Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-04-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1786, 200.232.405

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 01-04-2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1786, 200.232.405

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
1 april 2021
Datum publicatie
1 april 2021
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2021:1786
Zaaknummer
200.232.405

Inhoudsindicatie

Proceskostenvergoeding. In aanvulling op eerdere rechtspraak oordeelt het hof dat het onder omstandigheden redelijk kan zijn om ook een vergoeding toe te kennen voor proceshandelingen die zijn gericht op het verkrijgen van een (juiste) proceskostenvergoeding. Ten aanzien van de procedures die uitsluitend de proceskosten betreffen, waardeert het hof het gewicht van de zaak op 'zeer licht' (wegingsfactor 0,25).

Uitspraak

zittingsplaats Leeuwarden

Zaaknummer

: Wahv 200.232.405/01

CJIB-nummer

: 199334887

Uitspraak d.d.

: 1 april 2021

Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland van 10 november 2017, betreffende

wonende te [A] .

De gemachtigde van de betrokkene is mr. J. van Gemert, kantoorhoudende te Nijmegen.

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, die beslissing vernietigd, het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond verklaard en de feitcode in de inleidende beschikking gewijzigd in R535o. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is door de kantonrechter toegewezen tot een bedrag van € 123,75.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.

De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Het hoger beroep van de gemachtigde van de betrokkene is uitsluitend gericht tegen de door de kantonrechter vastgestelde proceskostenvergoeding. De kantonrechter heeft ten onrechte geen punt toegekend voor het indienen van het administratief beroepschrift, nu de feitcode in de inleidende beschikking is gewijzigd, aldus de gemachtigde.

2. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie wegens schending van de hoorplicht vernietigd en de feitcode in de inleidende beschikking op voorspraak van de officier van justitie gewijzigd. Voorts heeft de kantonrechter voor het indienen van het beroepschrift tegen de beslissing van de officier van justitie een proceskostenvergoeding toegekend. Gelet op hetgeen het hof in het arrest van 28 april 2020 (vindplaats op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:3336) heeft overwogen, heeft de kantonrechter de hoogte van de proceskostenvergoeding niet juist vastgesteld, nu ook voor het indienen van het administratief beroepschrift een punt had moeten worden toegekend. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen, voor zover daarbij geen proceskostenvergoeding is toegekend voor het indienen van het administratief beroepschrift. Het hof zal doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen en alsnog een proceskostenvergoeding toekennen voor het indienen van het administratief beroepschrift.

3. Aan het indienen van het administratief beroepschrift dient 1 punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 534,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus dient aan de betrokkene voor deze proceskosten alsnog een bedrag van € 267,- te worden toegekend.

4. Ingevolge artikel 20d, vierde lid, van de Wahv juncto artikel 13a, eerste lid, van deze wet, is het hof bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het hoger beroep, het beroep bij de rechtbank en het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Artikel 7:28, tweede, vierde en vijfde lid, van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.

5. Het hof heeft in voormeld arrest van 28 april 2020 (overweging 16 en 17) geoordeeld dat een betrokkene geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld wanneer de inleidende beschikking wordt vernietigd of wordt gewijzigd voor wat betreft het sanctiebedrag, de omschrijving van de gedraging en/of de feitcode. In dergelijke gevallen zijn door de betrokkene terecht rechtsmiddelen aangewend in de procedure waaraan de sanctiebeschikking ten grondslag ligt zodat in de regel een rechtens te respecteren belang bestaat bij vergoeding van de redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Wordt de beslissing van de kantonrechter en/of de beslissing van de officier van justitie vernietigd wegens het niet of niet volledig nageleefd zijn van procedurele voorschriften, zonder dat sprake is van een situatie als hiervoor aangegeven, dan is de betrokkene niet geheel of gedeeltelijk in het gelijk gesteld en blijft toekenning van een proceskostenvergoeding in zo’n geval in de regel achterwege.

6. In aanvulling op dit arrest en anders dan het hof eerder wel heeft geoordeeld, is het hof van oordeel dat indien een betrokkene geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld het onder omstandigheden redelijk kan zijn dat de proceskosten, die zijn gemoeid met het verkrijgen van een (juiste) proceskostenvergoeding daarvoor, ook worden vergoed. In dergelijke gevallen zijn door de betrokkene daartoe immers terecht rechtsmiddelen aangewend en kan er in beginsel een rechtens te respecteren belang bestaan bij vergoeding van de redelijkerwijs gemaakte proceskosten.

7. Naar het oordeel van het hof bestaat in het onderhavige geval aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding voor het indienen van het hoger beroepschrift. De kantonrechter heeft de betrokkene in het gelijkgesteld in de zin van voormeld arrest, maar ten onrechte geen vergoeding toegekend voor het indienen van het administratief beroepschrift. De gemachtigde van de betrokkene heeft vervolgens het rechtsmiddel van hoger beroep moeten aanwenden om alsnog een juiste proceskostenvergoeding vastgesteld te krijgen. Het is dan ook redelijk om voor het indienen van het hoger beroepschrift een proceskostenvergoeding toe te kennen.

8. Aan het indienen van het hoger beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 534,-. Nu in hoger beroep het geschil slechts betrekking heeft op de hoogte van de proceskostenvergoeding, wordt voor de vaststelling van de vergoeding voor de in hoger beroep gemaakte proceskosten de wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak = zeer licht) toegepast. Aldus bedraagt de vergoeding voor de in hoger beroep gemaakte proceskosten € 133,50.

Beslissing

Het gerechtshof:

vernietigt de beslissing van de kantonrechter, voor zover geen proceskostenvergoeding is toegekend voor het indienen van het administratief beroepschrift;

veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 400,50.

Dit arrest is gewezen door mrs. Wijma, Beswerda en Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van

mr. Veenstra als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.