Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-06-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:5396, 200.263.120/01

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-06-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:5396, 200.263.120/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
30 juni 2020
Datum publicatie
14 juli 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:5396
Zaaknummer
200.263.120/01

Inhoudsindicatie

Uitleg echtscheidingsconvenant waarin is bepaald dat de verplichting tot het betalen van partneralimentatie door de man komt te vervallen als hij (de man) gaat samenwonen.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.263.120/01

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 162109)

beschikking van 30 juni 2020

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [A] ,

verzoekster in hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. A.J. de Boer te Leeuwarden,

en

[verweerder] ,

wonende te [B] ,

verweerder in hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. T. Bijlsma te Heerenveen.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 24 april 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook: de bestreden beschikking).

2 Het geding in hoger beroep

2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 23 juli 2019;

- het verweerschrift met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Bijlsma van 6 maart 2020 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. De Boer van 13 maart 2020 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. De Boer van 3 april 2020;

- een journaalbericht van mr. Bijlsma van 6 april 2020;

- een journaalbericht van mr. De Boer van 8 mei 2020 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Bijlsma van 11 mei 2020 met productie(s).

2.2.

De op 27 maart 2020 geplande mondelinge behandeling heeft in verband met het (beleid ten aanzien van het) coronavirus geen doorgang gevonden. Partijen hebben ermee ingestemd dat de zaak op de stukken wordt afgedaan.

3 De feiten

3.1.

Partijen zijn [in] 1987 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 8 juli 2016 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Op 18 juli 2016 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.

3.2.

Voorafgaand aan de echtscheiding hebben partijen met behulp van een mediator een echtscheidingsconvenant opgesteld, waarin de gevolgen van de voorgenomen echtscheiding zijn geregeld. Dit convenant is op 10 mei 2016 ondertekend, en maakt deel uit van de echtscheidingsbeschikking.

3.3.

In artikel 2 van het convenant staan afspraken van partijen over de partneralimentatie.

In artikel 2.1 is onder a. bepaald:In goed overleg zijn partijen overeengekomen de, volgens vorengenoemde berekening, door de man aan de vrouw te betalen maximale partneralimentatie volgens draagkracht van € 1.172 bruto per maand, te verminderen tot een door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 701 bruto per maand, te voldoen op de eerste van de maand nadat één van de partners is verhuisd naar een ander woonadres en ieder geacht wordt zijn/haar eigen kosten te betalen,

door bijschrijving op een door de vrouw aan te wijzen rekening.

In artikel 2.2 is bepaald:

De verplichting van de man om uit hoofde van echtscheiding levensonderhoud te verschaffen aan de vrouw komt o.g.v. art. 1:160 BW definitief te vervallen wanneer de man duurzaam samenwoont met een nieuwe partner als waren zij gehuwden of geregistreerde partners.

In artikel 2.4 is onder a. - onder meer - bepaald:

Partijen komen overeen op grond van artikel 1:159 BW dat hetgeen is overeengekomen omtrent de partneralimentatie niet zal worden gewijzigd, tenzij sprake is van een ingrijpende wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:159 lid 3 BW, waaronder begrepen het geval dat de man kan aantonen dat zijn inkomsten met ten minste 20% ten opzichte van huidige inkomen (van € 37.541) zijn verminderd door omstandigheden buiten zijn toedoen, dan wel vermeerderd.

3.4.

Op 21 december 2017 heeft de man een e-mail gestuurd aan de vrouw met de mededeling dat hij per 22 december 2017 duurzaam gaat samenwonen en op 11 januari 2018 een geregistreerd partnerschap zal aangaan. Daarbij verwijzend naar artikel 2.2 van het echtscheidingsconvenant schrijft de man dat dit inhoudt dat de partneralimentatie stopt per 1 januari 2018 en dat de laatste betaling zal plaatsvinden op 31 december 2017.

3.5.

Op 27 december 2017 heeft de mediator die partijen bij de echtscheiding heeft begeleid een e-mail gestuurd aan de man. Deze e-mail bevat de navolgende tekst:

Art 160 van het Eerste Boek van het Burgerlijk Wetboek (art. 1:160 BW) luidt:

Een verplichting van een gewezen echtgenoot om uit hoofde van echtscheiding levensonderhoud te verschaffen aan de wederpartij, eindigt wanneer deze opnieuw in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat dan wel is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd of als hadden zij hun partnerschap laten registreren.

Het gaat hier om de ontvanger van de partneralimentatie, de alimentatiegerechtigde. Als deze ontvanger van de partneralimentatie gaat trouwen, een geregistreerd partnerschap aangaat, of gaat samenwonen met een nieuwe partner "als waren zij gehuwd", dan vervalt voor de betaler van de partneralimentatie, de alimentatieplichtige, de plicht om te betalen.

In jullie geval betaalt [verweerder] partneralimentatie aan [verzoekster] . O.g.v. art. 1:160 BW vervalt die betalingsplicht voor [verweerder] als [verzoekster] gaat samenwonen.

