Home

Gerechtshof Den Haag, 30-06-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1082, 200.257.396/01

Gerechtshof Den Haag, 30-06-2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1082, 200.257.396/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
30 juni 2020
Datum publicatie
16 juli 2020
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2020:1082
Zaaknummer
200.257.396/01

Inhoudsindicatie

Verzekeringsrecht, zorgverzekering, verzekeringsplicht. Vanaf welk moment is een legaal in Nederland verblijvende vreemdeling verzekeringsplichtig voor de zorgverzekeringswet?

Uitspraak

afdeling civiel recht

zaaknummer: 200.257.396/01

zaaknummer rechtbank: 6782893 / CV EXPL 18-1456

arrest van 30 juni 2020

inzake

Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V.,

gevestigd te Utrecht,

appellante,

hierna te noemen: Zilveren Kruis,

advocaat: mr. I. Punt te Leiden,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonend te [woonplaats],

geïntimeerde,

hierna te noemen: [geïntimeerde],

advocaat: mr. S. Rahimzadeh te Amsterdam.

1 Het verloop van het geding

1.1

Bij exploot van 25 februari 2019 is Zilveren Kruis in hoger beroep gekomen tegen een tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Leiden, van 28 november 2018. Bij arrest 23 april 2019 is een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft geen doorgang gevonden.

1.2

Zilveren Kruis heeft bij memorie van grieven zeven grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en heeft producties overgelegd.

1.3

Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en producties overgelegd.

1.4

Partijen hebben op 15 mei 2020 hun zaak doen bepleiten door hun advocaten via een videoverbinding met het hof. Zilveren Kruis heeft gepleit aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.

1.5

Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.

2 Inleiding

2.1

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder kopje “Feiten” een aantal feiten vastgesteld. Daartegen zijn geen grieven gericht of bezwaren ingebracht, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.

2.2.

Het gaat in deze zaak om het volgende.

( i) In het kader van gezinshereniging heeft [echtgenoot] (de echtgenoot van [geïntimeerde]) bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (hierna: IND) een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna ook: mvv) aangevraagd voor [geïntimeerde] en haar zoon in het kader van de Procedure Toegang en Verblijf.

( ii) Bij brief van 13 mei 2016 heeft de IND aan [echtgenoot] bericht dat [geïntimeerde] de mvv kan ophalen bij de Nederlandse ambassade te Ankara. De brief vermeldt onder meer het volgende:

“Op 20 januari 2016 hebt u namens uw echtgenote (…) en haar zoon (…) de procedure Toegang en Verblijf (TEV) gestart door de aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in te dienen. [[geïntimeerde]] beoogt verblijf in het kader van het verblijfsdoel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [echtgenoot]’ (…).

Ik richt mij verder tot de vreemdelingen [[geïntimeerde]] en haar zoon (…).

Bericht aan de ambassade Ik heb geen bezwaar tegen de afgifte van de mvv’s.

De mvv’s worden alleen afgegeven als:

De ambassade stelt vast dat uw paspoort echt en geldig is;

De ambassade stelt vast dat uw overige stukken echt zijn;

Er zijn geen redenen uw aanvraag alsnog af te wijzen.

Daarom moet u het volgende meenemen naar de ambassade:

(…)

Wat moeten de vreemdelingen na de inreis in Nederland doen?

De verblijfsvergunning afhalen.

De IND maakt een verblijfsvergunning voor u. U hoeft hiervoor geen aanvraag in te dienen. U krijgt een brief als u de verblijfsvergunningen kunt afhalen. Het gaat om verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd. De verblijfsdoelen zijn ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [echtgenoot]’ (…).

De verblijfsvergunningen zijn 5 jaar geldig.

De aantekeningen voor [[geïntimeerde]] luiden: ‘Arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist’ en ‘Beroep op publieke middelen kan gevolgen hebben voor verblijfsrecht’ (…)

Let op

(…)

Tegen deze brief kunt u geen bezwaar maken. U kunt bezwaar maken binnen 4 weken nadat u de mvv hebt afgehaald.”

( iii) [geïntimeerde] heeft de mvv bij de ambassade van Ankara opgehaald. Eind mei 2016 is zij naar Nederland gereisd. Zij was op dat moment zes maanden in verwachting.

