Home

Gerechtshof Arnhem, 12-11-2002, AF0073, 21-001572-02

Gerechtshof Arnhem, 12-11-2002, AF0073, 21-001572-02

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Parketnummer: 21-001572-02

Uitspraak dd.: 12 november 2002

TEGENSPRAAK

Gerechtshof te Arnhem

economische kamer

Tussenarrest

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Almelo van 2 april 2002 in de strafzaak tegen

[W. P.],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],

wonende te [woonplaats], [adres].

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 oktober 2002 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van hetgeen door de advocaat-generaal en door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn hoger beroep

Namens verdachte is gesteld dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep nu de officier van justitie er blijk van zou hebben gegeven het vonnis van de rechtbank niet te hebben begrepen en de officier geen nieuwe argumenten heeft aangevoerd, terwijl een volledige, nieuwe behandeling van alle feiten met inname van alle oude posities door het openbaar ministerie en de verdediging in strijd met de beginselen van een goede procesorde zou zijn.

Dit verweer miskent de aard van het hoger beroep, dat een geheel nieuwe behandeling van de zaak ter terechtzitting meebrengt. Het hof verwerpt het verweer.

Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk in zijn hoger beroep dient te worden verklaard nu de raadsman de appelmemorie van de officier van justitie pas één week voor de zitting in hoger beroep heeft ontvangen.

Het hof verwerpt dit verweer nu artikel 410, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering geen bepaling van dwingendrechtelijke aard is, en de appelmemorie na ontvangst op de griffie van het hof zo spoedig mogelijk aan de raadsman ter beschikking is gesteld.

Het openbaar ministerie kan in het hoger beroep worden ontvangen.

Verzoek met betrekking tot de videoband van een persconferentie / het horen van mr Manschot

De verdediging heeft subsidiair gesteld dat het openbaar ministerie de onschuldpresumptie heeft geschonden door tijdens een persconferentie te verklaren dat bij SE Fireworks op 13 mei 2000 te veel vuurwerk was opgeslagen. Primair is het openbaar ministerie verzocht te bevorderen dat de videoband van de persconferentie aan de verdediging wordt overgelegd. Subsidiair is het hof verzocht mr R.J. Manschot, toenmalig hoofdofficier van justitie in het arrondissement Almelo, hieromtrent als getuige te horen.

Het primaire verzoek is gericht tot het openbaar ministerie en behoeft derhalve geen beantwoording door het hof. Mocht het verzoek aldus behoren te worden verstaan dat het hof wordt verzocht de overlegging van de videoband te bevelen ter voeging in het strafdossier, dan wijst het hof dit verzoek af, aangezien niet is gesteld noch overigens aannemelijk is geworden dat dit voor enige door het hof te nemen beslissing noodzakelijk is.

Het subsidiaire verzoek tot het horen van mr Manschot wordt afgewezen. Daargelaten de vraag of er sprake is geweest van schending van de onschuldpresumptie, nu de relevantie voor enige door het hof te nemen beslissing niet is gesteld noch overigens aannemelijk is geworden, acht het hof het horen van mr Manschot niet noodzakelijk.

Verzoek tot het horen van officier van justitie mr A. de Muij

De verdediging wenst subsidiair mr De Muij te horen over de vraag waarom hij meende dat de anonieme verdachte van de brandstichting op het terrein van SE Fireworks op 13 mei 2000 mogelijk contact zou opnemen met de verdachte Pater.

Ingevolge het bepaalde in artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering mag de telecommunicatie van een ieder worden getapt, indien dat in het belang van het onderzoek is en er een redelijk vermoeden is dat gesprekken met de (anonieme) verdachte via het betreffende telefoonnummer zullen worden gevoerd.

Op het moment dat de machtiging tot het afluisteren van de telecommunicatie van verdachte werd verzocht bestond het vermoeden dat verdachte betrokken was bij of wetenschap had over het ontstaan van de brand. Daarmee is voldaan aan de voorwaarde daaromtrent gesteld in artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering.

Overigens is niet gesteld, noch aannemelijk geworden dat het horen van deze getuige van belang is met het oog op enige door het hof te nemen beslissing. Het hof wijst het verzoek af daar het horen van mr De Muij niet noodzakelijk is.

Verzoek tot het horen van [H.J. W.] en [B.P. de V.].

