst, negatief waren tot de conclusie dat vanaf 1990 niet meer van een onderneming kan worden gesproken.

4.7 Gelet op het feit dat belanghebbende sinds medio 1996 in contact was met de gemeente Leeuwarden over de verkoop van de grond en opstallen en hij zich in de aangifte voor het jaar 1995 (op 20 januari 1997) en ten opzichte van de gemeente Leeuwarden op 29 oktober 1997 nog als ondernemer presenteerde, hetwelk hij gelet op de objectieve omstandigheden ook kon doen, stond het hem niet vrij zich nader op het standpunt te stellen dat hij de onderneming reeds had gestaakt. Het hof is dan ook van oordeel dat belanghebbende ook voor het jaar 1996 als ondernemer dient te worden aangemerkt. De verkoop van de onroerende activa van de kwekerij vormen daarentegen een objectieve omstandigheid die -fiscaal gezien- wel een keuzeherziening met betrekking tot de hoedanigheid waarin de kwekerij verder zou worden geëxploiteerd mogelijk maakt.

4.8 Daar belanghebbende, naar het hof begrijpt, voorstaat de kwekerij in ieder geval na de verkoop van de grond en opstallen niet als onderneming maar in privé voort te zetten, dient als jaar van staking van de onderneming het jaar 1997 te gelden. De bij het staken van de onderneming behaalde winst is derhalve terecht in het jaar 1997 door de inspecteur in het belastbaar inkomen begrepen.

4.9 In de bezwaarfase heeft belanghebbende nog bezwaar gemaakt tegen de door de inspecteur gehanteerde agrarische waarde van de grond. Nu de inspecteur deze waarde heeft gebaseerd op in 1995 door belanghebbende gekochte tuinbouwgrond in de nabijheid van de onderhavige verkochte grond, en belanghebbende in beroep geen nadere gegevens heeft aangedragen die zijn standpunt ondersteunen, is het hof van oordeel dat de inspecteur de bestemmingswijzigingswinst op de grond niet tot een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Belanghebbendes stelling dat de helft van de boekwaarde van de grond op de bestemmingswijzigingswinst in mindering moet worden gebracht is niet in overeenstemming met het systeem dat voorvloeit uit de artikelen 7 en 8, letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

4.10 Het beroep is ingevolge het vorenstaande ongegrond.

4.11 Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. De beslissing.

Het hof

verklaart het beroep ongegrond;

Gedaan door mr Pruiksma , vice-president, voorzitter, mr Drion en mr Fransen, raadsheren, in tegenwoordigheid van de heer Haarsma als griffier en in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden op 16 november 2001.

De griffier, De voorzitter,

M.Haarsma mr H.S. Pruiksma

Op 21 november 2001 afschrift

aangetekend verzonden aan beide partijen.

De griffier van het Gerechtshof

te Leeuwarden.