( iv) Op 2 juni 2016 heeft [geïntimeerde] zich bij de gemeente [woonplaats] laten inschrijven in de Basisregistratie personen (hierna: BRP).

( v) Op 10 juni 2016 is telefonisch bij Zilveren Kruis een zorgverzekering aangevraagd voor [geïntimeerde]. Bij brief van 13 juni 2016 heeft Zilveren Kruis [geïntimeerde] bericht dat het zonder geldige verblijfstitel niet mogelijk is haar in te schrijven voor een zorgverzekering.

( vi) [geïntimeerde] heeft op 25 juli 2016 haar verblijfsvergunning opgehaald. Op de afgegeven verblijfspas is vermeld: “Ingangsdatum verblijfsrecht 27-05-16” en “Geldig tot 27-05-21”. Verder vermeldt de pas: “Hoofddorp 06-07-16”.

( vii) Bij brief van 29 juli 2016 heeft Zilveren Kruis aan [geïntimeerde] bericht dat zij vanaf 25 juli 2016 bij haar is verzekerd voor zorgkosten.

( viii) In verband met haar zwangerschap is [geïntimeerde] vanaf 28 juni 2016 onder behandeling geweest bij het Zaans Medisch Centrum en het Amsterdams Medisch Centrum. Zij is op 11 september 2016 bevallen in het VU Medisch Centrum (VUMC).

( ix) [geïntimeerde] heeft van het ZMC een nota van € 3.452,82 ontvangen en van het AMC een nota van € 246,54. Deze kosten zijn door Zilveren Kruis niet vergoed. De overige medische kosten die [geïntimeerde] heeft gemaakt in verband met haar zwangerschap zijn door Zilveren Kruis wel vergoed.

2.3

[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg – voor zover in hoger beroep van belang – de volgende vordering tegen Zilveren Kruis ingesteld.

 Veroordeling van Zilveren Kruis tot nakoming van de verzekeringsovereenkomst, in die zin dat Zilveren Kruis de ingangsdatum van de verzekeringsovereenkomst wijzigt, primair naar 25 mei 2016, de datum waarop het verblijfsrecht van [geïntimeerde] in Nederland is ingegaan, en subsidiair naar 2 juni 2016, de datum waarop [geïntimeerde] in de BRP is ingeschreven.

2.4

Zilveren Kruis heeft de vordering betwist. Volgens haar kan de zorgverzekering pas zijn ingegaan op het moment waarop de verblijfsvergunning aan [geïntimeerde] is afgegeven. Zij heeft aangevoerd dat zij zich daarbij baseert op de BRP. De BRP vermeldt in het geval van [geïntimeerde] dat de verblijfsvergunning op 25 juli 2016 is afgegeven, de datum waarop [geïntimeerde] haar verblijfspas bij de IND heeft opgehaald. Zij heeft zich daarom in eerste aanleg op het standpunt gesteld dat de verzekering pas op 25 juli 2016 is ingegaan.

2.5

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de IND – met de uitgifte op 6 juli 2016 van de verblijfsvergunning aan [geïntimeerde] – heeft bevestigd dat de daarin genoemde datum van 27 mei 2016 dient te worden aangehouden als de datum waarop [geïntimeerde] het recht verkreeg om in Nederland te verblijven. Nu [geïntimeerde] op 10 juni 2016 de zorgverzekering heeft aangevraagd, dient deze datum te worden aangehouden als ingangsdatum van de zorgverzekering. Aan de datum waarop de verblijfsvergunning is opgehaald (25 juli 2016) komt geen zelfstandige betekenis toe, aldus de kantonrechter. Zilveren Kruis is veroordeeld tot nakoming van de met [geïntimeerde] gesloten zorgverzekering, in die zin dat als ingangsdatum voor deze verzekering 10 juni 2016 wordt aangehouden.

2.6

In hoger beroep heeft Zilveren Kruis geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis. Zij vordert dat het hof zal bepalen dat de ingangsdatum van de zorgverzekering 6 juli 2016 is.

2.7

[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.

3 Relevante wetgeving

3.1

Art. 2p lid 1 van de Vreemdelingenwet 2000 bepaalt:

“Onze Minister kan een machtiging tot voorlopig verblijf verlenen aan de vreemdeling ten aanzien van wie is aangetoond dat hij voldoet aan de vereisten voor toegang en verlening van een verblijfsvergunning.”

