Home

Gerechtshof Den Haag, 26-03-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:546, 200.250.021/01

Gerechtshof Den Haag, 26-03-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:546, 200.250.021/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
26 maart 2019
Datum publicatie
28 maart 2019
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2019:546
Zaaknummer
200.250.021/01

Inhoudsindicatie

Arbeidsrecht, ontslag op staande voet. Toepassing art. 7:683 lid 3 BW. Hoogte billijke vergoeding.

Uitspraak

Zaaknummer : 200.250.021/01

Zaaknummers rechtbank : 6955185 RP VERZ 18-50311 en

6980009 RP VERZ 18-50334

beschikking van 26 maart 2019

inzake

[appellante] ,

wonende te Zoetermeer,

verzoekster in principaal beroep,

verweerster in incidenteel beroep,

hierna te noemen: [appellante],

advocaat: mr. G.A. Soebhag te Rotterdam,

tegen

Charlie Hairstyling V.O.F.,

gevestigd te Zoetermeer,

verweerster in principaal beroep,

verzoekster in incidenteel beroep,

hierna te noemen: CH,

advocaat: mr. P. Mourik te Rotterdam.

1 Het verloop van het geding

1.1

Bij beroepschrift van 21 november 2018 is [appellante] in hoger beroep gekomen van een tussen partijen gegeven beschikking van 22 augustus 2018 van de rechtbank Den Haag, team kanton, zittingsplaats Den Haag (hierna: de kantonrechter). [appellante] heeft vier grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd en toegelicht.

1.2

Bij verweerschrift in hoger beroep, tevens incidenteel appel, van 18 januari 2019 heeft CH de grieven bestreden en een productie overgelegd. In incidenteel beroep heeft CH twee grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd en toegelicht.

1.3

Bij verweerschrift in incidenteel appel heeft [appellante] de grieven van CH weersproken.

1.4

Het hof heeft partijen voorafgaand aan de mondelinge behandeling geïnformeerd dat deze enkelvoudig zou plaatsvinden en heeft partijen de gelegenheid gegeven hiertegen bezwaar te maken. Partijen hebben geen bezwaar gemaakt. Op 11 februari 2019 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ten overstaan van raadsheer-commissaris mr. C.A. Joustra, waarbij partijen hun zaak hebben doen toelichten door hun advocaten en vragen hebben beantwoord. Mr. Mourik heeft de zaak toegelicht aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden. Het proces-verbaal maakt deel uit van het procesdossier.

1.5

Ten slotte is uitspraak bepaald op heden.

2 Inleiding

2.1

De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 2.1 tot en met 2.4 een aantal feiten vastgesteld. Met grief I in principaal beroep klaagt [appellante] dat de kantonrechter de omvang van het dienstverband onjuist heeft vastgesteld. CH heeft bevestigd dat het dienstverband van [appellante] laatstelijk 31 uur per week was, en niet 30 uur per week. De grief is dus gegrond, maar kan niet leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking. Voor het overige zijn geen grieven gericht of bezwaren ingebracht tegen de feitenvaststelling van de kantonrechter, zodat het hof van die feiten zal uitgaan.

2.2.

Het gaat in deze zaak om het volgende.

-

i) CH is een kleine kapperszaak. [appellante] is op 1 januari 2011 als haarstylist bij CH in dienst getreden. Zij werkte laatstelijk 31 uur per week en had een salaris van € 1.478,08 bruto per vier weken.

-

ii) Eind januari 2018 is CH met [appellante] in gesprek gegaan over beëindiging van de arbeidsovereenkomst vanwege de (volgens CH) slechte financiële toestand van het bedrijf. [appellante] stemde niet in met een beëindiging met wederzijds goedvinden.

-

iii) Op 5 februari 2018 heeft CH bij het UWV een ontslagvergunning wegens bedrijfseconomische redenen aangevraagd. Op diezelfde dag heeft [appellante] zich ziek gemeld. CH heeft de aanvraag bij het UWV vervolgens ingetrokken.

