Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-02-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:1185, 200.267.533
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-02-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:1185, 200.267.533
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 11 februari 2020
- Datum publicatie
- 18 februari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:1185
- Zaaknummer
- 200.267.533
Inhoudsindicatie
Hoger beroep. Incident tot voeging ex artikel 222 Rv van het appel de hoofdzaak met het appel in de vrijwaringszaak.
Indien de vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, staat de in eerste aanleg gegeven beslissing in de vrijwaringszaak op losse schroeven. Daarom wordt verzet tegen de voeging gepasseerd.
Uitspraak
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.267.533
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, kantonrechter Utrecht: 7146739)
arrest van 11 februari 2020
in het incident tot voeging (artikel 222 Rv) tussen
[appellante] en [appellant]
beiden wonende in [A] ,
appellanten in het hoger beroep, eisers in het incident tot voeging,
in eerste aanleg: eisers tot vrijwaring,
hierna: [appellanten] ,
advocaat: mr. R.A.M. Saedt,
en:
[geïntimeerde] ,
wonende in [B] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak in hoger beroep, verweerder in het incident tot voeging,
in eerste aanleg: gedaagde tot vrijwaring,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. D.F. Fransen.
1 Het geding in eerste aanleg
Het verloop van het geding in eerste aanleg blijkt uit het vonnis van 3 juli 2019 van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht) in de vrijwaringszaak tussen partijen.
2 Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 3 oktober 2019,
- de incidentele conclusie tot voeging,
- de memorie van antwoord in het incident ex artikel 222 Rv.
Partijen hebben de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest in het incident.
2 De motivering van de beslissing in het incident tot voeging
[appellanten] hebben in de hoofdzaak in eerste aanleg verweer gevoerd tegen vorderingen van [C] (verder: [C] ). Volgens [C] hebben [appellanten] hen een woning verkocht waarvan de schoorsteen en/of het rookkanaal bouwkundig gebrekkig waren en zijn [appellanten] verplicht om de schade te vergoeden die het gevolg was van die gebrekkigheid. hebben [geïntimeerde] gedagvaard om hen te vrijwaren: omdat [geïntimeerde] bij bouwwerkzaamheden fouten zou hebben gemaakt is hij volgens [appellanten] verplicht om al wat [appellanten] volgens het eindvonnis in de hoofdzaak aan [C] zullen moeten betalen, aan [appellanten] te vergoeden.
De kantonrechter heeft in twee vonnissen van 3 juli 2019 de vorderingen in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak afgewezen.
de twee procedures in hoger beroep
[C] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in de hoofdzaak. Hun hoger beroep is bij dit hof aanhangig en heeft zaaknummer 200.267.483 gekregen. In die zaak had het hof een mondelinge behandeling bepaald, waarvan de datum is uitgesteld vanwege het incident dat in dit arrest wordt beoordeeld.
[appellanten] hebben op hun beurt hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis in de vrijwaringszaak. Dit is het hoger beroep waarin dit arrest wordt uitgesproken. Allereerst hebben [appellanten] gevorderd om de twee hoger beroepszaken met elkaar te voegen. [geïntimeerde] heeft zich daartegen verzet.
wat het hof vindt
Voeging volgens artikel 222 Rv kan worden gevorderd wanneer het gaat om ‘verknochte’ zaken die tegelijk voor dezelfde rechter aanhangig zijn. Het hof zal de twee zaken voegen omdat de zaken aan dit vereiste voldoen: indien [appellanten] in de hoger beroepszaak met nummer 200.267.483 alsnog worden veroordeeld om aan [C] schade te vergoeden, zal de in eerste aanleg gegeven beslissing in de vrijwaringszaak op losse schroeven staan. In dat geval zal de uitkomst van de vrijwaringsprocedure onder meer afhangen van de vraag in hoeverre de schoorsteen en/of het rookkanaal bouwtechnisch niet in orde waren, zoals in de hoofdzaak eveneens moet worden beoordeeld. Gelet hierop bestaat het gevaar dat er in de afzonderlijke hoger beroepszaken verschillend wordt geoordeeld, bijvoorbeeld over de bouwtechnische staat van de schoorsteen/het rookkanaal. Voeging kan dat voorkomen en maakt het overigens ook makkelijker om het verloop van de twee zaken op elkaar af te stemmen. Door de voeging blijven de vorderingen hun zelfstandigheid behouden (HR 21 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2500) en wordt de partij in de ene zaak niet automatisch partij in de andere zaak (HR 21 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2904).
de proceskosten in dit incident
De partij die in het ongelijk wordt gesteld, wordt in de kosten veroordeeld (zie artikel 237 lid 1 Rv en artikel 353 lid 1 Rv). Dit betekent dat het hof een kostenveroordeling moet uitspreken, ook al heeft [appellanten] dat niet met zoveel woorden geëist (zie HR 28 november 1986, NJ 1987/380). In dit incident wordt [geïntimeerde] in het ongelijk gesteld. Daarom zal het hof hem in de kosten van dit incident veroordelen. De hoogte van die kosten wordt bepaald op € 1.074: dit is het bedrag dat wordt vergoed vanwege het feit dat [appellanten] advocatenkosten hebben gemaakt. Het gaat om één punt van tarief II van het liquidatietarief, dat is het tarief dat gebruikelijk wordt toegepast.