Home

Gerechtshof Den Haag, 19-12-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3380, 200.265.456/01

Gerechtshof Den Haag, 19-12-2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3380, 200.265.456/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
19 december 2019
Datum publicatie
19 december 2019
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2019:3380
Zaaknummer
200.265.456/01

Inhoudsindicatie

Erfrecht en conservatoir beslag. Beoordeling van verzoek van de dochter om verlof voor het doen leggen van conservatoir beslag op het vermogen van de langstlevende echtgenoot tot zekerheid van verhaal van haar niet-opeisbare geldvordering op de langstlevende. Hof: de langstlevende echtgenoot mag vrij over de nalatenschap beschikken, tenzij hij misbruik van bevoegdheid maakt.

Uitspraak

Afdeling civiel recht, team familie

Zaaknummer : 200.265.456/01

Zaak-/rekestnummer rechtbank : C/09/577206 / KG RK 19-1062

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster,

hierna te noemen: de dochter,

advocaat: mr. J.C. Herweijer te Rijswijk,

tegen

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder,

hierna te noemen: de vader,

advocaat: mr. P.G. Knoppers te Amsterdam.

Als belanghebbenden zijn aangemerkt:

- [belanghebbende 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: [belanghebbende 1] ,

- [belanghebbende 2] ,

wonende te [woonplaats] , [buitenland] ,

hierna te noemen: [belanghebbende 2] ,

- [belanghebbende 3] ,

wonende [woonplaats] ,

hierna te noemen: [belanghebbende 3] .

Procesverloop in hoger beroep

De dochter is op 2 september 2019 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 30 augustus 2019 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag, gewezen tussen de dochter als verzoekster en de vader als gerekestreerde (hierna: de bestreden beschikking).

De vader heeft op 21 oktober 2019 een verweerschrift ingediend.

Bij het hof zijn voorts van de zijde van de dochter de volgende stukken ingekomen:

-

op 23 september 2019 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen (producties 12 t/m 17);

-

op 23 september 2019 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage (productie 18);

-

op 5 november 2019 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage (productie 19; per abuis aangeduid als productie 18).

De zaak is op 11 november 2019 ter zitting van het hof behandeld, in aanwezigheid van:

-

de dochter, bijgestaan door haar advocaat vergezeld door een kantoorgenoot;

-

de vader, bijgestaan door zijn advocaat;

-

[belanghebbende 3] .

[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

Procesverloop in eerste aanleg

1. Voor het procesverloop in eerste aanleg verwijst het hof naar blz. 1 van de bestreden beschikking.

2. Bij die beschikking is het verzoek van de dochter strekkende tot het verlenen van verlof voor het doen leggen van conservatoir beslag op drie nader gespecificeerde onroerende zaken (hierna: de onroerende zaken) ten laste van de vader afgewezen.

Vaststaande feiten

3. Het hof gaat uit van de volgende feiten. [in het jaar] 2014 is overleden [erflaatster] , echtgenote van verweerder en moeder van verzoekster (hierna: erflaatster).

4. Bij testament van [het jaar] 2011 heeft erflaatster over haar nalatenschap beschikt. In de ‘Considerans’ van het testament is het volgende bepaald:

Deze uiterste wil heeft mede ten doel mijn echtgenoot, [verweerder] – binnen het kader van het hierna bepaalde – ongestoord te laten voortleven na mijn overlijden. Mijn echtgenoot ken ik daartoe ruime bevoegdheden toe om, indien gewenst, enig gerechtigde te worden van de goederen van mijn nalatenschap.

5. Erflaatster heeft in het testament tot erfgenamen benoemd haar echtgenoot – verweerder – voor 1% van de nalatenschap en haar kinderen – verzoekster, [belanghebbende 3] , [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] – tezamen en ieder voor een gelijk deel voor 99% van de nalatenschap. De nalatenschap is door alle erfgenamen zuiver aanvaard.

