Home

Gerechtshof Arnhem, 19-11-2008, BG6669, 08-00004 en 08-00034

Gerechtshof Arnhem, 19-11-2008, BG6669, 08-00004 en 08-00034

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
19 november 2008
Datum publicatie
12 december 2008
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2008:BG6669
Formele relaties
Zaaknummer
08-00004 en 08-00034

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting.

Heffing bij verplaatsing van feitelijke leiding naar de Nederlandse Antillen niet toetsbaar aan artikel 43 of artikel 56 EG-verdrag.

Uitspraak

uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector belasting

nummers 08/00004 en 08/00034

Uitspraakdatum: 19 november 2008

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

X B.V. te Z (Curaçao) (per 28 januari 2005 als gevolg van een juridische fusie opgegaan in Y B.V.) (hierna: belanghebbende)

en dat van

de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)

tegen de (gerectificeerde) uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 29 november 2007, nummer AWB 06/5835, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.

1. Loop van het geding

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de vennootschapsbelasting opge-legd naar een belastbaar bedrag van € 2.135.019. De Inspecteur heeft gelijktijdig met het opleg-gen van de aanslag een verliesverrekeningsbeschikking afgegeven waarbij het verrekende verlies over het onderhavige jaar is vastgesteld op € 92.854. In het aanslagbiljet is tevens een verliesvast-stellingsbeschikking van nihil begrepen.

1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag, de verliesverrekeningsbeschikking en de verlies-vaststellingsbeschikking bezwaarschriften ingediend, waarbij zij het standpunt heeft ingenomen dat het belastbaar bedrag vastgesteld moet worden op negatief € 305.763. De Inspecteur heeft de aanslag en de beschikkingen bij zijn uitspraken op bezwaar gehandhaafd.

1.3. Belanghebbende is tegen deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Recht-bank heeft het beroep gegrond verklaard en het belastbaar bedrag (na rectificatie) vastgesteld op € 885.943 en de beschikkingen gehandhaafd.

1.4. Tegen deze uitspraken van de Rechtbank zijn zowel belanghebbende als de Inspecteur in hoger beroep gekomen bij dit Hof. Belanghebbende en de Inspecteur hebben verweerschriften ingediend.

1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 4 september 2008 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, A, tot bijstand van de gemachtigde, en de Inspecteur. Belanghebbendes gemachtigde heeft ter zitting een pleit-nota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. De inhoud van deze pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt. Van de zitting is het proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Vaststaande feiten

Het Hof verwijst voor de feiten naar hetgeen door de Rechtbank is vastgesteld en voegt daaraan nog het volgende toe.

2.1. Na de juridische fusie op 28 januari 2005 is belanghebbende opgegaan in Y B.V. Belang-hebbende en Y B.V. waren op het moment van de juridische fusie beiden gevestigd op het adres a-straat 1, 1234, Z, Curaçao, Nederlandse Antillen.

2.2. De aanslag draagt de dagtekening 23 juli 2005 en het aanslagnummer 0000.00.001.V.16.0112. De aanslag was gericht aan:

X B.V.

POSTBUS 001

1234 AB R

2.3. Het fiscale nummer van belanghebbende luidde 0000.00.001.

2.4. De Belastingdienst gebruikte gedurende een reeks van jaren voor haar correspondentie aan belanghebbende en Y B.V. het correspondentieadres van de gemachtigde van belanghebbende: Postbus 001, 1234 AB te R.

2.5. De activiteiten die belanghebbende verrichtte, beperkten zich tot normaal vermogensbe-heer waaronder het beleggen in beursgenoteerde aandelen en obligaties (hierna: de effecten). De effecten zijn na 20 december 2001, het moment van verplaatsing van de feitelijke leiding, over-gebracht naar de Nederlandse Antillen.

2.6. De Inspecteur heeft het verschil tussen de nominale waarde en de waarde in het economi-sche verkeer van de schuld aan Y B.V. tot de winst van belanghebbende gerekend.

3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen

3.1. Partijen houdt verdeeld, of:

- het aanslagbiljet, waarmee de aanslag en de beschikkingen zijn bekendgemaakt, een juiste tenaamstelling en adressering kent;

- de eindafrekeningsbepaling van artikel 15c van de Wet Vpb in strijd is met de vrijheid van kapitaalverkeer ex artikel 56 van het EG-verdrag.

3.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de Rechtbank ten onrechte de belastbare winst met een bedrag van € 23.610 heeft gecorrigeerd. De uitspraak van de Rechtbank kan reeds hierom niet in stand blijven.

3.3. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.

