Home

Gerechtshof Arnhem, 01-06-2010, ECLI:NL:GHARN:2010:BN9994 BN0249, 200.045.530

Gerechtshof Arnhem, 01-06-2010, ECLI:NL:GHARN:2010:BN9994 BN0249, 200.045.530

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
1 juni 2010
Datum publicatie
5 juli 2010
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2010:BN0249
Zaaknummer
200.045.530

Inhoudsindicatie

Geen beslagvrije voet t.a.v. schuldenaar die niet in Nederland woont, of daar geen vaste verblijfplaats heeft, tenzij deze aantoont dat hij buiten die vorderingen onvoldoende middelen van bestaan heeft.

Uitspraak

Beschikking d.d. 1 juni 2010

Zaaknummer 200.045.530

HET GERECHTSHOF ARNHEM

Nevenzittingsplaats Leeuwarden

Beschikking in de zaak van

[appellant],

wonende te [woonplaats] (Frankrijk),

appellant,

hierna te noemen: [appellant],

advocaat mr. W.Y. Hofstra, kantoorhoudende te Hilversum,

tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],

geïntimeerde,

hierna te noemen: [geïntimeerde],

procureur mr. I.M.G Maste, kantoorhoudende te Almere.

Het geding in eerste aanleg

Bij beschikking van 8 juli 2009 heeft de rechtbank te Zwolle-Lelystad, sector kanton-locatie Lelystad, met betrekking tot de door [geïntimeerde] ten laste van [appellant] gelegde beslagen over de periode van 5 maart 2009 tot 8 juli 2009 een beslagvrije voet vastgesteld gelijk aan de norm voor een alleenstaande, zijnde een bedrag van € 808,83 per maand.

De kantonrechter heeft het door [appellant] overigens verzochte afgewezen.

Het geding in hoger beroep

Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 6 oktober 2009, heeft [appellant] verzocht de beschikking van 8 juli 2009 te vernietigen en, opnieuw recht doende, het verzoek van [appellant] alsnog toe te wijzen en te bepalen bij arrest, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, ex artikel 475e Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een beslagvrije voet vast te stellen, tenminste gelijk aan de norm voor een alleenstaande althans op een bedrag als uw gerechtshof in goede justitie vermeent te behoren, met ingang van 1 januari 2009 tot de gelegde beslagen zullen zijn opgeheven, kosten rechtens.

Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 27 november 2009, heeft [geïntimeerde] het verzoek bestreden en geconcludeerd dat het gerechtshof de beschikking van 8 juli 2009 zal bevestigen en derhalve het beroep zal afwijzen onder veroordeling van [appellant] in de kosten van beide procedures, subsidiair in de kosten van deze procedure.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 19 april 2010 met bijlagen, van mr. Hofstra.

Ter zitting van 29 april 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn [geïntimeerde] en de advocaten van beide partijen.

De beoordeling

De vaststaande feiten.

1. [appellant] heeft geen grieven opgeworpen tegen de door de kantonrechter in rechtsoverweging 1.1. tot en met 1.9. van de beschikking van 8 juli 2009 weergegeven vaststaande feiten, zodat het hof daarvan zal uitgaan.

2. Het geschil gaat over het volgende.

2.1. Partijen zijn op [trouwdag] met elkaar gehuwd en hebben zich gevestigd in Frankrijk.

Uit het huwelijk is op [geboortedatum] een kind geboren genaamd [kind], hierna ook: [kind].

2.2. Partijen zijn sinds 2005 verwikkeld in een echtscheidingsprocedure.

[appellant] woont nog in Frankrijk en [geïntimeerde] is met het kind woonachtig in Nederland.

2.3. Bij beschikking van 25 mei 2005 heeft de Arrondissementsrechtbank van Guéret, Frankrijk, bij wijze van voorlopige voorziening onder meer bepaald dat [appellant] aan [geïntimeerde] voor de verzorging en opvoeding van [kind] een bedrag van € 300,-- per maand moet voldoen en bij wijze van onderhoudsplicht jegens [geïntimeerde] een bedrag van € 200,-- per maand.

2.4. De rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 31 januari 2008 voornoemde, in Frankrijk gewezen beschikking van 25 mei 2005 in Nederland uitvoerbaar bij voorraad verklaard voor zover het betreft de door de Franse rechter aan [geïntimeerde] en [kind] toegewezen onderhoudsgelden en de indexering daarvan.

2.5. Bij beschikking van 25 september 2008 heeft de rechtbank te 's-Gravenhage bepaald dat [appellant] met ingang van 25 september 2008 voorlopig een bedrag van € 3.358,33 per maand zal verstrekken tot levensonderhoud van [geïntimeerde] en een bedrag van € 600,-- per maand voor de verzorging en opvoeding van [kind].

2.6. Op 11 november 2008 is door [geïntimeerde] executoriaal derdenbeslag gelegd op de periodieke uitkering van [appellant] bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, hierna UWV, en op 2 december 2008 is er tevens executoriaal derdenbeslag gelegd door [geïntimeerde] op de periodieke uitkering bij de Stichting Pensioenfonds ABP, hierna ABP.

2.7. Bij beschikking van 23 april 2009 heeft de rechtbank te 's-Gravenhage onder meer de beschikking van de rechtbank van 25 september 2008 gewijzigd in die zin dat de door [appellant] aan [geïntimeerde] te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud met ingang van 23 april 2009 voorlopig is bepaald op € 1.446,-- per maand.

De geschilpunten

3. [appellant] stelt in grief I in essentie dat de kantonrechter ten onrechte de toepassing van de beslagvrije voet per 8 juli 2009 heeft beëindigd.

