Home

Gerechtshof Den Haag, 11-06-2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2730, 200.145.578-01

Gerechtshof Den Haag, 11-06-2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:2730, 200.145.578-01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
11 juni 2014
Datum publicatie
26 augustus 2014
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2014:2730
Zaaknummer
200.145.578-01
Relevante informatie
Burgerlijk Wetboek Boek 1 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-07-2023] art. 263a

Inhoudsindicatie

Verzoek tot vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing in hoger beroep afgewezen. Hof volgt Jeugdzorg in beleid beperking contacten.

Uitspraak

Afdeling Civiel recht

Uitspraak : 11 juni 2014

Zaaknummer : 200.143.578/01

Rekestnummer rechtbank : JE RK 13-3075

Zaaknummer rechtbank : C/09/456080

[appellant]

wonende te [woonplaats],

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. C.C. Sneper te Capelle aan den IJssel,

tegen

de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden te Delft,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: Jeugdzorg.

Als belanghebbende zijn aangemerkt:

1.

[belanghebbende 1],

wonende te [woonplaats],

hierna te noemen: de vader,

2.

[belanghebbende 2],

wonende te [woonplaats],

hierna te noemen: de pleegmoeder van de hier na te noemen [minderjarige 1] en [minderjarige 2],

3.

[belanghebbende 3],

wonende te [woonplaats],

hierna te noemen: de pleegmoeder van de hier na te noemen [minderjarige 3].

In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,

hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 14 maart 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 17 december 2013 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag.

Bij het hof is voorts van de zijde van de moeder op 25 april 2014 een brief van diezelfde datum met bijlagen ingekomen.

De raad heeft bij brief van 27 maart 2014 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

De zaak is op woensdag 7 mei 2014 mondeling behandeld.

Ter zitting waren aanwezig:

-

de moeder, bijgestaan door haar advocaat.

-

de heer [X] (gezinsvoogd van[minderjarige 3]) en de heer [Y] (gezinsvoogd van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]) namens Jeugdzorg;

-

de pleegmoeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2];

-

de pleegmoeder van [minderjarige 3].

De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.

Bij die beschikking is, voor zover hier van belang, het verzoek tot vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzing van Jeugdzorg afgewezen.

Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:

De moeder is alleen belast met het gezag over:

-

[minderjarige 3], geboren op[geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 3],

-

[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 1], en

-

[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 2],

hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.

Bij beschikking van 18 september 2013 is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen alsmede de duur van de aan Jeugdzorg verleende machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 20 september 2014. De minderjarigen verblijven bij de pleegmoeders.

Jeugdzorg heeft de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven in de vorm van een gespreksverslag, ertoe strekkende dat de bezoekmomenten tussen de moeder en de minderjarigen zullen worden teruggebracht naar eenmaal per vier weken.

In hoger beroep is voorts het volgende komen vast te staan: de pleegmoeders zijn oudere dochters van de moeder.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.

In geschil is de schriftelijke aanwijzing van Jeugdzorg betreffende de contacten tussen de moeder en de minderjarigen.

2.

De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en (het hof begrijpt:), opnieuw beschikkende, de schriftelijke aanwijzing van Jeugdzorg vervallen te verklaren en te bepalen dat Jeugdzorg een nieuwe schriftelijke aanwijzing dient te geven waarbij de moeder wordt betrokken in de voorfase.

3.

De moeder voert het volgende aan. De kinderrechter had de schriftelijke aanwijzing van Jeugdzorg ambtshalve moeten toetsen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In de visie van de moeder is de schriftelijke aanwijzing strijdig met die beginselen. De moeder is van de ene op de andere dag geconfronteerd met een bezoekregeling waarin de contacten met de minderjarigen zijn gehalveerd. Het bevreemdt de moeder dat de contacten tussen de vader en de minderjarigen niet zijn beperkt. Jeugdzorg had gebruik moeten maken van de zogeheten CHOP-list.

4.