6. Erflaatster heeft in het testament de toepassing van afdeling 4.3.1 van Boek 4 BW uitgesloten en een ‘Quasi-wettelijke verdeling door langstlevende’ opgenomen, waarbij het volgende is bepaald:

Ik leg mijn echtgenoot als executeur (…) de testamentaire last op in de zin van artikel 4:130 lid 2 en artikel 4:144 van het Burgerlijk Wetboek (…) om de nalatenschap te verdelen als ware er een wettelijke verdeling en inhoudelijk overeenkomend met de wettelijke verdeling als bedoeld in artikel 4:13 van het Burgerlijk Wetboek op de wijze als hierna is uitgewerkt. Op basis van artikel 4:171 van het Burgerlijk Wetboek, ken ik mijn echtgenoot bovendien de bevoegdheid toe om, als vertegenwoordiger van mijn erfgenamen, de nalatenschap met inachtneming van het hierna bepaalde te verdelen bij notariële akte. Ik benoem hem hiertoe tot afwikkelingsbewindvoerder.

Mijn echtgenoot is zelfstandig bevoegd toe te delen aan zichzelf, als ware er een wettelijke verdeling en inhoudelijk overeenkomend met de wettelijke verdeling, als bedoeld in artikel 4:13 van het Burgerlijk Wetboek alle goederen die tot mijn nalatenschap behoren, onder de verplichting alle schulden van mijn nalatenschap (…) alsmede alle (overige) kosten van de boedelafwikkeling voor zijn rekening te nemen.

Indien en voor zover mijn echtgenoot door deze toedeling wordt overbedeeld, krijgen mijn kinderen op grond van de verdeling een vordering in geld ten laste van mijn echtgenoot berekend in het saldo van mijn nalatenschap (…).

7. De vorderingen van de kinderen die uit hoofde van de verdeling ten laste van de vader ontstaan, zijn op basis van het testament ‘slechts opeisbaar’ in de volgende gevallen:

Opeisbaarheid vorderingen kinderen

Ik bepaal dat de vorderingen slechts opeisbaar zijn:

- bij overlijden van mijn echtgenoot;

- bij faillissement, surseance van betaling, alsmede indien ten aanzien van hem de schuldsanering natuurlijke personen van toepassing is;

- bij (her)trouwen of het aangaan van een geregistreerd partnerschap, tenzij huwelijkse voorwaarden of partnerschapsvoorwaarden worden gemaakt en in stand gehouden, waarbij elke gemeenschap van goederen en verrekenbedingen (…) worden en blijven uitgesloten;

(…)

- indien mijn echtgenoot een beroep doet op een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand of ingevolge een regeling waarbij zijn eigen vermogen in aanmerking wordt genomen voor het bepalen van het recht op of de hoogte van de desbetreffende uitkering (…).

(…)’.

8. Voorts is in het testament bepaald dat de vader geen zekerheid behoeft te stellen met betrekking tot de vorderingen van de kinderen, en dat de vader steeds bevoegd is om de schulden aan de kinderen geheel of gedeeltelijk af te lossen.

9. Gebruikmakend van zijn hiervoor in rov. 6 vermelde bevoegdheid, heeft de vader als afwikkelingsbewindvoerder de verdeling van de nalatenschap tot stand gebracht overeenkomend met een wettelijke verdeling.

10. In een notariële vaststellingsovereenkomst van [het jaar] 2019, tot stand gekomen tussen de vader en [belanghebbende 1] , is de vordering van [belanghebbende 1] in de nalatenschap van erflaatster vastgesteld op een bedrag van € 25.733,59. In deze overeenkomst is verder bepaald dat de vader voornoemd bedrag in drie termijnen aan [belanghebbende 1] zal betalen, waarvan de eerste termijn in juni 2019 is voldaan en de laatste termijn uiterlijk [eind] 2020 zal worden voldaan.

11. De vader is inmiddels hertrouwd onder het maken van huwelijkse voorwaarden van [het jaar] 2019, waarin elke gemeenschap van goederen is uitgesloten.

Beoordeling van het hoger beroep

Beslissing op het hoger beroep