Art. 8 van de Vreemdelingenwet 2000 bepaalt, voor zover hier relevant:

“De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:

a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14; (…)”

Art. 9 lid 1 van de Vreemdelingenwet 2000 bepaalt, voor zover hier relevant:

Onze Minister verschaft aan de vreemdeling, die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder a (…), een document of schriftelijke verklaring, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt.”

Art. 14 van de Vreemdelingenwet 2000 bepaalt, voor zover hier relevant:

“1. Onze Minister is bevoegd:

a. de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen;

(…)

d. een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te trekken;

(…)

2. Onze Minister verleent de houder van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf binnen twee weken nadat deze zich overeenkomstig artikel 54, eerste lid, onder e, heeft aangemeld, ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder dezelfde beperking als die waaronder de machtiging tot voorlopig verblijf is verleend.

3. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. (…)

4. De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend voor ten hoogste vijf achtereenvolgende jaren. (…)

Art. 3.57 van het Vreemdelingenbesluit 2000 bepaalt:

1. De verblijfsvergunning, die met toepassing van artikel 14, tweede lid, van de Wet ambtshalve wordt verleend, wordt verleend met ingang van de dag na de dag waarop de machtiging tot voorlopig verblijf aan de vreemdeling in persoon is afgegeven.

2. In afwijking van het eerste lid, kan de verblijfsvergunning worden verleend met ingang van de dag die bij de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf is opgegeven als de dag waarop de vreemdeling Nederland zal inreizen.”

Artikel 3.104 lid 1 van het Vreemdelingenbesluit 2000 bepaalt, voor zover hier relevant:

De beschikking, waarbij de aanvraag tot het verlenen (…) van een verblijfsvergunning als bedoeld artikel 8, onder a (…), van de Wet, geheel of gedeeltelijk wordt ingewilligd, of waarbij de verblijfsvergunning ambtshalve wordt verleend (…), wordt bekendgemaakt door uitreiking van het document, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet, waaruit het rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a (…), van de Wet blijkt. (…).”

3.2

Ingevolge art. 2 lid 1 van de Zorgverzekeringswet (hierna ook wel: Zvw) is degene die ingevolge de Wet langdurige zorg en de daarop gebaseerde regelgeving van rechtswege verzekerd is, verplicht zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren. Art. 2.1.1 van de Wet langdurige zorg bepaalt, voor zover van belang:

“1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die:

a. ingezetene is;

(…)

2. In afwijking van het eerste lid zijn vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijf genieten als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, niet verzekerd.”

Verder bepaalt art. 1.2.1 Wet langdurige zorg dat ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont. Waar iemand woont, wordt ingevolge art. 1.2.2 lid 1 Wet langdurige zorg naar de omstandigheden beoordeeld.

3.3

Ingevolge art. 3 lid 1 Zvw is een zorgverzekeraar verplicht met iedere verzekeringsplichtige die in zijn werkgebied woont desgevraagd een zorgverzekering te sluiten. Art. 5 Zvw bepaalt:

“1. De zorgverzekering gaat in op de dag waarop de zorgverzekeraar het verzoek, bedoeld in artikel 3, eerste lid, en, indien het tweede of vijfde lid van dat artikel van toepassing is, de aanduiding van de variant waar de verzekeringnemer voor kiest, heeft ontvangen.

2. Indien de zorgverzekeraar op basis van het in het eerste lid bedoelde verzoek niet vast kan stellen of hij verplicht is voor de te verzekeren persoon een zorgverzekering te sluiten, en hij de persoon die de verzekering wenst te sluiten in verband daarmee uitnodigt de voor deze vaststelling noodzakelijke gegevens te verschaffen, gaat de zorgverzekering, in afwijking van het eerste lid, in op de dag waarop laatstbedoelde persoon aan dit verzoek heeft voldaan.

(…)

5. De zorgverzekering werkt, zonodig in afwijking van artikel 925, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, terug:

a. indien zij ingaat binnen vier maanden nadat de verzekeringsplicht is ontstaan, tot en met de dag waarop die plicht ontstond;

b. (…)

6. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de vaststelling, bedoeld in het tweede lid, en over het verkrijgen van de gegevens die noodzakelijk zijn voor deze vaststelling.”

4 Beoordeling

5 Beslissing