-

iv) Op 26 februari 2018 heeft de bedrijfsarts aan CH bericht dat [appellante] wegens ziekte niet in staat is (momenteel) haar eigen werk te doen. De bedrijfsarts voegt daaraan toe dat hij vermoedt dat de klachten grotendeels/volledig voortvloeien uit arbeidsgerelateerde problemen, waaronder problemen met het uitbetalen van het salaris. Hij verwacht snel herstel als de arbeidsgerelateerde problemen goed worden opgelost, maar heeft weinig vertrouwen in een duurzame hervatting van het werk gezien de ernst van de lang spelende problematiek. De bedrijfsarts adviseert dat werknemer en werkgever (binnen twee weken) een gesprek aangaan om de arbeidsgerelateerde problemen op te lossen.

-

v) [appellante] heeft hierop een deskundigenoordeel gevraagd bij het UWV. Bij brief van 3 april 2018 heeft het UWV geoordeeld dat [appellante] op 29 januari 2018 haar eigen werk wel kon doen.

-

vi) Partijen hebben op 12 maart 2018 (dus vóórdat het UWV het deskundigenoordeel had afgegeven) een gesprek over de re-integratie van [appellante] gevoerd. [appellante] had voorafgaand aan dat gesprek te kennen gegeven te lijden aan een burn-out. Partijen hebben tijdens dat gesprek afspraken gemaakt over de bereikbaarheid van [appellante] in verband met de re-integratie.

-

vii) Op 13 maart 2018 heeft CH [appellante] een bos bloemen gestuurd. De partner van [appellante] heeft deze bloemen bij CH terugbezorgd.

-

viii) Op 7 april 2018 is CH bekend geraakt met het deskundigenoordeel van het UWV. Zij heeft [appellante] daarop opnieuw uitgenodigd voor een gesprek, maar [appellante] heeft gemeld dat zij ziek was.

-

ix) Op verzoek van CH is [appellante] op 11 april 2018 gecontroleerd door een “lekencontroleur” (niet zijnde een medewerker van de Arbodienst). Deze controleur trof de partner van [appellante] thuis aan, maar niet [appellante] zelf.

-

x) Op 12 april 2018 heeft er opnieuw een gesprek plaatsgevonden tussen [appellante] en CH. [appellante] heeft haar partner meegenomen naar het gesprek. Dit gesprek is uitgelopen op een ruzie.

-

xi) Diezelfde dag heeft CH [appellante] op staande voet ontslagen. De ontslagbrief van 12 april 2018 beschrijft wat er vanaf eind januari 2018 tussen partijen heeft plaatsgevonden en besluit dan als volgt:

“Op 07-04-2018 ontvingen wij een brief van het UWV. (…) Volgens dit oordeel bent u vanaf het moment van uw ziekmelding volledig arbeidsgeschikt.

Direct aansluitend hebben wij contact met u gezocht, teneinde tot een werkhervatting te kunnen komen. Ondanks het feit dat u op 26-02-2018 en op 03-04-2018 door 2 verschillende deskundigen onafhankelijk van elkaar, volledig arbeidsgeschikt bent verklaard, wilde u niet eerder dan vandaag 12-04-2018 met ons in gesprek of uw werk hervatten.

Vandaag hebben wij ook weer geprobeerd met u in gesprek te gaan, maar dit heeft geresulteerd in vroegtijdige beëindiging van het gesprek, gezien de buitengewoon agressieve houding van u en uw partner, de bedreigingen en grove beledigingen van uw kant aan ons adres.

Aangezien u geen enkel gesprek met ons wilt aangaan, anders dan middels bedreiging, intimidatie en belediging en u voorts op geen enkele wijze de werkzaamheden wil hervatten, zien wij geen andere mogelijkheid dan ontslag op staande voet aan te zeggen. (…)”

2.3

Bij verzoekschrift van 1 juni 2018 heeft [appellante] (voor zover in hoger beroep nog van belang) vernietiging van het ontslag op staande voet verzocht.

