Gerechtshof Den Haag, 18-05-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1940, BK-17/00003
Gerechtshof Den Haag, 18-05-2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:1940, BK-17/00003
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 18 mei 2017
- Datum publicatie
- 5 juli 2017
- ECLI
- ECLI:NL:GHDHA:2017:1940
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1695, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BK-17/00003
Inhoudsindicatie
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de auto van belanghebbende voor de BPM als nieuw moet worden aangemerkt. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-17/00003
in het geding tussen:
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Breda, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 december 2016, nr. SGR 16/6544.
Procesverloop
Aan belanghebbende zijn ter zake van de registratie van de personenauto met kenteken [Y] een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen van € 11.687 en bij beschikking een boete van € 5.843 opgelegd.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boetebeschikking vernietigd. Bij afzonderlijk besluit heeft de Inspecteur ter zake van het bezwaar aan belanghebbende een proceskostenvergoeding van € 492 toegekend.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Inspecteur die ziet op de naheffingsaanslag beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 334 is geheven.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 501 is geheven.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, de Inspecteur een conclusie van dupliek.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 14 april 2017 in Den Haag. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Met inachtneming van de vaststelling door de rechtbank gaat het Hof uit van de volgende feiten:
Op 21 januari 2016 heeft belanghebbende bij een dealer in Duitsland een personenauto, een Mercedes […] , gekocht. De auto is gefabriceerd in het jaar 2015. Bij aflevering van de auto staat de teller op circa 30 kilometer.
Op 1 februari 2016 heeft belanghebbende met betrekking tot de registratie van de auto in het Nederlandse kentekenregister € 18.027 aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) op aangifte voldaan. Ten tijde van de registratie van de auto staat de teller op 3195 kilometer.
Bij het doen van de aangifte voor de BPM is belanghebbende uitgegaan van een gebruikte auto in de zin van artikel 9, lid 6, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet BPM).
Bij de berekening van de aangegeven BPM heeft belanghebbende de inkoopwaarde van de auto bepaald door de waarde op basis van de koerslijst Autotelex te verminderen met een schadebedrag. Bij de aangifte is een taxatierapport van 31 januari 2016 overgelegd dat is opgemaakt door [A] VRT Registertaxateur, verbonden aan [B] Expertise- Taxatiebureau te [C] . In het taxatierapport is de handelsinkoopwaarde van de auto bepaald op € 72.885. Voorts is rekening gehouden met € 2.320,33 aan reparatiekosten voor schade.
Aan de naheffingsaanslag ligt de opvatting ten grondslag dat sprake is van een nieuwe personenauto als bedoeld in artikel 9, lid 5, van de Wet BPM.
De rechtbank
3. De rechtbank heeft overwogen:
"(…)
5. In geschil is of de auto is aan te merken als een gebruikte personenauto in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Wet op de BPM 1992, hetgeen [belanghebbende] bepleit en [de Inspecteur] betwist.
6. De rechtbank is van oordeel dat de auto als een nieuw motorrijtuig dient te worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat [belanghebbende] - in de persoon van haar directeur-aandeelhouder - de auto zelf bij een dealer in Duitsland heeft besteld en afgehaald. Niet in geschil is dat de auto op het moment van aflevering een kilometerstand had van 30 kilometer. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de auto op het moment van aflevering reeds schade had en/of gebruikssporen aanwezig waren. De rechtbank overweegt daarbij dat [belanghebbende] het zelf in de hand had wanneer zij na aankoop de auto in Nederland zou registreren. Dit kan zijn direct na aankoop of, zoals in het onderhavige geval, op een later moment.
7. De omstandigheid dat de auto in Duitsland geregistreerd is geweest acht de rechtbank in het onderhavige geval niet van belang. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:145, weliswaar geoordeeld dat het bepaalde in paragraaf 7.5.2 van de Leidraad BPM 2006 aldus moet worden uitgelegd dat een eerdere toekenning van een kenteken volstaat om een personenauto als gebruikt aan te merken in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Wet op de BPM 1992. De rechtbank stelt echter vast dat aan [belanghebbende] in Duitsland een zogenoemd exportkenteken is afgegeven. Nu met het verlenen van een dergelijk exportkenteken een duurzaam gebruik van de Duitse autowegen niet is toegestaan - er kan slechts kortstondig gebruik worden gemaakt van die wegen ten behoeve van de export van de auto -, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een eerste registratie van de auto in het buitenland.
8. [ Belanghebbende] heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 16a Wet BPM in samenhang met artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) het BPM tarief zoals dat in 2015 gold, ook in dit geval dient te worden toegepast. [Belanghebbende] heeft daarbij gewezen op de mogelijkheid dat soortgelijke referentievoertuigen wel onder het 2015 tarief zijn belast waardoor dit strijd met artikel 110 VWEU oplevert. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van [belanghebbende] op dit artikel moet worden afgewezen, nu [belanghebbende] niet aan de in daarin genoemde voorwaarden voldoet; de afgifte van het kenteken heeft immers niet in 2015 plaatsgevonden, zodat niet kan worden gesteld dat tussentijds een verhoging van het tarief heeft plaatsgevonden. Verder is de rechtbank van oordeel dat in dit verband niet, zoals [belanghebbende] betoogt, dient te worden aangesloten bij voertuigen waarvoor het kenteken reeds in 2015 is afgegeven maar moet worden uitgegaan van voertuigen die evenals het voertuig van [belanghebbende], eerste in 2016 in het kentekenregister zijn ingeschreven. Het standpunt van [belanghebbende] dat het niet toepassen van artikel 16a, van de Wet op de BPM 1992 strijdig is met artikel 110 van het VWEU, treft daarom geen doel.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding."