Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-09-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8573, 200.278.823/01

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-09-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8573, 200.278.823/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
7 september 2021
Datum publicatie
21 september 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:8573
Zaaknummer
200.278.823/01

Inhoudsindicatie

Gezagsbeëindigende maatregel. De moeder legt zich neer bij het advies van de deskundigen over haar gezag. Het hof merkt aanvullend ook iets op over de beperking van de omgang.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.278.823/01

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 196348)

beschikking van 7 september 2021

inzake

[verzoekster] ,

wonende op een bij het hof bekend adres,verzoekster in hoger beroep,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. E. Peeters te Groningen,

en

de raad voor de kinderbescherming,

locatie Groningen,

verweerder in hoger beroep,

verder te noemen: de raad.

Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1 de gecertificeerde instellingStichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,

kantoorhoudende te Groningen,

verder te noemen: de GI,

2. de pleegouders van [de minderjarige1],

wonende op een bij het hof bekend adres,

verder te noemen: de pleegouders van [de minderjarige1] ,

3. de pleegouders van [de minderjarige2],

wonende op een bij het hof bekend adres,

verder te noemen: de pleegouders van [de minderjarige2] .

1 Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1

Voor het verloop van het geding tot 25 februari 2021 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.

1.2

Het verdere verloop blijkt uit:

- een e-mailbericht van het NIFP van 1 juli 2021 met bijlage(n);

- een brief van de raad van 22 juli 2021;

- een journaalbericht namens de moeder van 29 juli 2021 met bijlage(n).

1.3

Het hof acht een nadere mondelinge behandeling niet noodzakelijk en partijen hebben daartoe evenmin de wens uitgesproken. Het hof zal de zaak daarom verder op de stukken afdoen.

2 De motivering van de beslissing

2.1

Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikkingen van 15 december 2020 en 25 februari 2021, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.

2.2

Bij voornoemde beschikking van 25 februari 2021 heeft het hof een onderzoek bevolen door twee deskundigen ( [de deskundige1] en [de deskundige2] ) teneinde aan het hof bericht uit te brengen omtrent de in die beschikking onder 2.5 genoemde vragen. De deskundigen hebben bij deskundigenbericht van 27 juni 2021 ten aanzien van de moeder en bij afzonderlijke deskundigenberichten van 30 juni 2021 ten aanzien van [de minderjarige1] (geboren [in] 2012) en [de minderjarige2] (geboren [in] 2015) gerapporteerd en geadviseerd.

2.3

Ter beoordeling aan het hof ligt nu nog de vraag voor of het gezag van de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dient te worden beëindigd.

2.4

In het deskundigenbericht ten aanzien van [de minderjarige1] wordt de onderzoeksvraag wat de specifieke pedagogische en affectieve behoeften van [de minderjarige1] zijn, als volgt beantwoord:

“Rust, regelmaat, structuur, begrenzing, activatie, veilige en aanwezige gehechtheidsfiguur, die hem ook op weg helpt in het oefenen met zijn frustratietolerantie. De eerste prioriteit ligt op dit moment bij het afronden van de behandeling bij [naam1] , als EMDR en PMT. Echter de hechtingsproblematiek verdient vooral aandacht in het contact met pleegouders. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van Basic Trust en Theraplay. De aanwezigheid van een stabiele gehechtheidsfiguur die goed kan aansluiten en zich inleven in zijn gevoelsleven, maakt het beter draagbaar om de eigen gevoelens van onmacht en andere negatieve affecten te kunnen dragen. Het lukt hem nog niet om zijn eigen emoties passend te reguleren, hierin loopt hij wat achter.”

2.5

Ten aanzien van [de minderjarige2] wordt voornoemde onderzoeksvraag als volgt beantwoord:

“Het hebben van een verzorger die met hem de verdieping in kan gaan, en ook kan werken aan het uitrijpen van nog niet volgroeid gedrag. Vooral op het gebied van zelfstandigheid binnen de zekerheid van een veilige vaste basis bij het pleeggezin als toekomstig perspectief, waarin stabiliteit kan worden gevonden. Het opbouwen van een relatie met zowel moeder als pleegouders is belangrijk. Intensiever contact is dan nodig.”

