Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-06-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5441, 200.199.498

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-06-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:5441, 200.199.498

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
12 juni 2018
Datum publicatie
25 juni 2018
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2018:5441
Zaaknummer
200.199.498

Inhoudsindicatie

Grensvaststelling. Een op de praktijk afgestemde uitleg van artikel 5:47 BW brengt mee dat bij gelijk blijvende uiterlijke omstandigheden de grens wordt geacht ook voor het verleden langs deze lijn te hebben gelopen.

Op vordering van appellant heeft de rechtbank in 2015 de grens vastgesteld op grond van art. 5:47 BW. Geïntimeerde stelt dat de grens in 2013 anders liep en dat appellant toen de gemeenschappelijke muur onrechtmatig heeft afgebroken. Het hof beslist dat een op de praktijk afgestemde uitleg van artikel 5:47 BW meebrengt dat bij gelijk blijvende uiterlijke omstandigheden de grens wordt geacht ook voor het verleden langs de in het eerdere vonnis vastgestelde lijn te hebben gelopen en dat een discussie over de vraag of voor een periode in het verleden die grens misschien wel te bepalen valt en zo ja, of appellant zich in die periode misschien schuldig heeft gemaakt aan eigenrichting door de in die periode als gemeenschappelijk aan te merken muur af te breken, daarmee is afgesneden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.199.498/01

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, Civiel recht, zittingsplaats Utrecht, 4494761 UC EXPL 15 – 15127 MG/28934)

arrest van 12 juni 2018

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [plaatsnaam] ,

appellant,

in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie

hierna: [appellant] ,

advocaat: mr. R.J. Bouwmeester,

tegen:

[geïntimeerde] ,

wonende te [plaatsnaam] ,

geïntimeerde,

in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie

hierna: [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. S. Öksüz.

1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 29 november 2016 hier over.

1.2

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:

- het proces-verbaal van comparitie van partijen d.d. 28 maart 2017,

- de memorie van grieven, met producties,

- de memorie van antwoord, tevens houdende wijziging van eis.

1.3

Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2 De vaststaande feiten

2.1

Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.14 van het vonnis van 29 juni 2016 behoudens voor zover deze in hoger beroep zijn bestreden. Grief 1 bestrijdt onderdeel 2.4 van dit vonnis als niet juist.

2.2

Samengevat gaat het over het volgende. [geïntimeerde] woont sedert 2013 aan de [Straat A] 2 te [plaatsnaam] . Haar perceel grenst met de zijkant aan de achterzijde van dat van [appellant] die een pand heeft aan de [Straat B] 47B, hoek [Straat A] . Op de kadastrale kaart van 13 september 2011 ligt de grens tussen beide percelen in het verlengde van de erfgrens van perceel [Straat B] 47A. Ter plaatse stond tot ongeveer 22 maart 2013 een schuur en – in het verlengde daarvan – een stenen muur. [appellant] heeft de muur zonder toestemming van [geïntimeerde] afgebroken. Het Kadaster heeft na opmeting een nieuwe kadastrale kaart verstrekt d.d. 25 september 2013 waarop de erfgrens 62 cm meer in de richting van het perceel van [appellant] ligt. Hierop heeft [geïntimeerde] een nieuwe houten schutting geplaatst en zij heeft daar tegels gelegd. De schutting is door [appellant] op 18 juni 2014 afgebroken. Bij vonnis van 7 januari 2015 heeft de rechtbank bepaald dat de erfgrens tussen de percelen wordt gevormd zoals weergegeven op de kadastrale kaart van 13 september 2011. [geïntimeerde] heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen dit vonnis. Op 15 maart 2015 heeft [geïntimeerde] op deze erfgrens een composieten schutting geplaatst.

3 Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1

Partijen hebben over en weer vorderingen ingesteld. [geïntimeerde] heeft gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot het bouwen van een stenen muur op de erfgrens en tot betaling van schadevergoeding. [appellant] heeft gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot het afzagen van de tegels die over de erfgrens zijn geplaatst, en dat voor recht wordt verklaard dat de door [geïntimeerde] geplaatste schutting in maart 2015 door natrekking eigendom is geworden van [appellant] .

3.2

De kantonrechter heeft het verweer van [appellant] dat de stenen muur destijds niet op het perceel van [geïntimeerde] stond, verworpen en geoordeeld dat [appellant] onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft gehandeld door het afbreken van de muur. De kantonrechter heeft [appellant] veroordeeld tot het bouwen van een nieuwe bakstenen muur. Vervolgens heeft de kantonrechter geoordeeld dat ten tijde van het afbreken van de houten schutting de erfgrens werd bepaald door de kaart van 25 september 2013 zodat toen ervan moest worden uitgegaan dat deze op de erfgrens stond zoals deze gold in mei 2013. Door zonder haar toestemming de schutting te verwijderen heeft [appellant] onrechtmatig jegens [geïntimeerde] gehandeld mede omdat niet is komen vast te staan dat [appellant] door verjaring de eigendom heeft verkregen van de strook grond van 62 centimeter. De kantonrechter heeft [appellant] te dier zake veroordeeld tot betaling van schadevergoeding voor het gevorderde bedrag van € 2.321,28. [appellant] is in de kosten verwezen. In reconventie heeft de kantonrechter de vordering van [appellant] tot het afzagen van de tegels toegewezen met compensatie van kosten.

4 De beoordeling van het hoger beroep

5 De slotsom

6 De beslissing