Echter, in jullie scheidingsconvenant staat in art. 2.2:

De verplichting van de man om uit hoofde van echtscheiding levensonderhoud te verschaffen aan de vrouw komt o.g.v. art. 1:160 BW definitief te vervallen wanneer de man duurzaam samenwoont met een nieuwe partner als waren zij gehuwden of geregistreerde

partners.

Onbegrijpelijk. In dezelfde zin waar staat "... wanneer de man duurzaam samenwoont...", wordt immers ook expliciet verwezen naar art. 1:160 BW. Er had dus gewoon 'vrouw' moeten staan, waar nu 'man' staat. In het licht van een redelijke uitleg van het convenant moet dit worden aangemerkt als een kennelijke verschrijving.

Als afgeweken zou zijn van het bepaalde in art. 1:160 BW, zou van deze afwijking nadrukkelijk melding gemaakt hebben moeten worden, bijvoorbeeld door letterlijk in de tekst op te nemen: "in afwijking tot het in art. 1:160 BW bepaalde". Nu staat er: "o.g.v.", op grond van, wat niet anders kan worden uitgelegd dan: "in overeenstemming met het in art. 1:160 BW bepaalde".

Het spijt mij [verweerder] , maar deze kennelijke verschrijving verandert echt niets aan jouw plicht tot het blijven betalen van de partneralimentatie aan [verzoekster] , ook niet als jij gaat samenwonen. Zoals gezegd, juist de expliciete verwijzing naar art. 1:160 BW neemt iedere twijfel weg over wat hier kennelijk wordt bedoeld.

Bovendien is het erg onaannemelijk dat je door een eenzijdige rechtshandeling (samen gaan wonen) een eind zou kunnen maken aan je eigen betalingsverplichting. Het gaat óók om een feit van algemene bekendheid: de verplichting van de financieel sterkere ex-echtgenoot om ook na de scheiding levensonderhoud te blijven verschaffen aan de financieel zwakkere wederpartij gedurende een periode van maximaal twaalf jaren. Dat wordt standaard tijdens de mediation nog eens kenbaar gemaakt op een wijze die voor alle betrokkenen begrijpelijk is.

Ik kan dan ook weinig anders dan spijt betuigen voor het feit, dat deze kennelijke verschrijving, is blijven staan in de definitieve versie van het convenant. Ook de advocaat en de rechter hebben er eroverheen gelezen, zo gewend als zij zijn op deze plek in een convenant de standaardtekst aan te treffen: "De verplichting van de man om uit hoofde van echtscheiding levensonderhoud te verschaffen aan de vrouw komt o.g.v. art. 1:160 BW definitief te vervallen wanneer de vrouw duurzaam samenwoont met een nieuwe partner als waren zij gehuwden of geregistreerde

partners."

4. Het geding in eerste aanleg en in hoger beroep

4.1.

Op 11 juli 2018 heeft de vrouw haar inleidend verzoekschrift ingediend bij de rechtbank, waarin zij heeft verzocht om een verklaring voor recht dat artikel 2.2 uit het convenant aldus gelezen moet worden:

De verplichting van de man om uit hoofde van echtscheiding levensonderhoud te

verschaffen aan de vrouw komt o.g.v. art. 1:160 BW definitief te vervallen

wanneer de vrouw duurzaam samenwoont met een nieuwe partner als waren zij

gehuwden of geregistreerde partners. Daarnaast heeft de vrouw verzocht voor recht te verklaren dat voor de man nog immer de alimentatieverplichting jegens de vrouw geldt c.q. voortduurt, inhoudende, dat de man nog immer gehouden is de vrouw, als bijdrage in de kosten van levensonderhoud, thans,

vanwege de wettelijke indexering, een bedrag van € 746,26 bruto per maand te voldoen, jaarlijks te verhogen met het indexeringspercentage.

4.2.

De man heeft verweer gevoerd en een voorwaardelijk tegenverzoek gedaan voor het geval de rechter oordeelt dat de man nog wel gehouden is aan de vrouw een onderhoudsbijdrage te voldoen. De man verzoekt de beschikking van 8 juli 2016 te wijzigen en te bepalen dat de man met ingang van 4 maart 2018, dan wel met ingang van datum van indiening van het voorwaardelijk verzoek, dan wel met ingang van een door de rechtbank te bepalen datum, aan de vrouw een onderhoudsbijdrage dient te voldoen ter hoogte van bruto € 166,- per maand.

4.3.

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de vrouw afgewezen.

4.4.

De vrouw is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vrouw verzoekt de beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende haar inleidende verzoek alsnog toe te wijzen en de man te veroordelen in de kosten van het geding.

4.5.

De man voert verweer en verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, dan wel dit beroep af te wijzen als zijnde niet gegrond dan wel als zijnde niet juist.

5 De beoordeling

6 De slotsom

7 De beslissing