Home

Gerechtshof Arnhem, 15-06-2010, BM9849, 09-00409

Gerechtshof Arnhem, 15-06-2010, BM9849, 09-00409

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
15 juni 2010
Datum publicatie
1 juli 2010
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2010:BM9849
Formele relaties
Zaaknummer
09-00409

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Verwijzingsprocedure HR 27 november 2009. Inspecteur slaagt in bewijslast dat verzoek om voorlopige teruggaaf is gedaan. Heffingsrente gematigd tot drie maanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belastingrecht

nummer 09/00409

uitspraakdatum: 15 juni 2010

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 13 december 2006, nummer AWB 06/1248 in het geding gedingen tussen de Inspecteur

en

X te Z (hierna: belanghebbende).

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1 Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. Met deze aanslag heeft de Inspecteur een voorlopige aanslag verrekend, hetgeen resulteerde in een te betalen bedrag van € 1.468. Gelijktijdig met de aanslag heeft de Inspecteur bij beschikking aan belanghebbende een bedrag van € 161 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2 Belanghebbende is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 18 april 2006 niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar

.

1.3 Belanghebbende heeft bij brief van 22 mei 2006 beroep ingesteld bij de rechtbank Leeuwarden (hierna: de Rechtbank).

1.4 De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover dit was gericht tegen de (uitspraak op bezwaar inzake de) beschikking heffingsrente, de uitspraak op bezwaar inzake de beschikking heffingsrente vernietigd en de bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente verminderd tot nihil.

1.5 De Inspecteur heeft tegen deze uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden. Het gerechtshof te Leeuwarden heeft bij uitspraak van 16 november 2007 het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, alsmede de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.6 Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken van het gerechtshof te Leeuwarden beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 27 november 2009 heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof te Leeuwarden vernietigd, voor zover deze betrekking heeft op de beschikking inzake de heffingsrente en het geding verwezen naar het gerechtshof te Arnhem.

1.7 Tot de stukken van het geding behoren de van de Hoge Raad ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.8 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2010 te Arnhem. Daarbij is de Inspecteur is verschenen. Belanghebbende is, met voorafgaande kennisgeving aan het Hof, niet verschenen.

2. De vaststaande feiten

2.1 Voor de feiten verwijst het Hof naar de door het gerechtshof te Leeuwarden vastgestelde feiten. In onderdeel 2 van zijn uitspraak heeft dit gerechtshof de feiten als volgt vastgesteld:

“2.1 De inspecteur heeft met dagtekening 15 januari 2002 aan belanghebbende een voorlopige aanslag IB/PVV voor het jaar 2002 opgelegd. Hierbij heeft de inspecteur de door belanghebbende verschuldigde IB/PVV berekend op nihil en heeft hij ter zake van de voor belanghebbende geldende algemene heffingskorting van € 1.648,-- een teruggave van IB/PVV aan haar verleend. De voorlopige aanslag resulteerde dus in een voorlopige teruggaaf van in totaal € 1.648,-. Deze voorlopige teruggaaf werd in het jaar 2002 in maandelijkse termijnen uitbetaald aan belanghebbende.

2.2 Belanghebbendes echtgenoot heeft op 24 april 2003 zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2002 ingediend bij de inspecteur. Met dagtekening 14 juni 2003 heeft de inspecteur aan belanghebbendes echtgenoot overeenkomstig deze aangifte een aanslag IB/PVV voor het jaar 2002 opgelegd. Hierbij heeft de inspecteur de door belanghebbendes echtgenoot verschuldigde IB/PVV na toepassing van de voor hem geldende heffingskortingen vastgesteld op een bedrag van € 180,--.

2.3 Nadat de inspecteur was gebleken dat belanghebbendes echtgenoot voor het jaar 2002 tot niet meer dan tot een bedrag van € 180,-- aan IB/PVV was verschuldigd, heeft de inspecteur met dagtekening 16 december 2005 aan belanghebbende voor het jaar 2002 een aanslag IB/PVV opgelegd. Deze aanslag leidde ertoe dat belanghebbende het bij de hiervoor onder punt 2.1 bedoelde voorlopige aanslag teruggegeven bedrag van € 1.648,-- tot een bedrag van € 1.468,-- (€ 1.648,-- minus € 180,-- ) moest terugbetalen. Over dit bedrag van € 1.468,-- heeft de inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 161,-- heffingsrente in rekening gebracht.

2.4 Bij brief van 13 januari 2006, ingekomen bij de inspecteur op 16 januari 2006, heeft belanghebbende naast uitstel van betaling tevens verzocht om kwijtschelding van de aan haar voor het jaar 2002 opgelegde aanslag IB/PVV. Bij brief van 23 januari 2006 heeft de ontvanger van de Belastingdienst/P in reactie hierop aangegeven dat een verzoek om kwijtschelding alleen in behandeling kan worden genomen als dat is gedaan op een verzoekformulier kwijtschelding. Dit door de ontvanger bij zijn brief gevoegde formulier heeft belanghebbende vervolgens op 24 januari 2006 ingevuld bij de genoemde ontvanger ingediend.

