Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-05-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:4072, 200.313.405/01

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 09-05-2023, ECLI:NL:GHARL:2023:4072, 200.313.405/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
9 mei 2023
Datum publicatie
17 mei 2023
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2023:4072
Zaaknummer
200.313.405/01

Inhoudsindicatie

Geen hoger beroep mogelijk van en tussenbeschikking. Uitleg van het woord 'voorlopig' in het dictum.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.313.405/01

(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 178237 en 180354)

beschikking van 9 mei 2023

in de zaak van

[verzoeker] (de man),

wonende te [woonplaats1] ,

verzoeker in hoger beroep,

advocaat: mr. C.F.M. Seip te Groningen,

en

[verweerster] (de vrouw),

wonende te [woonplaats2] ,

verweerster in hoger beroep,

advocaat: mr. A. van der Pol te Leeuwarden.

1.1. De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 14 december 2021 en 25 mei 2022 (de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-

het beroepschrift met bijlage(n) ingekomen op 14 juli 2022;

-

het verweerschrift namens de vrouw met bijlage(n);

-

een journaalbericht namens de vrouw van 6 april 2023 met bijlage(n);

-

een journaalbericht namens de man van 6 april 2023 met bijlage(n).

2.2.

Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft het hof de advocaten bericht dat ter zitting de ontvankelijkheid van de man in zijn hoger beroep aan de orde zal worden gesteld. De mondelinge behandeling heeft op 20 april 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Hierbij heeft mr. Seip het woord gevoerd aan de hand van door haar overgelegde pleitaantekeningen.

3 De feiten

Partijen zijn met elkaar gehuwd [in] 1987. Het huwelijk is ontbonden [in] 2021 door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 14 december 2021 in de registers van de burgerlijke stand.

4 Het geschil

4.1.

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:

- ( uitvoerbaar bij voorraad) bepaald dat de man met ingang van de datum van de beschikking (25 mei 2022) voorlopig een partneralimentatie van € 2.189,- bruto per maand aan de vrouw dient te betalen, steeds bij vooruitbetaling te voldoen;

- de (advocaat van de) man verzocht zich uiterlijk 6 juli 2022 uit te laten over zijn definitieve woonlasten, onder overlegging van bewijsstukken daaromtrent, en de (advocaat van de) vrouw in de gelegenheid gesteld om daarop binnen twee weken na ontvangst van deze stukken te reageren;

- iedere verdere beslissing aangehouden.

4.2.

De man is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.

De man verzoekt het hof voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende:

-

het verzoek van de vrouw om partneralimentatie met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum van de bestreden beschikking af te wijzen, dan wel maximaal te bepalen op het bedrag dat de man de vrouw op basis van haar behoefte en haar behoeftigheid en de draagkracht van ieder en/of op basis daarvan gemaakte jusvergelijking, dient te voldoen;

-

in het geval het hof beslist dat de man een partneralimentatie dient te voldoen, in redelijkheid een verlaging/afbouw tot nihil van deze bijdrage vast te stellen, die rekening houdt met de verdiencapaciteit van de vrouw en het moment dat de man de AOW-leeftijd bereikt (14 oktober 2028);

-

de vrouw te veroordelen de sinds 25 mei 2022 teveel door de man aan haar betaalde partneralimentatie aan hem terug te betalen waarbij de man voor zover nodig het recht toekomt voor zover hij nog een onderhoudsverplichting jegens de vrouw heeft de teveel betaalde bedragen te verrekenen met de eventueel nog verschuldigde bedragen vanwege de lopende alimentatieverplichting.

4.3.

De vrouw voert verweer en zij verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken dan wel die verzoeken af te wijzen zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden met veroordeling van de man in de proceskosten.

5 De overwegingen voor de beslissing

Ontvankelijkheid

5.1.

Het hof zal de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep om de volgende redenen.

5.2.

