Home

Gerechtshof Den Haag, 29-06-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1216, 22-005143-19

Gerechtshof Den Haag, 29-06-2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1216, 22-005143-19

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
29 juni 2021
Datum publicatie
12 mei 2023
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2021:1216
Formele relaties
Zaaknummer
22-005143-19

Inhoudsindicatie

Gepubliceerd n.a.v. ECLI:NL:HR:2023:551.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005143-19

Parketnummer: 09-807587-18

Datum uitspraak: 29 juni 2021

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 28 oktober 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,

adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.

De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:

1.hij in of omstreeks 12 oktober 2015 tot en met 31 april 2018 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld, voor een bedrag van ongeveer EUR 60.000, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geld onder zijn/hun bereik te hebben gebracht door middel van een of meerdere valse sleutels, namelijk door geldbedragen op te nemen en/of bedragen af te rekenen met een pinpas voor welke (contante geld) opnames en/of betalingen hij geen toestemming had van [slachtoffer];

Subsidiair:

hij in of omstreeks de periode van 12 oktober 2015 tot en met 30 april 2018 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een geldbedrag van ongeveer EUR 60.000,=, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer], althans toebehorend aan een ander dan hemzelf en/of zijn mededader, en welk geldbedrag hij en/of zijn mededader anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;

2.hij in of omstreeks de periode van 12 oktober 2015 tot en met 31 april 2018 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en welk goed verdachte en/of zijn mededaders anders dan door misdrijf onder zich hadden, te weten op basis van een overeenkomst van een renteloze geldlening van EUR 20.000 totaal, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk, in combinatie met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ter hoogte van € 70.000,- ten behoeve van het slachtoffer.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat de tenlastelegging in hoger beroep is gewijzigd.

Beoordeling van de tenlastelegging ten aanzien van feit 1

Het onderzoek in de onderhavige strafzaak is gestart naar aanleiding van een melding door mevrouw [meldster] (hierna: [meldster]) op 23 december 2017. [meldster] had destijds regelmatig contact met de vrouw van de verdachte ([medeverdachte], hierna: medeverdachte) omdat de medeverdachte thuishulp verleende aan [meldster]. De medeverdachte heeft [meldster] toen verteld dat zij mantelzorger is van mevrouw [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Omdat [meldster] haar bedenkingen had over de wijze waarop de medeverdachte met [slachtoffer] en zij het gevoel had dat [slachtoffer] door de medeverdachte en de verdachte werd opgelicht, heeft [meldster] dit gemeld bij de politie.

Naar aanleiding van deze melding heeft de politie meerdere keren een bezoek gebracht aan [slachtoffer]. [slachtoffer] verklaarde onder andere dat de medeverdachte inderdaad haar mantelzorger was en tevens haar financiën beheerde.

Uit onderzoek is gebleken dat in totaal € 60.000,- contant is opgenomen van twee bankrekeningen van [slachtoffer] in de periode van 12 oktober 2015 tot en met 13 december 2015. De medeverdachte heeft verklaard dat zij deze contante opnames heeft verricht.

Op 8 maart 2018 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van diefstal. Gebleken is evenwel dat [slachtoffer] ten tijde van de terechtzitting in eerste aanleg inmiddels was opgenomen in een verpleeghuis in verband met ernstige psychosociale problematiek in de vorm van dementie. Naar het oordeel van het hof zijn er, niettegenstaande de bevindingen van diverse verbalisanten dat [slachtoffer] destijds nog een kwieke en montere indruk maakte, sterke aanwijzingen dat deze of een soortgelijke problematiek ook reeds in relevante mate speelde ten tijde van het opnemen van de aangifte. Het hof vindt deze aanwijzing in het bijzonder in de letterlijke uitwerking van het verhoor van [slachtoffer] en in de daarvan gemaakte geluidsopname. Rode draad daarin is kort gezegd dat [slachtoffer] op vrijwel alle detailvragen naar haar financiën moet antwoorden dat zij het eigenlijk niet meer weet, waarbij zij bij herhaling ook aangeeft dat het in haar hoofd niet goed meer gaat. Daar komt bij dat een nader verhoor van [slachtoffer] door de rechter-commissaris vanwege haar gezondheidstoestand niet meer heeft kunnen plaatsvinden. Bij die stand van zaken heeft het hof onvoldoende materiaal om zich een gefundeerd oordeel over de betrouwbaarheid van de aangifte op de voor deze zaak essentiële punten te kunnen vormen. Het hof zal de verklaring van [slachtoffer] daarom buiten beschouwing laten bij de beoordeling of het tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard.

Primair ten laste gelegde diefstal

Voor een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde diefstal dient in deze zaak eerst de vraag te worden beantwoord of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de medeverdachte zonder toestemming van [slachtoffer] in totaal € 60.000,- heeft gepind van de betaalrekeningen van laatstgenoemde.

Het hof stelt vast dat de verklaring van [slachtoffer] hiervoor het enige directe bewijsmiddel is en dat de overige belastende aanwijzingen hiervoor onvoldoende bewijskracht bevatten. Nu het hof de verklaring van [slachtoffer] buiten beschouwing laat, is het hof overeenkomstig de rechtbank en conform de standpunten van de verdediging en de advocaat-generaal van oordeel dat de verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.

Subsidiair tenlastegelegde verduistering

Voor een bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde verduistering dient in deze zaak de vraag te worden beantwoord of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte en de medeverdachte zich het bedrag van in totaal € 60.000,- in contanten (welk geld zij, naar zij consequent hebben verklaard, voor [slachtoffer] in bewaring hadden) zonder toestemming van [slachtoffer] hebben toegeëigend.

De verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat het geldbedrag is gebruikt voor het huis dat hij en de medeverdachte in Frankrijk hadden gekocht en dat daarover met [slachtoffer] geen overleg is geweest. De verdachte was zich er natuurlijk van bewust, zo heeft hij bij de politie verklaard, dat het niet hoorde het geld van [slachtoffer] daarvoor aan te spreken. De medeverdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [slachtoffer] geen toestemming had gegeven om het geld voor het huis in Frankrijk te gebruiken.

De nadien ingediende schriftelijke verklaring van de verdachte en de medeverdachte van 30 september 2019 acht het hof niet geloofwaardig ten aanzien van de daarin gestelde toestemming voor het uitgeven van de € 60.000,-, nu deze verklaring eerst twee weken voordat de inhoudelijke behandeling van de zaak bij de rechtbank zou plaatsvinden en dus in een laat stadium van de procedure is opgesteld en de verdachte en de medeverdachte eerder anders hebben verklaard.

Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het onder 1 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.

Vrijspraak ten aanzien van feit 2

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is tenlastegelegd. Daarbij overweegt het hof dat de verdachte en de medeverdachte van begin af aan hebben verklaard dat zij het volledige bedrag van € 20.000,- hebben terugbetaald en geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat dit niet het geval is, mede gelet op de omstandigheid dat de verklaring van [slachtoffer] niet tot het bewijs kan worden gebezigd, zoals hiervoor is overwogen.

Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van hetgeen onder 2 ten laste is gelegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij in of omstreeks de periode van 12 oktober 2015 tot en met 30 april 2018 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een geldbedrag van ongeveer EUR 60.000,=, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [slachtoffer] , althans toebehorend aan een ander dan hemzelf en/of zijn mededader, en welk geldbedrag hij en/of zijn mededader anders dan door misdrijf onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van verduistering.

BESLISSING