De verdediging wenst subsidiair de verbalisanten [H.J. W.] en [B.P. de V.] te horen in verband met onjuistheden opgenomen in een proces-verbaal dat is voorgelegd aan de raadkamer van de rechtbank.

De verbalisanten hebben gerelateerd dat zij vermoedden dat de raadslieden informatie uitwisselden, in strijd met de aan de beide verdachten opgelegde beperkingen.

Dit proces-verbaal was mogelijk van belang bij de beslissing van de raadkamer van de rechtbank betreffende de voorlopige hechtenis en de daaraan verbonden beperkingen.

Thans is dit onderwerp niet meer aan de orde nu de voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst. Overigens is niet gesteld noch aannemelijk geworden dat het horen van deze getuigen noodzakelijk is met het oog op enige door het hof te nemen beslissing. Derhalve acht het hof het niet noodzakelijk de beide verbalisanten te horen en wijst het verzoek daartoe af.

Verzoek tot het horen van [A. de V.] en de teamleider

De verdediging wenst subsidiair [A. de V.] te horen over het ontstaan van de brand op het terrein van SE Fireworks. Voorts wenst de verdediging de teamleider, dan wel enige opsporingsfunctionaris met kennis van zaken te horen over de stand van zaken in het onderzoek naar het ontstaan van de brand.

Gelet op de huidige stand, van het onderzoek ter terechtzitting, acht het hof het vooralsnog niet noodzakelijk [A. de V.] als getuige te horen. Het hof sluit echter niet uit dat gedurende het verdere verloop van het onderzoek ter terechtzitting de noodzaak tot het horen van [A. de V.] kan ontstaan en zal derhalve de beslissing op dit verzoek aanhouden.

Ter terechtzitting heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat alle informatie betreffende het onderzoek naar een of meer onbekende brandstichter(s) zich in het dossier bevindt.

Gelet op de huidige stand van het onderzoek ter terechtzitting, acht het hof het vooralsnog niet noodzakelijk een opsporingsambtenaar te horen over het onderzoek naar een of meer onbekende brandstichter(s). Het hof sluit echter niet uit dat gedurende het verdere verloop van het onderzoek ter terechtzitting de noodzaak tot het horen van een of meer verbalisanten hieromtrent kan ontstaan en zal derhalve de beslissing op dit verzoek aanhouden.

Verzoek tot reconstructie en nader onderzoek

De raadsman heeft onder verwijzing naar zijn verzoek gedaan op de zitting in eerste aanleg van 1 juni 2001 subsidiair verzocht:

· een schaalreconstructie van het verloop van de gehele ramp te houden;

· een proces-verbaal op te maken over het onderzoek naar het karretje dat zich naast container E2 zou hebben bevonden;

· een onderzoek naar de brandbaarheid van de gestelde betonplex opbouw van dit karretje.

Nog afgezien van de vraag of het mogelijk is een schaalreconstructie van het verloop van de ramp te houden, waarbij deze reconstructie onder zodanige omstandigheden wordt gehouden, dat op basis van deze reconstructie op wetenschappelijk verantwoorde wijze conclusies zouden kunnen worden getrokken over het verloop van de ramp, acht het hof deze reconstructie niet noodzakelijk. Het verloop van de ramp is immers onderwerp geweest van een zeer uitgebreid onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut.

Gelet op de aard en omvang van het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut heeft de verdediging de noodzaak van verder onderzoek door middel van de door de verdediging gewenste schaalreconstructie en het onderzoek naar de brandbaarheid van betonplex onvoldoende aangegeven.

Het verzoek tot het doen opstellen van een proces-verbaal over het onderzoek naar het karretje acht het hof onvoldoende onderbouwd, gelet op de informatie die zich reeds in het dossier bevindt. Derhalve wijst het hof het verzoek wegens gebrek aan noodzaak af.

Verzoek tot het horen van een persoon als getuige

De verdediging heeft achter gesloten deuren subsidiair verzocht een persoon als getuige te horen. Deze zou tegenover de raadsman hebben verklaard dat hij zou weten waar zich zoekgeraakte gemeentelijke stukken zouden bevinden, betreffende de vergunningverlening aan [S.], de voormalige eigenaar van SE Fireworks.

Dit verzoek lijkt gebaseerd op de veronderstelling dat naarmate de verwijtbaarheid van de gemeente wegens haar rol bij de vergunningverlening en handhaving toeneemt, de mate van verwijtbaarheid van het telastegelegde handelen van verdachte afneemt.

Los van de vraag of de verwijtbaarheid van het handelen van verdachte afneemt, als blijkt dat ook anderen verwijtbaar hebben gehandeld, acht het hof zich voldoende voorgelicht over de gemeentelijke vergunningverlening en handhaving, zodat het horen van de getuige niet noodzakelijk is. Dit geldt te meer nu de verdediging de onderwerpen waarover de getuige mogelijk zou kunnen verklaren slechts zeer summier heeft aangegeven.

Nadere overwegingen

Het hof acht het noodzakelijk als getuigen horen:

· [H. K. ], [adres], [woonplaats] en

· [H. C.], [adres], [woonplaats].

Naast voormelde getuigen, die het hof ambtshalve zal horen, heeft het openbaar ministerie medegedeeld dat de volgende deskundigen zullen worden opgeroepen:

· ir. P.C.A.M. de Bruyn, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI);

· E.G. de Jong, werkzaam bij TNO en

· H. Hurenkamp, werkzaam bij VROM/MBT.

In verband met de verwevenheid van de beide zaken acht het hof het noodzakelijk dat de getuigen [H. K.] en [H. C.], waarvan het horen in de zaak tegen de medeverdachte is verzocht, ook in deze strafzaak worden gehoord.

Het hof acht het noodzakelijk zich een ruimtelijke indruk te vormen van de omvang van het door de ramp getroffen gebied en zal derhalve het getroffen gebied bezoeken.

Voorts is het hof voornemens pas een eindarrest te wijzen in de strafzaak tegen verdachte nadat het onderzoek naar de feiten in de strafzaak tegen [A. de V.], verdacht van brandstichting bij SE Fireworks op 13 mei 2000, is afgerond.

De benadeelde partij [M. B.]

Per brief van 11 april 2002 van mr [M.J.E.C. C.] heeft de benadeelde partij [M. B.] zich in hoger beroep gesteld. Daarbij heeft zij tevens verzocht om inzage en afschrift van het complete strafrechtelijke dossier en een kopie van de DVD waarop (een deel van) het strafdossier is opgeslagen. Ter terechtzitting van het hof van 29 oktober 2002 is de voeging en het verzoek in aanwezigheid van de benadeelde partij door mr [M.J.E.C. C.] toegelicht.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

De rechtbank te Almelo heeft op 8 augustus 2000 de behandeling van de strafzaak tegen de verdachten [W P.] en [R.J. B.] aangevangen. Namens de benadeelde partij [M. B.] heeft mr [M.J.E.C. C.] een formulier, als bedoeld in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering ingediend. Dit formulier, gedateerd 15 oktober 2001, is op 17 oktober 2001 op het parket van de officier van justitie te Almelo ontvangen. De officier van justitie heeft op 11 maart 2002 zijn requisitoir gehouden. De arrondissementsrechtbank te Almelo heeft de benadeelde partij [M. B.] ter terechtzitting van 18 maart 2002 niet ontvankelijk verklaard in haar vordering, nu deze niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b, eerste en tweede lid van het Wetboek van Strafvordering is ingediend, omdat voormeld formulier niet tijdig is ingediend en ook geen voeging ter terechtzitting heeft plaatsgevonden.

Volgens artikel 51b, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering kan een benadeelde partij zich vóór de aanvang van de terechtzitting voegen in het strafproces door middel van inzending aan de officier van justitie van een daartoe door de minister van justitie vastgesteld formulier. In artikel 51b, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de benadeelde partij zich tevens, tot aan het requisitoir van de officier van justitie, ter terechtzitting in het strafproces kan voegen.

Indien naar het oordeel van de rechtbank de benadeelde partij kennelijk niet ontvankelijk is, kan zij zonder nader onderzoek van de zaak de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij uitspreken. Gelet op hetgeen daaromtrent in het proces-verbaal van de zitting van 18 maart 2002 is opgenomen, was de rechtbank kennelijk van oordeel dat deze omstandigheid zich voordeed ten aanzien van de voeging van benadeelde partij [M. B.]. Deze beslissing behoeft gelet op het bepaalde in artikel 361, vierde lid van het Wetboek van Strafvordering niet in het vonnis te worden opgenomen.

Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij [M. B.], bijgestaan door een advocaat, zich niet overeenkomstig artikel 51b, eerste of tweede lid van het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg gevoegd, nu zij enkel na de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting een formulier als bedoeld in artikel 51b lid 1 van het Wetboek van Strafvordering heeft ingestuurd aan de officier van justitie.

Artikel 421, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de benadeelde partij onbevoegd is zich in hoger beroep te voegen, indien zij zich niet overeenkomstig het eerste of tweede lid van artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg heeft gevoegd.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de benadeelde partij onbevoegd verklaren zich in hoger beroep te voegen.

Gelet op hetgeen hiervoor over de bevoegdheid tot voeging in hoger beroep van de benadeelde partij is overwogen, wijst het hof af het verzoek tot inzage in en afschrift van het complete strafrechtelijke dossier en afgifte van een kopie van de DVD waarop een deel van het strafdossier is opgeslagen.

De beslissing dat de benadeelde partij [M. B.] onbevoegd is om zich in hoger beroep te voegen, zal in het eindarrest worden gegeven.

BESLISSING

Het hof:

Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in zijn hoger beroep.

Wijst af het verzoek tot het bevelen van de overlegging van de videoband van een persconferentie.

Wijst af het verzoek tot het als getuige horen van mr Manschot, mr De Muij, [H.J. W.], [B.P. de V.] en van de persoon waarvan het verzoek tot het horen achter gesloten deuren is gedaan.

Wijst af het verzoek tot het houden van een schaalreconstructie van het verloop van de gehele ramp.

Wijst af het verzoek tot het doen opstellen van een proces-verbaal over het onderzoek naar het karretje dat zich naast container E2 zou hebben bevonden.

Wijst af het verzoek tot een onderzoek naar de brandbaarheid van de gestelde betonplex opbouw van het voormelde karretje.

Bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat op 26 november 2002 te 10.00 uur, waarbij het onderzoek ter terechtzitting tijdelijk zal worden verplaatst naar het hoofdbureau van politie te Enschede om vervolgens om ongeveer 10.30 uur onder begeleiding van (een) ter zake deskundige(n) van de politie het rampgebied te bezoeken teneinde daarvan een ruimtelijk indruk te krijgen.

Verzoekt de advocaat-generaal de noodzakelijke voorbereidingen voor voormelde schouw te treffen, waaronder het markeren van het voormalige terrein van SE Fireworks.

Bepaalt dat van de geplande zittingsdata in deze strafzaak 28 november 2002 vervalt.

Bepaalt dat na voormelde schouw het onderzoek ter terechtzitting in het Paleis van Justitie te Arnhem zal worden vervolgd op 2 december 2002 te 09.00 uur.

Beveelt de oproeping van de deskundige H. Hurenkamp, werkzaam bij VROM/MBT, tegen de terechtzitting van 2 december 2002 te 9.00 uur.

Beveelt de oproeping van de deskundige ir. P.C.A.M. de Bruyn, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), tegen de terechtzitting van 2 december 2002 te 10.30 uur.

Beveelt de oproeping van de deskundige E.G. de Jong, werkzaam bij TNO, tegen de terechtzitting van 2 december 2002 te 14.00 uur.

Beveelt de oproeping van de getuigen [H. K. ], [adres], [woonplaats] en [H. C.], [adres], [woonplaats] tegen de terechtzitting van 4 december 2002 te 9.00 uur.

Houdt aan de beslissing op het verzoek om [A. de V.] als getuige te horen.

Houdt aan de beslissing op het verzoek om de teamleider, althans enige opsporingsfunctionaris die nadere informatie kan verschaffen omtrent de stand van zaken in het onderzoek naar de oorzaak van de brand, te horen.

Houdt aan de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [M. B.].

Beveelt de oproeping van verdachte voor de terechtzitting van 26 november 2002 te 10.00 uur, welke terechtzitting tijdelijk zal worden verplaatst naar het Hoofdbureau van Politie, Hermandad 2 te Enschede, en met een tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van verdachte.

Aldus gewezen door

mr Van Houten, voorzitter,

mrs Abbink en Verheugt, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mrs Collombon en Van Laethem, griffiers,

en op 12 november 2002 ter openbare terechtzitting uitgesproken.