Home

Gerechtshof Den Haag, 12-10-2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:3101, 200.192.541/01

Gerechtshof Den Haag, 12-10-2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:3101, 200.192.541/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
12 oktober 2016
Datum publicatie
18 oktober 2016
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2016:3101
Zaaknummer
200.192.541/01

Inhoudsindicatie

Ambtshalve verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing voor duur van twee maanden zonder horen partijen door de kinderrechter; herstel van dit verzuim in hoger beroep; verwijzing naar HR:2014:A01991. Geen schending van artt. 6 en 8 EVRM.

Uitspraak

Afdeling Civiel recht

Uitspraak : 12 oktober 2016

Zaaknummer : 200.192.541/01

Rekestnummer rechtbank : JE RK 15-1480

Zaaknummer rechtbank : C/09/493667

[appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat mr. S. Bosmans te Rotterdam,

tegen

de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland te Leiden,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Als belanghebbende zijn aangemerkt:

- [de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: de vader,

- [de pleegouders] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: de pleegouders.

In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,

hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 6 juni 2016 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 9 maart 2016 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag.

De gecertificeerde instelling heeft op 11 juli 2016 een verweerschrift ingediend.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van de moeder:

 op 4 juli 2016 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;

 op 19 augustus 2016 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage.

De raad heeft bij brief van 24 juni 2016, bij het hof ingekomen op 27 juni 2016, aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

De zaak is op 24 augustus 2016 mondeling behandeld.

Ter zitting waren aanwezig:

 de advocaat van de moeder;

 mevrouw [naam] , namens de gecertificeerde instelling;

De moeder, de vader en de pleegouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.

Bij die beschikking van 9 maart 2016 van de kinderrechter te Den Haag is de ondertoezichtstelling van na te noemen minderjarige verlengd van 13 maart 2016 tot 13 mei 2016 en is de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlengd van 13 maart 2016 tot 13 mei 2016, zijnde de datum waarop de ondertoezichtstelling afloopt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de behandeling van de verzoeken voor het overige is aangehouden tot de gecombineerde zitting van 28 april 2016.

Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

Onder meer staat het volgende vast:

- de moeder en de vader zijn belast met het ouderlijk gezag;

- bij tussenbeschikking van 8 september 2015 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd van 13 september 2015 tot 13 maart 2016.

Op 24 februari 2016 heeft de raad een rapport uitgebracht over de opvoedingssituatie van de minderjarige in het kader van een verzoek tot het treffen van een gezagsbeëindigende maatregel.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil zijn de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2010 te [geboorteplaats] , voor de periode van 13 maart 2016 tot 13 mei 2016.

2. De moeder verzoekt het hof de beschikking te vernietigen en (naar het hof begrijpt:) het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing alsnog niet ontvankelijk te verklaren en anders af te wijzen en de beschikking onrechtmatig en onjuist te achten.

3. De gecertificeerde instelling verweert zich daartegen en verzoekt het hof de beschikking te bekrachtigen en het hoger beroep af te wijzen.

4. De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing ambtshalve heeft verlengd en niet heeft getoetst aan artikel 8 lid 2 en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Voorts stelt de moeder dat de rechtbank de uitspraak ten onrechte niet heeft getoetst aan artikel 9 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). De moeder stelt dat de rechtbank ambtshalve heeft aangenomen dat de gronden nog aanwezig zijn zonder volledig geïnformeerd te zijn over de stand van zaken en zonder partijen te horen.

Desgevraagd is namens de moeder ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat de moeder inhoudelijk geen bezwaar heeft tegen de uitgesproken verlengingen. De moeder is van mening dat de gevolgde procedure – in het bijzonder het afzien van het horen – niet correct is.

5. De gecertificeerde instelling is van mening, dat – voor zover de moeder stelt dat procesrechtelijke waarborgen niet (voldoende) zijn gerespecteerd – het hoger beroep alsnog dient voor een volledige feitelijke toetsing op grond waarvan de ouders gehoord kunnen worden. Voorts is de gecertificeerde instelling van mening dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat gronden voor een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn.

6. Het hof overweegt het volgende. Uit de bestreden beschikking kan worden afgeleid dat de reden voor de rechtbank om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing ambtshalve voor een korte periode te verlengen zonder partijen te horen, is gelegen in het feit dat naast het verzoek verlenging ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing ook een zaak/verzoek aanhangig was tot beëindiging van het gezag. De rechter achtte het van belang die zaken samen – gecombineerd – ter zitting te behandelen en de agenda van de rechtbank maakte het niet mogelijk de zaak eerder op zitting te behandelen dan de expiratiedatum. Voorts leidt het hof uit het dossier af dat geen sprake was van een spoedbeslissing zoals bedoeld in de artikelen 800 lid 3 en 809 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), waarbij kan worden afgeweken van het beginsel van hoor en wederhoor.

7. Op 24 juli 2015 is door de gecertificeerde instelling een verzoek ingediend tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van een jaar.

Bij beschikking van 8 september 2015 is dit verzoek toegewezen in zoverre dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn verlengd voor de duur van een half jaar. Deze machtigingen expireerden derhalve kort na de datum van de bestreden beschikking.

8. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank ten onrechte afgezien van het horen van partijen over het verzoek verlenging ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, nu een wettelijke basis daarvoor in het onderhavige geval ontbrak. De moeder heeft derhalve in zoverre terecht hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking. Het hof overweegt voorts dat het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing thans in hoger beroep opnieuw wordt getoetst. Het geconstateerde verzuim is derhalve in hoger beroep hersteld, nu de moeder door het hof alsnog in de gelegenheid is gesteld haar standpunt toe te lichten. Het hof verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 26 maart 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO 1991), r.o 3.6 waarin onder meer is overwogen dat het hoger beroep mede ertoe strekt in eerste instantie gemaakte fouten te herstellen, ook indien deze door de eerste rechter zijn gemaakt. Evenals in die zaak geldt dat de artikelen 6 en 8 EVRM niet zijn geschonden omdat bij de toetsing van de onderhavige gang van zaken aan deze verdragsbepalingen, de procedure in haar geheel moet worden bezien en dan moet worden geoordeeld dat de gebrekkige behandeling van de zaak door de kinderrechter, in hoger beroep voldoende is gecompenseerd.

9. Nu namens de moeder uitdrukkelijk is verklaard dat zij inhoudelijk geen bezwaren heeft tegen de beslissing tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, zal het hof het hoger beroep echter verwerpen wegens gebrek aan belang.

10. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP