Home

Gerechtshof Den Haag, 14-05-2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:3592, 200.129.429/01

Gerechtshof Den Haag, 14-05-2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:3592, 200.129.429/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
14 mei 2014
Datum publicatie
10 november 2014
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2014:3592
Zaaknummer
200.129.429/01

Inhoudsindicatie

Verwijzing na Hoge Raad. Kinderalimentatie. Verschillende periodes.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Uitspraak : 14 mei 2014

Zaaknummer (na verwijzing HR) : 200.129.429/01

Rekestnummer HR : 12/01126

Zaaknummer hof Amsterdam : 200.085.146

Rekestnummer rechtbank : FA RK 10-3574

Zaaknummer rechtbank : 288748

[De vrouw],

wonende te Amersfoort,

verzoekster, tevens incidenteel verweerster, na verwijzing door de Hoge Raad,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. W.J.L. Zwaan te Utrecht,

tegen

[De man],

wonende te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,

verweerder, tevens incidenteel verzoeker, na verwijzing door de Hoge Raad,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. M.A. Heeringa te Den Haag.

PROCESVERLOOP EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikkingen van 10 november 2010 en 30 maart 2011 van de rechtbank Utrecht. Bij de beschikking van 30 maart 2011 is, uitvoerbaar bij voorraad, het bedrag dat de man aan de vrouw moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats](hierna ook te noemen: de minderjarige), bepaald op € 200,- per maand met ingang van 15 juni 2010.

Het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, heeft bij beschikking van 29 november 2011 genoemde beschikking van 30 maart 2011 vernietigd en, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 1 september 2009 tot 1 april 2010 € 395,- per maand, met ingang van 1 april 2010 tot 1 december 2010 € 388,- per maand, met ingang van 1 december 2010 tot 1 juni 2011 € 401,- per maand en met ingang van 1 juni 2011 € 286,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

De Hoge Raad heeft bij beschikking van 21 december 2012 de beschikking van 29 november 2011 vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar dit hof.

De vrouw heeft op 24 juni 2013 een verzoekschrift na cassatie ingediend en daarbij de beschikking van de Hoge Raad alsmede de daarbij behorende processtukken overgelegd.

De man heeft op 2 september 2013 een verweerschrift, tevens een zelfstandig (aanvullend c.q. gewijzigd) verzoek, ingediend.

De vrouw heeft op 7 oktober 2013 een wijzigingsverzoek, tevens een subsidiair verzoek om herroeping, ingediend.

De man heeft op 25 oktober 2013 een aanvullend verweerschrift ingediend.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van de vrouw:

-

op 5 juli 2013 een brief van 4 juli 2013 met als bijlage een V-formulier van 4 juli 2013 met bijlage;

-

op 4 september 2013 een V-formulier van 3 september 2013 met bijlagen.

De zaak is op 22 januari 2014 mondeling behandeld.

Ter zitting zijn verschenen:

-

de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;

-

de man, bijgestaan door zijn advocaat.

Beide advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd. De zaak is aangehouden voor schikkingsonderhandelingen.

Bij brief van 24 maart 2014 heeft de advocaat van de vrouw aan het hof laten weten dat een schikking in der minne niet mogelijk is gebleken, hetgeen de advocaat van de man bij faxbericht van 25 maart 2014 heeft bevestigd. Zij hebben het hof een beslissing gevraagd.

VASTSTAANDE FEITEN

Voor de feiten verwijst het hof naar de beschikking van 29 november 2011 van het hof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP NA VERWIJZING DOOR DE HOGE RAAD

1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderalimentatie).

2. Het verzoek van de vrouw aan het hof luidt thans: bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, de beschikkingen van de rechtbank Utrecht van 10 november 2010 en 30 maart 2011 te vernietigen en opnieuw te beslissen, met inachtneming van de beschikking van het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem van 29 november 2011 en de beschikking van de Hoge Raad van 21 december 2012: te bepalen dat de man gehouden is een kinderalimentatie te voldoen aan de vrouw ter hoogte van:

-

€ 395,- per maand over de periode 1 september 2009 tot 1 april 2010;

-

€ 388,- per maand over de periode van 1 april 2010 tot 1 december 2010;

-

€ 401,- per maand over de periode december 2010;

-

€ 400,- per maand over de periode 1 januari 2011 tot 1 januari 2013;

-

€ 406,80 per maand vanaf 1 januari 2013;

-

wettelijke indexering per 1 januari 2014;

dan wel de bijdragen met een ingangsdatum zoals het hof juist acht, met veroordeling van de man in de kosten van het geding.

Subsidiair verzoekt de vrouw het hof de beschikkingen van 29 november 2011 en 21 december 2012 deels te herroepen, namelijk voor het deel waar het betreft de draagkracht van de man in het jaar 2011, aangezien de man zijn inkomsten bij [werkgever] in dat jaar niet heeft gemeld, en opnieuw rechtdoende: de kinderalimentatie over 2011 te bepalen op € 400,- per maand, althans op een bedrag zoals het gerechtshof juist acht.

3. De man verweert zich daartegen en verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het gewijzigde verzoek van de vrouw af te wijzen en, onder vernietiging van de tussen- en eindbeschikking van de rechtbank Utrecht, de kinderalimentatie vast te stellen op:

-

€ 194,64 per maand over de periode 1 september 2009 tot 1 april 2010;

-

€ 291,60 per maand over de periode van 1 april 2010 tot 1 december 2010;

-

€ 301,44 per maand over de periode december 2010;

-

€ 206,30 per maand over de periode van 1 januari 2011 tot 1 januari 2012;

-

€ 194,62 per maand over de periode van 1 januari 2012 tot 1 november 2012;

-

€ 158,88 per maand over de periode van 1 november 2012 tot 1 januari 2013;

-

€ 140,13 per maand vanaf 1 januari 2013;

althans op een zodanig bedrag als het hof in goede justitie juist acht, rekening houdend dus met het effect van de beslissingen van de Hoge Raad, de gewijzigde financiële omstandigheden vanaf 1 januari 2012 en uitgaande van een behoefte van de minderjarige van € 364,50 per maand over de periode 1 september 2009 tot 1 januari 2013 en van € 349,65 per maand vanaf 1 januari 2013.

Omvang van het geschil

4. Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 424 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de rechter, naar wie het geding is verwezen, de behandeling voortzet en beslist met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad. In die uitspraak is de klacht van de man – dat het hof had miskend dat hij met ingang van 1 januari 2011 niet meer in aanmerking kwam voor de (aanvullende) alleenstaande ouderkorting, omdat hij vanaf december 2010 is gaan samenwonen – gegrond verklaard. De klacht van de man – dat het gerechtshof Amsterdam ten onrechte de netto advocaatkosten van € 28.000,- heeft afgetrokken van de bruto ontslagvergoeding van € 104.000,- – is eveneens gehonoreerd. Volgens de Hoge Raad zijn de kosten van juridische bijstand in het kader van een ontslagvergoeding in het stelsel van de Wet inkomstenbelasting 2011 niet aftrekbaar. Het gerechtshof Amsterdam had de advocaatkosten dan ook in mindering moeten brengen op het netto bedrag dat voor de man uit hoofde van de ontslagvergoeding resteerde. De overige klachten van de man heeft de Hoge Raad niet gehonoreerd, althans kunnen volgens de Hoge Raad niet tot cassatie leiden.

5. De man stelt zich in het geding na verwijzing op het standpunt dat de behoefte van de minderjarige ten onrechte is vastgesteld op € 485,- per maand, omdat de beslissing van het gerechtshof Amsterdam met betrekking tot de hoogte van de behoefte van de minderjarige van aanvang af niet heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven. De behoefte van de minderjarige dient derhalve alsnog gecorrigeerd te worden in deze verwijzingsprocedure, aldus de man. Geen rekening is gehouden met de andere kinderen van de man en de vrouw; aan beide zijden had de tabel voor twee kinderen moeten worden toegepast.

6. Het hof overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat – naar vaste rechtspraak – het partijen vrij staat zich in de procedure na cassatie en verwijzing te beroepen op na de vernietigde uitspraak gewijzigde feitelijke omstandigheden of feiten die zich nadien hebben voorgedaan, mits partijen daardoor de grenzen van de rechtsstrijd na cassatie niet overschrijden. Nu zich na de beschikking van het gerechtshof Amsterdam geen nieuwe ontwikkelingen ten aanzien van de behoefte van de minderjarige hebben voorgedaan, waarop partijen in de instantie voor cassatie niet hebben kunnen inspelen, is naar het oordeel van het hof geen sprake van gewijzigde feitelijke omstandigheden of feiten die zich na de beschikking van het gerechtshof Amsterdam hebben voorgedaan. Partijen hebben dit geschilpunt met betrekking tot de behoefte aan het hof Amsterdam voorgelegd en daarop is reeds beslist. De Hoge Raad heeft het daartegen door de man expliciet opgeworpen cassatiemiddel afgedaan op de voet van artikel 81 Wet op de Rechterlijke Organisatie.

7. Voorts overweegt het hof dat de Hoge Raad voor wat betreft de behandeling en beslissing na verwijzing niet een opdracht c.q. instructie aan het hof heeft gegeven om de zaak in volle omvang opnieuw te beoordelen. Een dergelijke opdracht c.q. instructie kan – mede gezien de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 29 november 2011, de daartegen opgeworpen klachten in cassatie en de beslissing van de Hoge Raad op die punten – naar het oordeel van het hof evenmin uit de beslissing van de Hoge Raad worden afgeleid.

8. Gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, zal het hof de opmerkingen van de man betreffende de – in zijn visie onjuiste – berekeningswijze van de behoefte van de minderjarige, buiten beschouwing laten. Het hof gaat derhalve – evenals de rechtbank Utrecht en het gerechtshof Amsterdam – uit van een behoefte van de minderjarige van € 485,- per maand.

9. Het hof ziet evenmin aanleiding de behoefte van de minderjarige na 1 januari 2013 opnieuw te berekenen, nu in onderhavige zaak sprake is van een eerste vaststelling van de kinderalimentatie en de ingangsdatum voor 1 januari 2013 ligt. Volgens het rapport Alimentatienormen 2013 dient de behoefte van de minderjarige dan op de oude wijze, zoals deze gold voor 1 januari 2013, te worden berekend.

Ingangsdatum

10. De door het gerechtshof Amsterdam bepaalde ingangsdatum van de kinderalimentatie, te weten 1 september 2009, is tussen partijen niet (langer) in geschil. Het hof zal derhalve ook van deze datum uitgaan.

Verdeling van de kosten van de minderjarige

11. Indien beide ouders na echtscheiding een inkomen hebben dat hoger is dan de bijstandsnorm voor een alleenstaande, ligt ter beoordeling voor wie van de ouders welk deel van de kosten van de minderjarige moet betalen. Het hof zal derhalve de draagkracht van de man, respectievelijk van de vrouw beoordelen. Het hof zal bij deze berekening van de draagkracht van beiden zoals gebruikelijk de betrokken minderjarige buiten beschouwing laten, hetgeen meebrengt dat de man en de vrouw als alleenstaande worden aangemerkt.

Draagkracht van de man

Draagkracht van de vrouw

Conclusie

Proceskostenveroordeling