2.6

In het deskundigenbericht ten aanzien van de moeder wordt onder het kopje "8. Forensische psychologische beschouwing" onder meer het volgende aangegeven:

“(…) Rapporteur zag een vrouw met veel en ernstige psychopathologie. Deels is er

sprake van een toestandsbeeld, maar onderliggend is er sprake van een zwakke

persoonlijkheidsstructuur en structurele pathologie. De mate waarin deze pathologie structureel aanwezig is, maakt dat full time opvoeden van twee kinderen met een belaste geschiedenis moet worden beschouwd als onhaalbaar. Deze opvoeding zal immers onvermijdelijk stress en de confrontatie met de eigen beperkingen meebrengen. Onderzochte zal deze, uit zelfbescherming, uit de weg gaan met het risico dat zij zich afsluit voor (de behoeften van) haar eigen kinderen. Onderzochte zal, uit angst voor nieuwe ingrijpende maatregelen en uit angst om de eigen problematiek onder ogen te zien, mogelijk niet de hulp zoeken die dan voor de kinderen nodig is.

Onderzochte is een beschadigde en belaste vrouw, die nooit afdoende behandeling heeft gehad voor haar problematiek. Wil zij op termijn een stabiele en ondersteunende rol in het leven van haar kinderen kunnen vervullen, dan zal zij behandeling van de persoonlijkheidsproblematiek en de achterliggende traumatisering en verwaarlozing onder ogen moeten zien en aan moeten pakken.

(….)

In de afgelopen periode is in de ogen van rapporteur terecht geoordeeld dat onderzochte haar kinderen niet de emotionele veiligheid en ondersteuning kan bieden die [de minderjarige1] en [de minderjarige2] gezien hun leeftijd en de emotionele belasting van hun geschiedenis nodig hebben. Onderzochte moet worden beschouwd als een moeder die haar kinderen zowel in pedagogisch als in emotioneel opzicht niet de stabiliteit kan geven die nodig zijn voor hun ontwikkeling, die actueel als bedreigd kan worden gekenschetst.”

2.7

Verder blijkt uit alle deskundigenberichten over zowel de moeder als de kinderen dat de deskundigen een terugplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de moeder niet in het belang van de kinderen achten.

2.8

De door het hof gestelde onderzoeksvraag of er vanuit gedragsdeskundig oogpunt aanleiding is om een wijziging van het gezag van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te adviseren, wordt in het rapport ten aanzien van de moeder als volgt beantwoord:

“ Geadviseerd wordt het gezag te beëindigen. Onderzochte heeft in de afgelopen jaren niet stabiel gefunctioneerd als moeder. Ze moet gegeven de structurele aard van haar problematiek, in feite niet in staat geacht worden de kinderen (zonder hoofdopvoeder) de stabiliteit en rust te geven die voor de kinderen van belang is om zich emotioneel veilig te voelen. Gezien is dat onderzochte positief betrokken is op de kinderen, liefdevol met ze omgaat, en emotioneel ondersteunend kan zijn. Gezien is tevens dat er sprake is van emotieregulatieproblemen, een zich niet opgewassen voelen tegen de situatie waarmee zij te kampen heeft en een neiging om zich daar soms voor af te sluiten. Hoewel onderzochte nadrukkelijk ontkent nog cannabis te gebruiken, moet worden geconstateerd dat zij ook actueel soms dusdanig uit balans is dan wel ziek is, dat zij niet in staat is te doen wat nodig is. Bij voorheen niet belaste kinderen die in een emotioneel veilig klimaat opgroeiden, kunnen dergelijke situaties worden opgevangen met steun van een ondersteunend netwerk. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] moeten echter worden beschouwd als kinderen met een belaste voorgeschiedenis en onvoldoende veilige hechting.

Ideaal gesproken was er sprake van een situatie waarin er een soort van co-ouderschap zou bestaan en de kinderen deels bij onderzochte en deels bij de pleeggezinnen konden verblijven. Enige tijd in het verleden lijkt het ook zo te hebben gefunctioneerd. Door het toenemend beroep dat onderzochte deed op de pleeggezinnen was deze constructie niet langer haalbaar, deels vanwege verstoorde verhoudingen. Voor de kinderen is een stabiele en veilige basis, die onvoldoende door onderzochte kan worden geboden, van groot belang om emotioneel evenwichtig op te groeien.”