2.5 Bij brief van 21 februari 2006, ingekomen bij de inspecteur op 22 februari 2006, heeft belanghebbende aangegeven dat zijn (Hof: haar) -hiervoor onder punt 2.4 bedoelde- brief van 13 januari 2006 was bedoeld om te gelden als een bezwaarschrift.

2.6 De hiervoor onder punt 2.5 bedoelde brief heeft de inspecteur aangemerkt als een bezwaarschrift gericht tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2002 opgelegde aanslag IB/PVV.

Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur dit bezwaar wegens termijnoverschrijding niet- ontvankelijk verklaard.”

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 In geschil is of terecht heffingsrente in rekening is gebracht en zo ja, of deze tot een juist bedrag is vastgesteld.

3.2 De Inspecteur beantwoordt deze vragen bevestigend, belanghebbende ontkennend.

3.3 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

4.1 Voor zover belanghebbende in verweer bepleit dat de aanslag dient te worden verminderd, is het Hof van oordeel dat dit, gelet op de verwijzingsopdracht van de Hoge Raad, niet aan de orde kan komen.

4.2 Belanghebbende heeft betwist dat zij voor het jaar 2002 een verzoek om een voorlopige teruggave heeft ingediend. Nu belanghebbende nimmer een dergelijk verzoek heeft gedaan, zo verstaat het Hof belanghebbende, zou de thans in geschil zijnde aan belanghebbende in rekening gebrachte heffingsrente in strijd zijn met het zorgvuldigheidsbeginsel. De Rechtbank heeft naar het oordeel van het Hof terecht geoordeeld dat de bewijslast dat belanghebbende een dergelijk verzoek om een voorlopige teruggave heeft gedaan op de Inspecteur rust.

4.3 Het Hof acht de Inspecteur hierin geslaagd. De Inspecteur heeft een systeemprint overgelegd waaruit blijkt dat in het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst is opgenomen dat op 24 september 2001 bij de Belastingdienst een elektronisch verzoek om een voorlopige teruggave is binnengekomen. De Inspecteur heeft daarnaast in het naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad ingediende “verweerschrift” gesteld dat in het onderhavige jaar de algemene heffingskorting alleen op verzoek van de belastingplichtige werd uitbetaald. De gegevens uit het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst bezien in samenhang met de verklaring van de Inspecteur, maken dat het Hof het aannemelijk acht dat belanghebbende op 24 september 2001 een elektronisch verzoek om een voorlopige teruggave heeft gedaan.

4.4 Het vorenstaande betekent echter naar het oordeel van het Hof niet dat de beschikking heffingsrente tot een juist bedrag is vastgesteld. De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de Inspecteur op 24 april 2003 - de dag waarop de Inspecteur de aangifte IB/PVV 2002 van de echtgenoot van belanghebbende ontving - beschikte over alle gegevens die nodig waren om de aanslag aan belanghebbende op te leggen. De aanslag is uiteindelijk opgelegd op 16 december 2005. Naar het oordeel van het Hof is in het onderhavige geval de aanspraak die belanghebbende in 2002 kon maken op uitbetaling van de algemene heffingskorting zozeer afhankelijk van de door haar echtgenoot over dat jaar verschuldigde inkomsten¬belasting/premie volksverzekeringen, dat de Inspecteur het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden door niet binnen drie maanden na de ontvangst van de aangifte IB/PVV 2002 van haar echtgenoot aan belanghebbende een (nadere voorlopige) aanslag op te leggen (vergelijk Hoge Raad 25 september 2009, nr. 07/13.362, LJN BJ8524). Dit betekent dat de berekening van de heffingsrente wegens schending van het zorgvuldigheidsbeginsel moet worden beperkt tot het tijdvak 1 januari 2003 tot 24 juli 2003.

4.5 De Inspecteur heeft ter zitting naar voren gebracht dat om doelmatigheidsredenen bewust gekozen is de aanslag eerst in december 2005 op te leggen. De door de Inspecteur opgevoerde redenen vormen naar het oordeel van het Hof geen bijzondere omstandigheden die meebrengen dat de overschrijding van de termijn van drie maanden niet aan hem te wijten is en brengen het Hof derhalve niet tot een ander oordeel

Slotsom

Het hoger beroep van de Inspecteur is gegrond.

5. Proceskosten

Het Hof ziet in het feit dat het verweer van belanghebbende gedeeltelijk slaagt aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Het Hof stelt deze vast op € 75 voor reis- en verblijfskosten in verband met het bijwonen van de zitting van het gerechtshof te Leeuwarden. Andere kosten die voor vergoeding in aanmerking komen zijn gesteld noch aannemelijk geworden.

6. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze ziet op (de uitspraak op bezwaar met betrekking tot) de beschikking heffingsrente;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- verklaart belanghebbende ontvankelijk in haar bezwaar;

- verklaart het bezwaar van belanghebbende voor zover gericht tegen de beschikking heffingsrente gegrond;

- vermindert de bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente tot heffingsrente berekend over het tijdvak 1 januari 2003 tot 24 juli 2003;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 75.

Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.

De beslissing is op 15 juni 2010 in het openbaar uitgesproken.

De griffier, De voorzitter,

(A. Vellema) (R.A.V. Boxem)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

Postbus 20303,

2500 EH Den Haag.

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.