3.4. Belanghebbende meent dat de aanslag vernietigd dient te worden nu deze niet de naam en het vestigingsadres van Y B.V. vermeldt. Zij verwijst daarvoor mede naar de uitspraak van dit Hof van 11 oktober 2006, kenmerk 04/00823. Daarnaast is zij van mening dat heffing over de op het moment van emigratie aanwezige stille reserves in de effecten in strijd is met artikel 56 EG. Aan de toetsing van artikel 43 EG komt belanghebbende niet toe, omdat belanghebbende geen onderneming uitoefent. Haar activiteiten beperken zich tot normaal vermogensbeheer.

3.5. De Inspecteur meent dat de tenaamstelling en adressering van de aanslag juist zijn en dat de heffing ingevolge artikel 15c van de Wet Vpb niet in strijd is met de vrijheid van kapitaalver-keer. Voor het geval het Hof op het hoger beroep van Y B.V., nummer 08/00035, de uitspraak van de Rechtbank bevestigt, stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat de correctie van € 1.225.466 terzake van de schuld aan Y B.V. moet komen te vervallen.

3.6. Daaraan is mondeling toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.

3.7. Belanghebbende verzoekt primair de aanslag en de verliesverrekeningsbeschikking te vernietigen wegens een verkeerde tenaamstelling. Subsidiair verzoekt zij, naar het Hof begrijpt, het verlies vast te stellen op € 212.909, de aanslag te verminderen tot nihil en de verliesverreke-ningsbeschikking te vernietigen.

3.8. De Inspecteur concludeert primair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van zijn uitspraak op bezwaar en subsidiair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en zijn uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot € 909.553.

4. Beoordeling van het geschil

Tenaamstelling en adressering aanslag(biljet)

4.1. De vennootschapsbelasting wordt van de belastingplichtige geheven bij wege van aanslag, zodat de aanslag in beginsel op diens naam gesteld dient te worden. Belanghebbende was in het jaar 2001 zelfstandig belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Nu de aanslag de naam van belanghebbende vermeldt en in het aanslagnummer het fiscaalnummer van belanghebbende is begrepen, is geen sprake van een onjuiste tenaamstelling, zoals belanghebbende verdedigt. Bij belanghebbende bestond er ook geen misverstand over dat deze aanslag aan haar was gericht, aangezien zij eerst in haar beroep tegen de uitspraak op bezwaar klaagt over de tenaamstelling en adressering van de aanslag. De Inspecteur heeft de aanslag verstuurd aan het correspondentie-adres van belanghebbende. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende de Inspecteur heeft verzocht correspondentie niet langer aan haar gemachtigde te richten. Belanghebbende is door de adressering niet in enig procesbelang geschaad, gelet op het tijdig door zijn gemachtigde inge-diende bezwaarschrift.

4.2. De verwijzing naar de uitspraak van dit Hof van 11 oktober 2006, kenmerk 04/00823, doet hieraan niet af. Daargelaten of deze uitspraak, na het daartegen ingestelde beroep in cassatie en gelet op de conclusie van Advocaat-Generaal Van Hilten, in stand blijft, betreft het hier geen gelijk geval. Het betreft een andere belastingwet en een andere tenaamstelling. Voor de vennoot-schapsbelasting volgt uit het arrest van 19 september 2003, nr. 38 372, BNB 2003/370*, dat ook een aanslag opgelegd kan worden, indien een belastingsubject na afloop van het desbetreffende jaar heeft opgehouden te bestaan.

Vrijheid van kapitaalverkeer

4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende in 2001 is opgehouden in Nederland belastbare winst te genieten en wel op het moment van verplaatsing van de feitelijke leiding. Partijen menen dat op grond van artikel 15c van de Wet Vpb belasting geheven dient te worden over het verschil tussen de waarde in het economische verkeer en de boekwaarde van de effecten op het moment van verplaatsing van de feitelijke leiding naar de Nederlandse Antillen. Dit ver-schil is door partijen bepaald op € 1.215.316. Partijen passen, naar het oordeel van het Hof, ten onrechte artikel 15c van de Wet Vpb toe. Nu vaststaat dat pas na het verplaatsen van haar feitelij-ke leiding de vermogensbestanddelen van belanghebbende vanuit Nederland zijn overgebracht naar de Nederlandse Antillen en niet gelijktijdig of voor de verplaatsing, kan dit artikel reeds hierom geen toepassing vinden. Het waardeverschil is wel belast op basis van artikel 15d van de Wet Vpb, omdat de feitelijke leiding van belanghebbende is verplaatst en belanghebbende daar-mee is opgehouden in Nederland belastbare winst te genieten.

4.4. Belanghebbende stelt dat heffing over de in de effecten begrepen stille reserves op het moment van zetelverplaatsing in strijd is met artikel 56 EG. Deze stelling kan zowel zien op de toepassing van artikel 15c als artikel 15d van de Wet op de Vpb. Het Hof gaat er daarom van uit dat belanghebbendes beroep op schending van artikel 56 EG eveneens ziet op de toepassing van artikel 15d van de Wet Vpb.