Jeugdzorg heeft ter zitting verweer gevoerd, stellende dat de contacten tussen de moeder en de minderjarigen niet goed verliepen. Jeugdzorg wilde die op een andere wijze vorm geven. De moeder belastte de minderjarigen. Zij is het niet eens met de plaatsing van de minderjarigen bij de pleegmoeders en dit zorgt voor onrust bij de minderjarigen. Anders dan de moeder stelt is de contactregeling niet ineens gewijzigd. Jeugdzorg heeft voor die wijziging een afspraak gemaakt om het verloop van de bezoekregeling te bespreken met de moeder, de vader en de pleegmoeders. Alleen de pleegmoeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] was aanwezig. De moeder heeft in een heel laat stadium afgezegd. Omdat het noodzakelijk was dat de zorgregeling werd gewijzigd, heeft Jeugdzorg een schriftelijke aanwijzing gegeven. Jeugdzorg heeft veel moeite om in contact te komen met de moeder. Zij reageert niet op e-mails en geeft te kennen die niet te hebben ontvangen. Daarnaast is het voor Jeugdzorg niet duidelijk waar de moeder woont. Met de minderjarigen gaat het thans goed, al zijn er over [minderjarige 3] wel zorgen. De moeder weigert haar toestemming te verlenen waardoor de GGZ-behandeling niet kan aanvangen.

5.

De pleegmoeders hebben ter zitting eveneens verweer gevoerd. Zij hebben naar voren gebracht dat de contacten tussen de moeder en de minderjarigen al geruime tijd moeizaam verlopen. Er is meerdere keren geprobeerd die contacten op een andere wijze te laten plaatsvinden, maar dat leidt niet tot de gewenste resultaten. De moeder is daarvan ook steeds op de hoogte geweest. De contactregeling is in hun visie niet van de een op de andere dag gewijzigd. Daar is een langdurig traject aan voorafgegaan.

6.

Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 1:263a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, Jeugdzorg de contacten tussen de moeder en de minderjarigen voor de duur van de uithuisplaatsing kan beperken, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van de minderjarigen. De rechter kan verzocht worden de beperking vervallen te verklaren. De rechter kan op grond van het tweede lid van voormeld artikel een zodanige contactregeling tussen de moeder en de minderjarigen vaststellen als hem in het belang van de minderjarigen wenselijk voorkomt.

7.

Ten aanzien van de formele punten met betrekking tot de vraag of de aanwijzing zorgvuldig en conform de vereisten van de Algemene Wet Bestuursrecht tot stand is gekomen, overweegt het hof als volgt. Zelfs al zou hetgeen de moeder daaromtrent heeft gesteld juist zijn – hetgeen overigens door Jeugdzorg en de pleegmoeders wordt betwist – geldt dat het hof in dat geval zelfstandig een contactregeling dient vast te stellen als hem in het belang van de minderjarigen wenselijk voorkomt, zodat het hof aan de bezwaren van de moeder daaromtrent voorbij gaat.

8.

Met de rechtbank en Jeugdzorg is het hof van oordeel dat het belang van de minderjarigen vergt dat dat de bezoekmomenten slechts eenmaal per vier weken plaats vinden. Het hof overweegt daartoe als volgt. De minderjarigen hebben een belaste voorgeschiedenis. Aanvankelijk zijn zij door de moeder opgevoed. Nadat was gebleken dat de moeder daartoe onvoldoende in staat was, zijn de minderjarigen door middel van een machtiging tot uithuisplaatsing geplaatst bij een zus van de minderjarigen. De plaatsing aldaar verliep niet goed. Vervolgens zijn de minderjarigen geplaatst bij twee andere zussen (de pleegmoeders). Op dit moment gaat het daar, ondanks hun belaste voorgeschiedenis, goed met hen. Gelet op de omstandigheid dat Jeugdzorg te kennen heeft gegeven dat het toekomstperspectief van de minderjarigen niet langer bij de moeder ligt, acht het hof het in het belang van de minderjarigen dat zij zich zo goed mogelijk dienen te hechten aan hun pleegmoeder(s). De moeder belast de minderjarigen tijdens de contacten met de problemen die zij heeft met de uithuisplaatsing van de minderjarigen. Het is daardoor erg onrustig geweest voor de minderjarigen. Het hof volgt dan ook Jeugdzorg in het beleid dat zij voert met betrekking tot de beperking van de contacten tussen de moeder en de minderjarigen, zodat er een rustige en stabiele situatie kan ontstaan.

Ter zitting hebben partijen afgesproken dat zij op korte termijn in overleg zullen treden over de zorgregeling. Het hof acht zulks in het belang van de minderjarigen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP