Home

Gerechtshof Arnhem, 19-09-2002, AE9919, 01-01939

Gerechtshof Arnhem, 19-09-2002, AE9919, 01-01939

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
19 september 2002
Datum publicatie
6 november 2002
ECLI
ECLI:NL:GHARN:2002:AE9919
Zaaknummer
01-01939

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem

negende enkelvoudige belastingkamer

nummer 01/01939

Proces-verbaal mondelinge uitspraak

belanghebbende : [X]

te : [Z]

verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren [P]

aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar

betreft : inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen 1999

nummer : [01.H96]

mondelinge behandeling : op 8 augustus 2002 en 5 september 2002 te Arnhem

waarbij verschenen : belanghebbende (verschenen op de tweede zitting) alsmede de Inspecteur

gronden:

1. Belanghebbende woont sedert 19 december 1995 tot 13 maart 2000 op het adres [a-weg 1 te Q]. Vanaf 15 augustus 1997 woont bij haar in, haar op 1 februari 1984 geboren minderjarige dochter [A].

2. Op 13 maart 2000 verhuist belanghebbende met haar dochter naar een woning op het adres [b-weg 2 te Z].

3. Belanghebbende verzoekt bij de aangifte Inkomstenbelasting 1999 om indeling in tariefgroep 4.

4. Artikel 54 aanhef en onderdeel d in verbinding met artikel 55, vijfde lid, Wet op de inkomstenbelasting 1964 bepaalt, voor zover van belang:

" De in Nederland wonende belastingplichtige geniet de alleenstaande-ouderaftrek indien hij, ongehuwd zijnde, in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden een huishouden heeft gevoerd met een kind of pleegkind dat in belangrijke mate door hem is onderhouden, en hij deze huishouding gedurende die tijd heeft gevoerd met geen ander dan kinderen of pleegkinderen die bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 27 jaar niet hebben bereikt. Voor de toepassing van deze bepaling wordt als ongehuwd aangemerkt de gehuwde belastingplichtige die duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenoot".

5. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag belanghebbende echter ingedeeld in tariefgroep 2 op grond van de omstandigheid dat zij in 1999 een gezamenlijke huishouding voert met niet alleen haar dochter maar tevens met haar broer [B], die reeds vanaf 1 januari 1990 op dit adres woont. Alsdan voldoet zij naar de opvatting van de Inspecteur niet aan onder 4. genoemde voorwaarden.

6. Er is sprake van een gezamenlijk huishouden indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding anders dan op commerciële basis.

7. Belanghebbende heeft, zoals zij ook ter zitting heeft bevestigd, zowel met haar minderjarige dochter als met genoemde broer gedurende het jaar 1999 de woning op het adres [a-weg 1 te Q] (als hoofdverblijf) bewoond.

In de woning is slechts één kookgelegenheid en één wasgelegenheid. De met de bewoning samenhangende kosten zoals huur, gas, water en elektra heeft zij gedeeld met haar broer in een verhouding die in onderling overleg werd bepaald en van tijd tot tijd wisselde. Daarnaast heeft zij, zoals door de Inspecteur gemotiveerd gesteld en door belanghebbende niet of onvoldoende weersproken, met haar broer gezamenlijk voorzien in de voeding.

Een overeenkomst op commerciële gronden tussen broer en zuster is gesteld noch gebleken.

8. Het Hof komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding van belanghebbende met niet alleen haar minderjarig kind maar tevens met haar broer zodat artikel 54 aanhef en onderdeel d in verbinding met artikel 55, vijfde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 toepassing mist.

De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag belanghebbende terecht ingedeeld in tariefgroep 2.

9. Belanghebbende heeft zich verder nog beroepen op het vertrouwensbeginsel, inhoudende dat de Inspecteur door overeenkomstig de desbetreffende aangiften voor de jaren 1997 en 1998, tariefgroep 4 toe te passen, een te respecteren vertrouwen heeft gewekt dat zij ook voor het onderhavige jaar in tariefgroep 4 zou worden ingedeeld.

Dit beroep kan haar niet baten nu gesteld noch gebleken is, en bovendien door de Inspecteur uitdrukkelijk en gemotiveerd werd ontkend, dat hier sprake is van een bewuste standpuntbepaling door de Inspecteur, bij voorbeeld als gevolg van het door belanghebbende in deze jaren uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde stellen van de tariefgroepindeling.

slotsom:

Het beroep is ongegrond.

proceskosten:

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

beslissing:

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Inspecteur.

Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2002 door mr.drs. A.M.J.G. van Amsterdam, lid van de negende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. D.N.N. Jansen als griffier.

Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.

De griffier, Het lid van de voormelde kamer,

(D.N.N. Jansen) (A.M.J.G. van Amsterdam)

Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 oktober 2002

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.