Home

Gerechtshof Arnhem, 04-05-2011, BQ4034, 21-004168-10

Gerechtshof Arnhem, 04-05-2011, BQ4034, 21-004168-10

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
4 mei 2011
Datum publicatie
11 mei 2011
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2011:BQ4034
Zaaknummer
21-004168-10

Inhoudsindicatie

Veroordeling artikel 6 WVW 1994.

Uitspraak

Sector strafrecht

Parketnummer: 21-004168-10

Uitspraak d.d.: 4 mei 2011

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 12 november 2010 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1958],

wonende te [woonplaats], [adres].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 april 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr M.J. Buitenhuis, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

Primair:

hij op of omstreeks 30 mei 2009, te [plaats], als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de rotonde, gelegen op/gevormd door de kruising van de [straat 1] en de [straat 2], zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam, terwijl het (uit)zicht van hem, verdachte, op generlei wijze werd belemmerd of gehinderd, op die rotonde naar rechts heeft gestuurd en/of naar rechts is afgeslagen teneinde de [straat 1] in te rijden en/of (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het (rechts) achter hem en/of het (rechts) naast hem gelegen weggedeelte en/of de (rechts) naast en/of (rechts) achter hem gelegen fietsstrook van die rotonde heeft gelet en/of is blijven letten en/of (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate in de binnenspiegel(s) en/of rechter buitenspiegel(s) van dat door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) heeft gekeken en/of is blijven kijken en/of (daarbij) niet althans in onvoldoende mate over zijn (rechter) schouder heeft gekeken en/of is blijven kijken en/of (daarbij) dat door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) niet (kort) voor het verlaten van die rotonde en/of niet (kort) voor de fietsstrook op die rotonde tot stilstand heeft gebracht, althans zijn snelheid niet aanzienlijk, althans in voldoende mate heeft verminderd en/of aangepast en/of (daarbij) zich niet, althans in onvoldoende mate ervan heeft vergewist, dat er zich geen (dicht genaderd zijnd) verkeer (fietsers/bromfietsers) op die fietsstrook bevond en/of (daarbij) in strijd met artikel 18 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een zich op die fietsstrook bevindende bestuurster van een fiets, die zich op dezelfde weg naast, dan wel rechts dicht achter hem bevond niet voor heeft laten gaan en/of (vervolgens) is gebotst, althans in aanrijding is gekomen met die fiets en/of de bestuurster daarvan, tengevolge waarvan de bestuurster van die fiets op het wegdek terecht is gekomen en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) werd gedood;

Subsidiair:

hij op of omstreeks 30 mei 2009 te [plaats] als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de rotonde gelegen op/gevormd door de kruising van de [straat 1] en de [straat 2], terwijl het (uit)zicht van hem, verdachte, op generlei wijze werd belemmerd of gehinderd, op die rotonde naar rechts heeft gestuurd en/of naar rechts is afgeslagen teneinde de [straat 1] in te rijden en/of (daarbij) in strijd met artikel 18 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een zich op die fietsstrook bevindende bestuurster van een fiets, die zich op dezelfde weg naast, dan wel rechts dicht achter hem bevond niet voor heeft laten gaan en/of (vervolgens) is gebotst, althans in aanrijding is gekomen met die fiets en/of de bestuurster daarvan, tengevolge waarvan de bestuurster van die fiets op het wegdek terecht is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Ter beoordeling van de vraag of verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zal het hof achtereenvolgens ingaan op de vraag of en welke feitelijke gedragingen die ten laste zijn gelegd kunnen worden bewezen en of de bewezen geachte feitelijke gedragingen schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 opleveren.

Op grond van de in de eventueel later op te maken aanvulling gebezigde bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

- een rotonde is opgereden en op die rotonde naar rechts heeft gestuurd,

- onvoldoende op de rechts naast hem en rechts achter hem gelegen fietsstrook heeft gelet,

- zich onvoldoende ervan heeft vergewist dat er zich in zijn onmiddellijke nabijheid geen verkeer op de fietsstrook bevond en

- geen voorrang heeft verleend aan een op de fietsstrook van die rotonde rijdende fietsster.

Daardoor is de auto van verdachte tegen de fietsster gebotst, die ten val is gekomen en aan haar verwondingen is overleden.