2.9

De moeder heeft in haar reactie op de deskundigenberichten - samengevat - het volgende aangegeven. Voor de moeder is het moeilijk te verkroppen dat geadviseerd wordt haar gezag te beëindigen. Zij heeft er voor haar gevoel alles aan gedaan om stabiel te kunnen functioneren. Echter, nu het advies van de deskundigen is dat de moeder niet de veiligheid, emotionele stabiliteit en ondersteuning aan de kinderen kan bieden die de kinderen nodig hebben, legt de moeder zich neer bij dit advies. De moeder acht het voor haar kinderen van belang dat zij in een veilige en stabiele omgeving opgroeien.

De moeder heeft verder inhoudelijk nog het volgende naar voren gebracht met betrekking tot de inhoud van de deskundigenberichten. Volgens de moeder was er tijdens het onderzoek geen sprake van een terugval in haar gebruik van cannabis. De moeder was soms gedurende het onderzoek emotioneel, omdat zij van slag was doordat er tijdens het onderzoek moeilijkheden ontstonden omtrent haar oudste zoon.

Verder komt volgens de moeder uit de deskundigenberichten duidelijk naar voren dat het contact tussen de moeder en de kinderen op een goede, natuurlijke wijze verloopt en dat de moeder geen opmerkingen heeft gemaakt die de kinderen in een loyaliteitsconflict kunnen brengen.

2.10

De raad heeft in eerdergenoemde brief van 22 juli 2021 bericht dat de raad naar aanleiding van de deskundigenberichten geen inhoudelijke opmerkingen heeft.

2.11

Het hof vindt het knap dat de moeder zich in het belang van de kinderen kan en wil neerleggen bij het advies van de deskundigen.

Het hof acht het, evenals de deskundigen, in het belang van de kinderen dat het gezag van de moeder over de kinderen wordt beëindigd. Het hof maakt de bevindingen en conclusies van de deskundigen voor zover die zien op de beëindiging van het gezag - na eigen onderzoek - tot de zijne. Uit de deskundigenberichten blijkt, kort gezegd, dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid te dragen voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbaar te achten termijn. Bovendien is het voor de kinderen, gelet op hun belaste voorgeschiedenis en het feit dat bij hen sprake is van een onvoldoende veilige hechting, ook van belang dat duidelijk is dat hun perspectief bij hun pleegouders ligt. Dit brengt mee dat de beschikking van de rechtbank dient te worden bekrachtigd.

2.12

Ten overvloede overweegt het hof als volgt. De moeder heeft aangevoerd dat zij het eens is met de deskundigen dat de mate waarin de omgang tussen de moeder en de kinderen de afgelopen periode is beperkt, nauwelijks te rechtvaardigen is op grond van de belangen van de kinderen. De moeder acht het van groot belang dat zij een rol kan spelen in het leven van de kinderen en dat haar rol als ouder een serieuze vorm krijgt, die voor zowel de kinderen als de moeder duidelijk en bestendig is. De moeder kan zich dan ook vinden in het advies van de deskundigen om de omgang wekelijks bij de moeder thuis te laten plaatsvinden en - als de draagkracht van de moeder voldoende is - de kinderen maandelijks bij de moeder te laten overnachten.

Hoewel de omgang - zoals de moeder zelf ook al opmerkt - niet aan het hof voorligt, ziet het hof aanleiding om daarop toch kort in te gaan. Nu het gezag van de moeder beëindigd is, betekent dit dat de moeder, hoe moeilijk dit ook voor haar zal zijn, een rol heeft van ouder op afstand. Het hof gaat ervan uit dat de GI met de moeder zal bekijken op welke wijze de moeder invulling kan geven aan deze rol. Bij het bepalen van de frequentie en de invulling van de omgang staat het belang van de kinderen voorop. Ten tijde van de zitting van het hof op 23 november 2020 had de moeder eens in de drie weken gedurende een paar uur begeleide omgang met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op een neutrale locatie. Het is het hof niet bekend wat het standpunt is van de GI met betrekking tot het advies van de deskundigen over de omgang. Het hof gaat er echter van uit dat de GI - indien het belang van de kinderen dit toelaat - zal onderzoeken of het mogelijk is om uitvoering te geven aan het advies van de deskundigen met betrekking tot de omgang.

3 De slotsom

4 De beslissing