2.4

CH heeft aangevoerd dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven en dat het verzoek van [appellante] om die reden moet worden afgewezen. CH heeft een voorwaardelijk tegenverzoek ingediend, voor het geval de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig zou zijn beëindigd op 12 april 2018. Dit tegenverzoek houdt in dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden vanwege verwijtbaar handelen van [appellante], dan wel vanwege een verstoorde arbeidsrelatie, zonder toekenning van een transitievergoeding omdat [appellante] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.

2.5

CH heeft bij verzoekschrift van 12 juni 2018 verzocht [appellante] te veroordelen tot betaling van € 3.413,49 aan gefixeerde schadevergoeding (art. 7:677 lid 2 en 3 BW).

2.6

De kantonrechter heeft in beide zaken (dat wil zeggen de procedure die [appellante] met het onder 2.3 bedoelde verzoekschrift heeft ingeleid en de procedure die CH met het onder 2.5 bedoelde verzoekschrift heeft ingeleid) bij de beschikking van 22 augustus 2018 beslist.

 In de door [appellante] ingeleide zaak met nr. 18-50311 heeft de kantonrechter (voor zover van belang) het verzoek van [appellante] afgewezen en CH niet-ontvankelijk verklaard in haar (voorwaardelijk) tegenverzoek.

 In de door CH ingeleide zaak met nr. 18-50334 heeft de kantonrechter het verzoek van CH tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding afgewezen.

 De kantonrechter heeft in beide zaken de kosten gecompenseerd.

2.7

[appellante] heeft in haar beroepschrift geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking van de kantonrechter voor zover deze beschikking in de grieven is bestreden. Zij heeft het hof verzocht:

 het ontslag op staande voet te vernietigen;

 de arbeidsovereenkomst (vervolgens) te ontbinden met inachtneming van een (fictieve) opzegtermijn van drie maanden;

 een transitievergoeding toe te kennen;

 een billijke vergoeding toe te kennen ter hoogte van de kantonrechtersformule (met factor C=2);

 CH te veroordelen in de proceskosten van beide instanties.

2.8

CH heeft geconcludeerd tot afwijzing van het principaal beroep, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten. In incidenteel appel heeft CH het hof verzocht:

 de beschikking in de zaak met nr. 18-50334 (waarin de kantonrechter het verzoek om een gefixeerde schadevergoeding heeft afgewezen) te vernietigen;

 een bedrag van € 3.419,49 aan gefixeerde schadevergoeding alsnog toe te wijzen;

 [appellante] te veroordelen in de proceskosten van beide instanties.

2.9

[appellante] heeft in het incidenteel beroep geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van CH in haar incidenteel appel, dan wel tot afwijzing daarvan, met veroordeling van CH in de proceskosten.

3 Ontvankelijkheid van het incidenteel appel

3.1

De kantonrechter heeft in zaak 18-50334 op 22 augustus 2018 een beschikking gegeven op het verzoek van CH tot betaling door [appellante] van een gefixeerde schadevergoeding. CH is op 18 januari 2019 van deze beschikking in hoger beroep gekomen. Dat is meer dan drie maanden na de datum waarop de beschikking is gegeven. CH is dus niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.

3.2

CH heeft nog aangevoerd dat het beroepschrift van [appellante] mede ziet op zaak 18-50334, omdat [appellante] vernietiging van de beschikking van 22 augustus 2018 verlangt zonder expliciet te vermelden dat haar hoger beroep enkel ziet op de door haar ingeleide zaak met nr. 18-50311. Om die reden is het hoger beroep van CH wel tijdig, aldus CH. CH ziet echter eraan voorbij dat [appellante] haar hoger beroep wel heeft beperkt; zij verzoekt de vernietiging van de beschikking van 22 augustus 2018 “voor zo ver in de grieven bestreden”. De grieven van [appellante] zien enkel op de afwijzing van háár verzoek en niet op het oordeel van de kantonrechter over het verzoek van CH om een gefixeerde schadevergoeding.

4 Beoordeling van het principaal appel

5 Beslissing