Home

Gerechtshof Den Haag, 12-09-2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2814, 200.194.106/01

Gerechtshof Den Haag, 12-09-2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2814, 200.194.106/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
12 september 2016
Datum publicatie
27 september 2016
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2016:2814
Formele relaties
Zaaknummer
200.194.106/01

Inhoudsindicatie

Internationale Kinderontvoeringszaak. Eindbeschikking (Spoedonderzoek) Raad voor de Kinderbescherming over de vraag of sprake is van verzet en of de minderjarige een mate van rijpheid heeft die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden.

Uitspraak

Afdeling Civiel recht

Uitspraak : 12 september 2016

Zaaknummer : 200.194.106/01

Rekestnummer rechtbank : FA RK 16-3286

Zaaknummer rechtbank : C/09/510137

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] , Verenigde Arabische Emiraten,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. A.G. Hendriks te Amsterdam,

tegen

[geïntimeerde] ,

verblijvende in procesopvanglocatie [plaats 1] ,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen te Utrecht.

In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de raad voor de kinderbescherming te Den Haag

hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Voor het verloop van de procedure tot de tussenbeschikking van het hof van 3 augustus 2016 verwijst het hof naar die tussenbeschikking.

Op 17 augustus 2016 heeft het hof het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 16 augustus 2016 ontvangen.

Van de zijde van de vrouw is op 6 september 2016 een reactie ingekomen en van de zijde van de man op 8 september 2016.

VERDERE BEOORDELING

1. Het hof heeft in zijn tussenbeschikking van 3 augustus 2016, alvorens verder te beslissen, de raad verzocht met spoed een (verkort) onderzoek uit te voeren, waarbij de raad het hof zal rapporteren en adviseren over de volgende vraagpunten: of en zo ja, in hoeverre bij de minderjarige sprake is van verzet tegen een terugkeer naar [VAE] , in hoeverre de mening van de minderjarige als authentiek is aan te merken en in hoeverre de minderjarige een mate van rijpheid heeft bereikt die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden.

2. De vrouw heeft meegedeeld geen bezwaren en opmerkingen te hebben ten aanzien van het onderzoek en advies van de raad. De man heeft een aantal bezwaren naar voren gebracht waarop hierna, waar nodig, zal worden ingegaan.

3. De raad is in zijn advies tot de conclusie gekomen dat bij de minderjarige sprake is van verzet tegen een terugkeer naar de man en dus een terugkeer naar [VAE] . Hij voelt zich in Nederland veilig en is gevrijwaard van (angst voor) mishandeling. De minderjarige heeft duidelijk gemaakt dat het zijn leven is en dat hij daar de verantwoordelijkheid voor neemt en verantwoording voor aflegt; de raad acht zijn stellingname hierin leeftijdoverstijgend. De raad is van mening dat het verhaal van de minderjarige authentiek is. De minderjarige is stellig en overtuigend in zijn verhaal. De raad is verder van oordeel dat de minderjarige een mate van rijpheid heeft bereikt die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden. De raad vermeldt dat de minderjarige qua voorkomen en met name in zijn presentatie en manier van vertellen ouder oogt dan zijn kalenderleeftijd, 13 jaar. De minderjarige doet zijn verhaal consistent en hij laat blijken de reikwijdte van wat hij vertelt te begrijpen; hij is in staat coherent te zijn en daarbij tevens overstijgend oorzaak en gevolg te overzien.

4. De man heeft bedenkingen opgeworpen ten aanzien van de vraag of de raadsonderzoeker wel onbevooroordeeld was, nu zij ook namens de raad de zitting heeft bijgewoond. Het hof merkt op dat de raad niet bij het gesprek aanwezig is geweest dat het hof met de minderjarige heeft gevoerd. Het hof heeft van dat gesprek verslag gedaan. De raadsonderzoeker heeft het onderzoek uitgevoerd in samenwerking met een gedragsdeskundige en een juridisch deskundige en onder eindverantwoordelijkheid van haar teamleider. Er heeft nog een multidisciplinair overleg plaatsgevonden alvorens het rapport in definitieve vorm aan te bieden. Het hof is van oordeel dat uit het onderzoek geen aanwijzingen zijn af te leiden dat de raadsonderzoeker bevooroordeeld zou zijn en daardoor het rapport niet zorgvuldig tot stand is gekomen.

5. De man heeft meegedeeld dat hij in staat zou zijn om naar een zitting van het hof te komen, indien het hof een nieuwe zittingsdatum bepaalt. Het hof zal geen nieuwe zitting bepalen, omdat het zich voldoende voorgelicht acht om een beslissing te nemen.

6. Het hof is, mede gelet op het advies van de raad, van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de minderjarige zich verzet tegen zijn terugkeer naar de Verenigde Arabische Emiraten en dat hij een leeftijd en een mate van rijpheid heeft bereikt die rechtvaardigen dat met zijn mening rekening wordt gehouden. Dat de minderjarige uitspraken doet die niet altijd overeenkomen met die van zijn moeder kan zo zijn, maar dit neemt niet weg dat de beoordeling van de vraag of sprake is van verzet, daardoor niet anders uitvalt. De minderjarige geeft blijkens het raadsrapport ook een verklaring voor het feit dat zijn uitlatingen zijn gewijzigd. Evenzo geldt dit voor de vraag, of de minderjarige zich er van bewust is dat het asielverzoek zou kunnen worden afgewezen en hij met zijn moeder naar een ander land moet vertrekken. Aan de minderjarige is door de raad wel de vraag gesteld wat het beste is wat nu zou kunnen gebeuren en dat weet de minderjarige niet, zo verklaart hij. Hij weet alleen dat hij niet wil terugkeren naar zijn vader. Dit maakt dat ook dit aspect de beoordeling van het verzet niet anders maakt. Dat de man zich grote zorgen maakt over de kans dat de minderjarige een toekomst tegemoet gaat waarin geen enkele plaats meer voor de vader lijkt te zijn, acht het hof zeer voorstelbaar en invoelbaar. De raad heeft deze zorg ook met zoveel woorden benoemd en heeft gesteld dat de minderjarige ondersteuning en begeleiding nodig zal hebben, zodra de vrouw en de minderjarige een definitieve verblijfplaats hebben. Dit betekent evenwel niet dat het verhaal van de minderjarige nu genegeerd kan worden en dat dit kan leiden tot een teruggeleiding van de minderjarige. De drie grieven van de man, die alle betrekking hebben op het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de toepasselijkheid van artikel 13 lid 2 HKOV, falen daarom. Gelet hierop behoeft het verweer van de vrouw, zoals dit in het incidenteel hoger beroep is verwoord, geen bespreking meer. Dit leidt er toe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

7. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking.

Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, A.N. Labohm en A.H.N. Stollenwerck, bijgestaan door A.J. Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 september 2016.