[appellant] voert daartoe aan dat hij naast de verschuldigde onderhoudsgelden nog een aanzienlijke achterstand in de alimentatiebetalingen moet voldoen die via de gelegde beslagen op zijn uitkeringen bij het UWV en het ABP zal worden geïnd, zodat hij ondanks de verlaging van de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van [geïntimeerde] per 23 april 2009, niet voldoende middelen van bestaan overhoudt.

Voorts is [appellant] in grief II van mening dat de kantonrechter ten onrechte de beslag vrije voet niet met terugwerkende kracht tot januari 2009 heeft vastgesteld.

4. [geïntimeerde] stelt dat de beschikking van de kantonrechter in stand dient te blijven.

5. Het hof overweegt als volgt.

5.1. Ter zitting is gebleken dat partijen het er over eens zijn dat er een achterstand is in de betaling van de door [appellant] ten behoeve van [geïntimeerde] en [kind] verschuldigde alimentatiebedragen. Over de hoogte van die achterstand verschillen partijen van mening, maar volgens beide partijen gaat het om een aanzienlijk bedrag.

Het hof is dan ook van oordeel dat de omstandigheid dat vanaf 23 april 2009 de door [appellant] te betalen bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van [geïntimeerde] is verlaagd, niet uitsluit dat de uitkeringen waarop beslag is gelegd toch nog via dat beslag volledig zullen worden geïnd gedurende de periode dat de ontstane achterstanden in de alimentatiebetalingen nog niet zijn voldaan.

Er zal daarom ook voor de periode vanaf 8 juli 2009 moeten worden onderzocht of de stelling van [appellant] dat hij aanspraak kan maken op een beslagvrije voet doelt treft.

6. Ingevolge artikel 475e Rv geldt voor vorderingen van een schuldenaar die niet in Nederland woont of niet in Nederland vast verblijft geen beslagvrije voet, tenzij deze schuldenaar aantoont dat hij buiten die vorderingen onvoldoende middelen van bestaan heeft. Hieruit volgt dat de schuldenaar, in dit geval [appellant], dient te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat hij over onvoldoende middelen van bestaan beschikt. De strekking van artikel 475e Rv is immers dat een schuldenaar die in Nederland geen vaste verblijfplaats heeft, wordt geacht naast de inkomstenbronnen waarop beslag is gelegd, over bronnen van inkomsten te beschikken die voldoende bestaansmiddelen opleveren.

7. [appellant] heeft gesteld dat hij, naast de uitkeringen van het UWV en het ABP waarop beslag is gelegd, thans geen andere inkomsten en/of vermogen heeft.

[geïntimeerde] heeft dat gemotiveerd bestreden. Zij stelt dat [appellant], naast zijn inkomsten uit de uitkeringen waarop beslag is gelegd, nog inkomen uit een antiekhandel heeft, alsmede beschikt over vermogen waaruit hij inkomsten kan verwerven. [geïntimeerde] heeft tevens bescheiden overgelegd betreffende vermogensbestanddelen die volgens haar in of omstreeks 2005 aan [appellant] toebehoorden.

In reactie daarop heeft [appellant] niet bestreden dat hij in het verleden over de door [geïntimeerde] bedoelde liquide vermogensbestanddelen heeft beschikt. Volgens [appellant] zijn deze vermogensbestanddelen echter inmiddels uitgegeven aan advocatenkosten, kosten voor bezoek van het kind van partijen en dergelijke. Hij stelt nog wel over twee woningen te beschikken. Hij woont in één daarvan. Volgens hem staat de andere leeg.

8. [appellant] heeft echter geen, althans onvoldoende, bescheiden overgelegd die zijn stelling dat de liquide middelen waarover hij in of omstreeks 2005 nog beschikte, inmiddels zijn opgegaan en/of waaruit blijkt dat hij naast de uitkeringen waarop beslag is gelegd, niet beschikt over andere inkomsten en/of vermogen waaruit hij redelijkerwijs inkomsten kan verkrijgen.

Het overleggen van nota's van zijn advocaat en enkele andere facturen, acht het hof zonder inzicht in het totale verloop van het in 2005 aanwezige vermogen en de inkomsten van [appellant] sinds 2005 - wat ontbreekt - volstrekt onvoldoende.

[appellant] heeft naar het oordeel van het hof daarom en gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde], niet voldaan aan zijn stelplicht in deze.

9. Het hof acht om die reden voor nadere bewijslevering, als door [appellant] aangeboden, geen plaats.

9.1. Het voorgaande brengt mee dat grief I ten dele slaagt, maar dat zulks [appellant] niet baat. Grief II faalt.

9.2. Aan het vorenoverwogene doet niet af dat de rechtbank te 's-Gravenhage in de beschikking van 23 april 2009 tot een andere verdeling van de stel- en bewijsplicht is gekomen, nu deze beslissing in ander soort procedure, namelijk in een alimentatieprocedure, is gegeven, waarin andere regels gelden met betrekking tot stelplicht en bewijslast.

De slotsom

10. Het hof zal de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

11. Het hof ziet voorts in de omstandigheden dat [appellant] in hoger beroep in het ongelijk wordt gesteld en dat hij in hoger beroep slechts zeer weinig stukken heeft overgelegd die zijn standpunt zouden kunnen ondersteunen, aanleiding om hem te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep (tarief II, 2 punten)

De beslissing

Het gerechtshof:

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;

veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak begroot op € 313,-- aan verschotten en € 1.788,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat, te voldoen aan de griffier van dit hof, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv.

Aldus gegeven door mrs. Bosch, voorzitter, Verschuur en Schipmölder, raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 1 juni 2010 in bijzijn van de griffier.