4.5. De heffing ingevolge artikel 15d van de Wet Vpb ziet in casu op het moment dat belang-hebbendes belastingplicht eindigt door de verplaatsing van haar feitelijke leiding naar de Neder-landse Antillen. Schending van de vrijheid van vestiging ligt dan in de rede. Aan een toetsing aan artikel 43 EG komt het Hof echter niet toe, omdat deze bepaling niet van toepassing is verklaard op de landen en gebieden overzee, waaronder de Nederlandse Antillen (vgl. HR 13 juli 2001, nr. 35 333, BNB 2001/323c* en 24 oktober 2003, nr. 37 565, BNB 2004/257c*)

4.6. Aan een schending van de vrijheid van kapitaalverkeer komt het Hof evenmin toe. Artikel 15d van de Wet Vpb leidt tot een heffing op het moment dat een belastingplichtige ophoudt in Nederland belastbare winst te genieten. De verplaatsing van het kapitaal vanuit Nederland naar een ander land is voor deze heffing niet relevant. De omstandigheid dat na de verplaatsing van de feitelijke leiding de effecten naar de Nederlandse Antillen zijn overgeboekt, maakt dit niet an-ders.

4.7. Belanghebbende vergelijkt zichzelf, vanwege het ontbreken van een onderneming, met een emigrerende particuliere belegger. Voor zover belanghebbende daarmee bedoelt te stellen dat de emigratie van een dergelijke belegger valt onder het kapitaalverkeer, faalt deze stelling. Voor die situatie wordt onder kapitaalverkeer begrepen: “Overmaking van door ingezetenen gevormde tegoeden, in geval van emigratie, op het tijdstip van hun vestiging of tijdens hun verblijf in het buitenland” (onderdeel XI, onder F, van de nomenclatuur in de bijlage bij richtlijn 88/361/EEG van de Raad van 24 juni 1988 voor de uitvoering van artikel 67 van het Verdrag). Ofschoon deze bijlage slechts een indicatieve waarde heeft voor hetgeen het begrip “kapitaalverkeer” omvat, leidt het Hof hieruit af dat niet de verplaatsing van de feitelijke leiding zelf, maar de daadwerke-lijke overboeking van de effecten getoetst dient te worden aan artikel 56 EG. Van een heffing terzake van de overboeking van de effecten is het Hof niet gebleken.

4.8. Zelfs als al aangenomen moet worden dat de heffing op grond van artikel 15d van de Wet Vpb een schending vormt van de vrijheid van kapitaalverkeer en de rangorde tussen de verschil-lende vrijheden niet in de weg staat aan de toetsing aan artikel 56 EG, dan brengt de standstillbe-paling van artikel 57 EG met zich dat artikel 15d van de Wet Vpb toch toegepast mag worden. Artikel 15d van de Wet Vpb is immers een voortzetting van het al op 31 december 1993 bestaan-de artikel 8 van de Wet Vpb juncto artikel 16 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

4.9. Het Hof heeft in de gelijktijdig gedane uitspraak op het hoger beroep van Y B.V., nummer 08/00035, de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. Hiermee komt de correctie terzake van de schuld aan Y B.V. - in overeenstemming met het onder 3.4 weergegeven standpunt van de In-specteur - te vervallen. In zoverre slaagt het hoger beroep van belanghebbende.

4.10. Het hoger beroep van de Inspecteur slaagt eveneens, gelet op de volgens partijen ten on-rechte door de Rechtbank aangebrachte correctie op de belastbare winst van € 23.610 (zie over-weging 3.2.).

5. Slotsom

Zowel het hoger beroep van belanghebbende als dat van de Inspecteur is gegrond.

6. Kosten

Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belangheb-bende voor de behandeling van zijn hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze proceskosten zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 2,5 (proceshandelingen) maal € 322 maal 1 is € 805.

7. Beslissing

Het Gerechtshof:

- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens haar beslissingen over de verliesverrekeningsbeschikking, de proceskostenvergoeding en het griffierecht;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de aanslag;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 909.553;

- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 805 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende dient te ver-goeden;

- gelast dat de Staat aan belanghebbende het griffierecht vergoedt van € 428.

Aldus gedaan te Arnhem door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. G.W.J.M. Kampschöer, raadsheren, in aanwezigheid van drs. V.F.R. Woeltjes als griffier. De beslissing is op 19 november 2008 in het openbaar uitgesproken.

(V.F.R. Woeltjes) (R.F.C. Spek)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 november 2008.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),

postbus 20303, 2500 EH Den Haag

(bezoekadres: Kazernestraat 52).

Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.