Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-08-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:7642, 200.241.592

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-08-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:7642, 200.241.592

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
24 augustus 2018
Datum publicatie
10 december 2018
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2018:7642
Zaaknummer
200.241.592

Inhoudsindicatie

Schorsing werking beschikking. Vervangende toestemming verhuizing. Belangenafweging.

Uitspraak

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.241.597/02

(zaaknummers rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem 266080 en 267634)

beschikking van 24 augustus 2018 op het verzoek tot schorsing

inzake

[verzoeker] ,

voorheen wonende te [woonplaats] , thans wonende te [woonplaats] ,verzoeker in de hoofdzaak,tevens verzoeker tot schorsing,

verder te noemen: de vader,

advocaat: thans mr. S.P.H. Visser te Velzen Zuid,

en

[verweerster] ,

voorheen wonende te [woonplaats 1] ,

thans wonende te [woonplaats 2] ,

verweerster in de hoofdzaak,tevens verweerster tot schorsing,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. A. de Visser te Zaandam.

1 Het geding in eerste aanleg in de hoofdzaak

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van 9 mei 2018 van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. Bij de beschikking met zaaknummer 266080 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, beslist dat:

- aan de moeder vervangende toestemming wordt verleend om met [kind 1] en [kind 2] van [woonplaats 1] naar [woonplaats 2] te verhuizen;

- aan de moeder vervangende toestemming wordt verleend om [kind 1] en [kind 2] in te schrijven op haar woonadres in [woonplaats 2] ;

- met wijziging van het door partijen op 17 januari 2017 ondertekende ouderschapsplan, de regeling ten aanzien van de wekelijkse zorgverdeling als volgt wordt vastgesteld:

De kinderen verblijven bij de vader in de ene week van vrijdag na schooltijd van [kind 1] tot zaterdag 12.00 uur en in de andere week van vrijdag na schooltijd van [kind 1] tot zondagavond alsmede gedurende de extra vrije schooldagen, waarbij de vader de kinderen haalt bij de moeder/de school en de moeder de kinderen haalt bij de vader;

en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beschikking met zaaknummer 266080 zal hierna worden aangeduid als de bestreden beschikking.

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing van de bestreden beschikking met producties, ingekomen op 22 mei 2018;

- het verweerschrift in de hoofdzaak;- het verweerschrift tegen het verzoek tot schorsing met producties;

- een journaalbericht van mr. S.P.H. Visser van 10 augustus 2018 met bijlagen, waaronder een beschikking van de rechtbank Den Haag van 20 juli 2018.

2.2

Bij beschikking van 26 juni 2018 heeft het gerechtshof Amsterdam de zaak in de stand waarin deze zich bevond, verwezen naar dit hof.

2.3

De mondelinge behandeling heeft op 20 augustus 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3 De motivering van de beslissing

3.1

Aan de orde is het verzoek van de vader schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking met zaaknummer 266080, voor zover het de onder 1 genoemde beslissingen betreft. De moeder voert hiertegen gemotiveerd verweer.

3.2

Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.

3.3

Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688 en HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5012.

( i) De verzoeker moet belang hebben bij de door hem gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking.

(ii) Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van zijn wederpartij bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van de beschikking. Indien de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is het belang van de schuldeiser bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel gegeven.

(iii) Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing.

(iv) Indien de rechtbank in eerste aanleg een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de verzoeker die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn verzoek ten grondslag moeten leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.

( v) Indien de rechtbank in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op het verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en moet worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i) tot en met (iii) vermelde.

3.4

Nu de rechtbank in de bestreden beschikking naar het oordeel van het hof geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op het verzoek tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad, dient het hof te beslissen met inachtneming van de hiervoor onder (i) tot en met (iii) vermelde punten.

3.5

Gelet op de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling over en weer is verklaard is het hof na afweging van de belangen van de kinderen en partijen van oordeel dat de werking van de bestreden beschikking dient te worden geschorst.

Partijen twisten in de hoofdzaak over de vraag of de moeder met de kinderen mag verhuizen naar [woonplaats 2] . Vaststaat dat de ouders een ouderschapsplan hebben opgesteld en ondertekend waarin zij hebben afgesproken dat zij dicht bij elkaar blijven wonen en in ieder geval in [woonplaats 1] of directe omgeving, teneinde het co-ouderschap te kunnen uitoefenen. Gebleken is dat de moeder de bestreden beschikking ten uitvoer heeft gelegd en dat zij na het geven van die beschikking in mei 2018 met de kinderen is verhuisd naar [woonplaats 2] . Uit de onder 2.1 vermelde beschikking van de rechtbank Den Haag blijkt dat partijen, naar aanleiding van een door de moeder op 22 juni 2018 aangespannen procedure, voor de duur van de door de vader geëntameerde procedure in hoger beroep voorlopige afspraken hebben gemaakt over onder andere het meewerken van de vader aan de inschrijving van de kinderen op een school en opvang in [woonplaats 2] . Deze afspraken zijn vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Den Haag van 20 juli 2018. Partijen hebben ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard dat inmiddels uitvoering aan deze afspraken is gegeven.

In de hoofdzaak zullen de standpunten van partijen inhoudelijk worden beoordeeld. Dit zal leiden tot een bekrachtiging of een vernietiging van de bestreden beschikking. Als de bestreden beschikking wordt vernietigd dan zal dit inhouden dat de moeder niet met de kinderen mag/mocht verhuizen naar [woonplaats 2] . De kinderen zullen in een relatief korte tijd voor een tweede keer moeten verhuizen, te weten van [woonplaats 2] weer terug naar [woonplaats 1] , met een ingrijpende verandering van hun sociale omgeving tot gevolg. De tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking door de moeder brengt voorts met zich dat het verblijf van de kinderen in [woonplaats 2] een min of meer vaststaand feit wordt, waarmee in de hoofdzaak bij de uiteindelijke afweging van alle betrokken belangen rekening dient te worden gehouden. Het hof is met de vader van oordeel dat zijn (proces)positie in de hoofdzaak hiermee wordt beïnvloed dan wel wordt geschaad. Ook de belangen van de kinderen kunnen nadelig worden beïnvloed, mede gelet op de afspraken zoals overeengekomen in het ouderschapsplan van 17 januari 2017. Ook indien het hof de door de moeder gestelde belangen bij de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking - die ook de rechtbank heeft meegewogen - in aanmerking neemt, dan zijn deze onvoldoende zwaarwegend tegenover het belang van de vader bij het behoud van de voor de bestreden beschikking bestaande toestand totdat op het hoger beroep is beslist.

4. De beslissing

Het hof:

schorst de werking van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 9 mei 2018, met zaaknummer 266080, voor zover het de beslissingen betreft, die hiervoor onder 1 zijn weergegeven.

Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, T. ter Brugge en J.U.M. van der Werff, bijgestaan door mr. M. Ligtenberg-Vastenholt als griffier, en is op 24 augustus 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.