Het hof heeft in aanmerking genomen, en vindt daarin in het bijzonder het bewijs van verdachtes onoplettendheid, dat verdachte de fietsster niet heeft waargenomen, hoewel hij al vanaf het moment, waarop hij besloot de rotonde op te rijden, door de in alle opzichten gunstige omstandigheden, de fietsster, hetzij op de rotonde hetzij nog juist rechts daarvoor, gemakkelijk had kunnen waarnemen. Zelfs in de periode, die verdachte nodig had om volgens eigen verklaring in rustig tempo de rotonde rechtsom half rond te rijden, is de fietsster aan zijn aandacht ontsnapt. Verdachte was bovendien bekend met de verkeerssituatie, en dus met het gevaar dat zich (ook) bij deze rotonde bij het afslaan en het daarbij kruisen van de fietsstrook voordoet. In de omstandigheid dat verdachte de fietsster desondanks toch niet heeft waargenomen en er geen omstandigheid is gesteld of gebleken die maakt dat dit voor verdachte niet mogelijk was, vindt het hof voldoende reden om aan te nemen dat verdachte onvoldoende heeft gelet op de fietsstrook en zich onvoldoende er van heeft vergewist dat er zich verkeer op die fietsstrook bevond.

De vraag is vervolgens of deze feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Een automobilist heeft onder meer de bijzondere zorgplicht te anticiperen op komende verkeersconflicten, en zich te vergewissen van de eventuele aanwezigheid van ander verkeer dat hij daarbij ontmoet en voorrang dient te verlenen. Verdachte heeft deze zorgplicht, gelet op de bewezenverklaarde gedragingen, niet in acht genomen, hoewel daar alle gelegenheid voor bestond en verdachte de fietsster gemakkelijk had kunnen en moeten waarnemen. De slotsom luidt dan ook dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachtes handelen als aanmerkelijk onoplettend moet worden aangemerkt en dat hij schuld aan het verkeersongeval heeft in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 30 mei 2009, te [plaats], als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de rotonde, gelegen op de kruising van de [straat 1] en de [straat 2] aanmerkelijk onoplettend, terwijl het (uit)zicht van hem, verdachte, op generlei wijze werd belemmerd of gehinderd, op die rotonde naar rechts heeft gestuurd teneinde de [straat 1] in te rijden en daarbij in onvoldoende mate op de (rechts) naast en/of (rechts) achter hem gelegen fietsstrook van die rotonde heeft gelet en daarbij zich in onvoldoende mate ervan heeft vergewist, dat er zich geen dicht genaderd zijnd verkeer (fietsers/bromfietsers) op die fietsstrook bevond en daarbij in strijd met artikel 18 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een zich op die fietsstrook bevindende bestuurster van een fiets, die zich op dezelfde weg naast, dan wel rechts dicht achter hem bevond niet voor heeft laten gaan en vervolgens is gebotst met die fiets en de bestuurster daarvan, tengevolge waarvan de bestuurster van die fiets op het wegdek terecht is gekomen en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) werd gedood;

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op het misdrijf:

Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Verdachte heeft bij het verlaten van een rotonde een verkeersongeval veroorzaakt door in botsing te komen met een fietsster. De fietsster is tengevolge daarvan overleden, waarmee bij de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed is veroorzaakt. De vergelding van dat leed en de normbevestiging - verdachte heeft zich immers aanmerkelijk onoplettend gedragen - vormen de grondslag voor de strafoplegging. Daartegenover staat dat de gevolgen van het ongeval verdachte sterk hebben aangegrepen en hij zal moeten leven met de wetenschap dat door zijn toedoen iemand is komen te overlijden. Verdachte heeft weliswaar schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, maar het gaat hier niet om de, binnen de kaders van de geschonden norm, zwaarste vorm van schuld. Dit dient ook tot uitdrukking te komen in de strafmaat. Ten slotte houdt het hof in het voordeel van de verdachte rekening met het feit dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest en dat het aannemelijk is dat verdachte in zijn werkzaamheden als zelfstandig schipper door het gemis van zijn rijbewijs (te) sterk wordt beperkt. Dit alles vormt voor het hof reden de door de rechtbank opgelegde rij-ontzegging (van 12 maanden) te matigen in die zin dat die niet deels maar geheel voorwaardelijk zal worden opgelegd. Evenals de rechtbank acht het hof gelet op hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 100 uren, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis.

Ontzegt de verdachte terzake van het primair bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 (twaalf) maanden.

Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Aldus gewezen door

mr M. Otte, voorzitter,

mr P.R. Wery en mr A.G. Coumans, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. R. Robroek, griffier,

en op 4 mei 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.