Het hof dient ambtshalve de ontvankelijkheid van de verzoeken van de man in hoger beroep te beoordelen. Het verweer van de man dat de vrouw op dit punt geen verweer heeft gevoerd, wordt daarom gepasseerd. Uit het dictum blijkt dat de rechtbank in de bestreden beschikking een voorlopig bedrag aan partneralimentatie heeft bepaald in afwachting van een opgave van de definitieve woonlasten van de man. Voor de definitief te berekenen partneralimentatie is de man in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over zijn definitieve woonlasten en de vrouw is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. In rechtsoverweging 3.26 van de bestreden beschikking heeft de rechtbank overwogen dat zij na ontvangst van de nadere stukken een nieuwe draagkrachtberekening en jusvergelijking zal maken en op grond van die berekeningen een eindbeslissing zal geven voor wat betreft het verzoek van de vrouw om partneralimentatie.

5.3.

Ingevolge het bepaalde in artikel 358, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan van tussenbeschikkingen hoger beroep slechts worden ingesteld tegelijk met dat van de eindbeschikking, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Voor het onderscheid tussen een (al dan niet gedeeltelijke) eindbeschikking en een tussenbeschikking is volgens vaste rechtspraak doorslaggevend of door middel van een beslissing in het dictum van de beschikking een eind is gemaakt omtrent enig deel van het verzochte. Daarbij is van belang dat de beslissing een onherroepelijk karakter heeft in die zin dat de beschikking, eenmaal geëffectueerd, in haar gevolgen niet meer ongedaan kan worden gemaakt.

5.4.

Het hof is van oordeel dat de beschikking van de rechtbank van 25 mei 2022 een tussenbeschikking is, omdat de in het dictum opgenomen beslissing geen einde maakt omtrent het geschil tussen partijen dat betrekking heeft op de partneralimentatie. Het hof deelt de visie van de man niet dat het woord “voorlopig” in het dictum betrekking heeft op de alimentatie in de periode vanaf de ingangsdatum tot aan de levering van de woning aan de man en niet op het bedrag van de alimentatie. Nog los van het gegeven dat dit voorbehoud niet blijkt uit het dictum vindt die stelling ook geen steun in de overweging van de rechtbank. Het hof leidt dit af uit rechtsoverweging 3.26 waarin de rechtbank overweegt: “Na ontvangst van de nadere stukken, zal de rechtbank een nieuwe draagkrachtberekening en jusvergelijking maken en op grond van die berekeningen een eindbeslissing geven over het verzoek van de vrouw om partneralimentatie.” Hieruit blijkt duidelijk dat de bestreden beschikking géén eindbeslissing is of een deelbeschikking, maar een tussenbeschikking. Dit wordt bevestigd door het feit dat de rechtbank op 6 februari 2023 een eindbeschikking heeft gegeven betreffende de partneralimentatie vanaf 25 mei 2022.

5.5.

Voor zover de man bedoelt te stellen dat de bestreden beschikking een onherroepelijk karakter heeft in die zin dat de beschikking, eenmaal geëffectueerd, in haar gevolgen niet ongedaan kan worden gemaakt, overweegt het hof dat volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2009:BI7139) hiervan geen sprake is.

5.6.

Het hof verwijst verder naar ECLI:NL:HR:2002:AE4041 waarin de Hoge Raad heeft overwogen dat een mededeling van de griffier dat tegen de beschikking hoger beroep kan worden ingesteld, niet de wettelijke regeling van het hoger beroep kan opzijzetten en dat partijen niet ervan uit mogen gaan dat aan een zodanige mededeling van de griffier een beslissing van de rechter ten grondslag ligt. Ook het beroep van de man op de conclusie van de A-G bij de Hoge Raad van 23 maart 2012 (ECLI:NL:PHR:2012:BV2507) stuit hierop af. Het woord 'voorlopig' moest in die zaak immers - anders dan in de onderhavige - louter temporeel worden opgevat in de zin dat voor een bepaald tijdvak definitief over de verzochte alimentatie was beslist. Daarvan is in deze zaak echter geen sprake.

6 De beslissing