Home

Gerechtshof Arnhem, 29-12-1999, AA4847, 97/20891

Gerechtshof Arnhem, 29-12-1999, AA4847, 97/20891

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem
Datum uitspraak
29 december 1999
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:GHARN:1999:AA4847
Zaaknummer
97/20891

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

EvH

Gerechtshof Arnhem

zesde enkelvoudige belastingkamer

nummer 97/20891

U i t s p r a a k

op het beroep van *X te *Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de chef van de afdeling Financieel Beleid van de gemeente Ommen (hierna: de Chef) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde aanslag baatbelasting riolering buitengebied *Q, voor het belastingjaar 1996, aanslagnummer *1.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

1.1 Het bedrag van de aanslag is berekend op ¦ 4.200,--.

1.2 Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De Chef heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.3 Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het hoofd afdeling Financiën van de gemeente Ommen (hierna: het Hoofd) heeft een vertoogschrift ingediend.

1.4. De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 december 1998 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede het Hoofd.

1.5 Naar aanleiding van het ter zitting door het Hof tot belanghebbende gerichte verzoek om schriftelijk nadere inlichtingen te verstrekken, heeft tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden, waarbij het bepaalde in de artikelen 14, lid 1, aanhef en onderdeel 2° , en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken overeenkomstige toepassing heeft gevonden.

1.6 De tweede mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 17 november 1999 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede het Hoofd.

1.7 Belanghebbendes gemachtigde heeft tijdens de tweede mondelinge behandeling het Hof verzocht om schriftelijk uitspraak te doen.

2. Feiten

Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, van 16 december 1998 en 17 november 1999, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.

2.1 Belanghebbende is eigenaar van een in het buitengebied *Q gelegen perceel aan de *a-weg 34 te *Z. Het perceel is niet aangesloten op de riolering.

2.2 In 1992 is in opdracht van de gemeente een drukriolering aangelegd in het gebied *Q. Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de voor hem bestaande mogelijkheid om aan te sluiten op die riolering. Hij is andere mogelijkheden tot lozing van afvalwater blijven benutten.

2.3 Een aanzienlijk deel van de aanlegkosten is verhaald door een baatbelasting.

2.4 De Verordening baatbelasting riolering buitengebied *Q (hierna: de Verordening) is op deugdelijke wijze bekendgemaakt en behoort tot de gedingstukken.

3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1 Tussen partijen is -na beperking van het geschil ter zitting- nog slechts in geschil het antwoord op de volgende vragen:

- Is de Verordening vastgesteld binnen twee jaar nadat de voorzieningen geheel waren voltooid?

- Leidt het niet in de Verordening opnemen van een gedifferentieerd tarief tot onredelijke en/of onwillekeurige belastingheffing?

3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.3 Zij hebben daaraan ter zitting van 16 december 1998 en 17 november 1999 geen nadere argumenten toegevoegd.

3.4 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot nihil. Het Hoofd concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.

4. Beoordeling van het geschil

Besluit invoering belasting

4.1 Anders dan belanghebbende kennelijk meent, is voor het ingaan van artikel 222, lid 4, van de Gemeentewet genoemde termijn van twee jaren, waarbinnen het besluit tot invoering van de baatbelasting moet worden genomen, bepalend het tijdstip waarop de voorzieningen geheel zijn voltooid. De omstandigheid dat enkele percelen binnen het gebied reeds in 1993 konden worden aangesloten, brengt niet mee dat alle in de Verordening genoemde voorzieningen in dat jaar gereed waren. Het Hof acht door het Hoofd voldoende aannemelijk gemaakt dat de voorzieningen pas in 1995 geheel waren voltooid. Het besluit tot invoering van de baatbelasting van 29 augustus 1996 is dan tijdig genomen.

Tariefdifferentiatie

4.2 De Verordening kent voor het onderhavige jaar één tarief. Belanghebbende is van mening dat door middel van een lagere heffing rekening had moeten worden gehouden met bewoners van het buitengebied die nu min of meer gedwongen worden over te gaan tot aansluiting op de riolering, aangezien het dubbele kosten met zich mee brengt om, naast de baatbelasting, kosten te dragen voor de aanleg van een eigen afvalwaterzuiveringsinstallatie.

4.3 Het vaststellen van het in de Verordening opgenomen tarief is een bewuste politieke keuze geweest van de Gemeenteraad. Hierbij is hij er kennelijk van uitgegaan dat de onroerende zaken welke zijn gelegen in het buitengebied *Q, op gelijke wijze gebaat zijn bij de aanleg van de riolering en heeft hij op grond daarvan een gelijk bedrag als maatstaf voor de belasting vastgesteld. Met hetgeen belanghebbende aanvoert, maakt hij niet aannemelijk dat het ontbreken van een gedifferentieerd tarief in de Verordening leidt tot een onredelijke en onwillekeurige belastingheffing.

4.4 Het feit dat belanghebbende er de voorkeur aan geeft het afvalwater op andere wijze te lozen dan op de aangelegde rioolvoorziening, is een subjectief gegeven. Voor een juiste toepassing van de Verordening is niet beslissend of de voorzieningen per saldo voordeel of nadeel voor belanghebbendes onroerende zaak hebben doen ontstaan, maar of de onroerende zaak, waarvan belanghebbende het genot krachtens eigendom heeft, als zodanig -onafhankelijk van het gebruik dat belanghebbende daarvan maakt- door de voorzieningen is gebaat. Nu de onroerende zaak naar objectieve criteria is gebaat -deze is immers door de mogelijkheid tot aansluiting op de riolering in een voordeliger positie komen te verkeren-, is de aanslag terecht opgelegd.

5. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

6. Beslissing

Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.

Aldus gedaan te Arnhem op 29 december 1999 door mr. Lamens, raadsheer, lid van de zesde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mw. mr. Van Hoorn als griffier.

(E.M. van Hoorn) (J. Lamens)

De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 29 december 1999

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit Gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien u na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.