Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-04-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:3233, Wahv 200.238.201/01

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 06-04-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:3233, Wahv 200.238.201/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
6 april 2021
Datum publicatie
12 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:3233
Zaaknummer
Wahv 200.238.201/01

Inhoudsindicatie

Dwangsom. Artikel 7:24 Awb. Een gelegenheid tot het herstellen van een verzuim in het beroepschrift leidt tot verlenging van de beslistermijn. Het verzuim om dat expliciet mee te delen, doet daar niet aan af.

Uitspraak

zittingsplaats Leeuwarden

Zaaknummer

: Wahv 200.238.201/01

CJIB-nummer

: 200004645

Uitspraak d.d.

: 6 april 2021

Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 21 februari 2018, betreffende

wonende te [woonplaats] .

De gemachtigde van de betrokkene is F.P.B. Waals, kantoorhoudende te Enschede.

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.

De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een sanctie van € 400,- opgelegd voor: “voor een motorrijtuig niet de vereiste verzekering afsluiten en in stand houden”. Volgens een registercontrole van de RDW zou deze gedraging op 15 juni 2016 zijn verricht met het voertuig met het kenteken [kenteken] .

2. De gemachtigde verzoekt om matiging van het bedrag van de sanctie op grond van persoonlijke omstandigheden. Het is usance (met name in de lagere rechtspraak) dat het bedrag van een sanctie wordt gematigd wanneer een de tenaamstelling van het voertuig door puur administratieve omstandigheden kort niet is geschorst en het voertuig daarmee onverzekerd was, hoewel er niet mee gereden is en kon worden.

3. Dat sprake is van een administratieve vergissing en het voertuig niet op de openbare weg is geweest zijn geen redenen het bedrag van de sanctie te matigen. Op grond van de wettelijke bepalingen met betrekking tot de verzekeringsplicht bestaat er een zorgplicht voor kentekenhouders om een verzekering voor hun voertuig af te sluiten en in stand te houden. In het geval men hiertoe niet wil of kan overgaan (gedurende een bepaalde periode) kan men de tenaamstelling in het kentekenregister schorsen. Indien de betrokkene een voertuig op zijn naam laat overschrijven, is hij vanaf dat moment als kentekenhouder verantwoordelijk voor alle verplichtingen die dat met zich brengt, waaronder ook de verzekeringsplicht. Hetgeen de gemachtigde aanvoert betreft daarom omstandigheden waarvan de gevolgen voor rekening van de betrokkene komen. Dat er sprake zou zijn van usance om in situaties als door de gemachtigde geschetst het sanctiebedrag te matigen heeft de gemachtigde niet aannemelijk gemaakt en leidt reeds hierom niet tot een ander oordeel. De kantonrechter heeft het beroep in zoverre terecht ongegrond verklaard.

4. Verder voert de gemachtigde aan dat de kantonrechter ten onrechte niet heeft geoordeeld over zijn bezwaren tegen het afwijzen van het verzoek tot vaststelling van de verschuldigdheid en de hoogte van een dwangsom door de officier van justitie.

5. Het hof stelt vast dat de gemachtigde bij de kantonrechter beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van dit verzoek. De kantonrechter heeft hierover ten onrechte niet geoordeeld. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter in zoverre vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen.

6. De gemachtigde heeft aangevoerd dat het verzoek tot vaststelling van de verschuldigdheid en de hoogte van een dwangsom ten onrechte is afgewezen omdat het administratief beroepschrift wel gronden bevat. Verder wordt aangevoerd dat de officier van justitie in strijd met het bepaalde in artikel 7:24, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet (tijdig) schriftelijk heeft meegedeeld dat de beslistermijn ingevolge het derde lid van artikel 7:24 van de Awb zou worden opgeschort. De officier van justitie heeft pas met de beslissing op het verzoek om vaststelling van de verschuldigdheid en de hoogte van een dwangsom meegedeeld dat de beslistermijn is opgeschort. Dit is niet tijdig. De gemachtigde voert ook aan de brief van 23 januari 2017 is ontvangen nadat de beslistermijn op 6 januari 2017 was verstreken.

7. Uit het dossier blijkt het volgende:

-

De inleidende beschikking is op 4 augustus 2016 aan de betrokkene toegezonden.

-

De gemachtigde heeft op 6 augustus 2016 administratief beroep ingesteld. Het hof stelt vast dat dit beroepschrift geen gronden bevat. De stelling dat de beschikking ten onrechte aan cliënt is opgelegd is geen grond.

-

Op 28 november 2016 heeft de officier van justitie de gemachtigde erop gewezen dat de gronden van het beroep ontbreken, zodat er sprake is van een verzuim, en hem in de gelegenheid gesteld dit verzuim binnen vier weken na dagtekening van de brief te herstellen.

-

Bij brief van 15 december 2016, door de officier van justitie ontvangen op 19 december 2016, heeft de gemachtigde gronden ingediend.

-

Bij brieven van 23 januari 2017 heeft de officier van justitie de gemachtigde en de betrokkene medegedeeld dat hij gebruik maakt van de mogelijkheid om de wettelijke beslistermijn met tien weken te verlengen.

-

Bij brief van 26 januari 2017, door de officier van justitie ontvangen op 31 januari 2017, heeft de gemachtigde de officier van justitie in gebreke gesteld.

-

Op 8 maart 2017 heeft de officier van justitie op het beroep beslist.

-

Op 17 mei 2017 heeft de officier van justitie het verzoek tot vaststelling van de verschuldigdheid en de hoogte van een dwangsom afgewezen.

8. Gelet op artikel 7:24, derde lid, van de Awb, wordt de beslistermijn opgeschort gerekend vanaf de dag na die waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld. In artikel 7:24, zevende lid, van de Awb is bepaald dat, indien toepassing wordt gegeven aan het derde lid van dit artikel, het beroepsorgaan hiervan schriftelijk mededeling doet aan de belanghebbenden.

9. De brief van 28 november 2016, waarmee de gemachtigde in de gelegenheid wordt gesteld het verzuim te herstellen, bevat geen mededeling als bedoeld in artikel 7:24, zevende lid, van de Awb. Naar het oordeel van het hof heeft het ontbreken van deze mededeling niet tot gevolg dat de beslistermijn niet is opgeschort. De beslistermijn wordt opgeschort indien, zoals hier, aan artikel 7:24, derde lid, van de Awb wordt voldaan. Anders dan de gemachtigde meent, is het niet zo dat de opschorting van de beslistermijn pas ingaat nadat een mededeling in de zin van artikel 7:24, zevende lid, van de Awb is gedaan.

10. De beslistermijn is opgeschort geweest van 28 november 2016 tot 19 december 2016. De officier van justitie heeft de beslistermijn tijdig verlengd. Gelet hierop eindigde de beslistermijn op

6 april 2017. De officier van justitie heeft tijdig op het administratief beroep beslist en is dus geen dwangsom verschuldigd. De officier van justitie heeft het verzoek tot vaststelling van de verschuldigdheid en hoogte van een dwangsom terecht afgewezen.

11. Nu de betrokkene niet in het gelijk is gesteld, zal het verzoek om een proceskostenvergoeding worden afgewezen (vgl. het arrest van het hof van 28 april 2020, vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:3336).

De beslissing

Het gerechtshof:

vernietigt de beslissing van de kantonrechter voor zover daarbij niet is beslist op beroep tegen het dwangsombesluit;

verklaart het beroep tegen het dwangsombesluit ongegrond;

bevestigt de beslissing van de kantonrechter voor het overige;

wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.

Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Van der Zee-Venema als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.