Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-09-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:8523, WAHV 200.197.791

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-09-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:8523, WAHV 200.197.791

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
29 september 2017
Datum publicatie
10 oktober 2017
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2017:8523
Zaaknummer
WAHV 200.197.791

Inhoudsindicatie

Vergoeding van immateriële schade. Het beoordelingskader van het hof ten aanzien van de

redelijke termijn is niet strijdig met jurisprudentie van de Hoge Raad, zoals door de gemachtigde

aangevoerd.

Uitspraak

WAHV 200.197.791

29 september 2017

CJIB 163857042

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

zittingsplaats Leeuwarden

Arrest

op het hoger beroep tegen de beslissing

van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam

van 23 mei 2014

betreffende

[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),

wonende te [A] ,

voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,

kantoorhoudende te [C] .

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.

De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen.

Bij brief van 24 mei 2017 heeft de advocaat-generaal het hof bericht, dat is besloten om de inleidende beschikking met voormeld CJIB-nummer, waarbij aan de betrokkene een administratieve sanctie is opgelegd, in te trekken en dat de betrokkene hiervan in kennis is gesteld.

Bij brief van 26 mei 2017 heeft de gemachtigde van de betrokkene aan het hof meegedeeld dat het hoger beroep niet wordt ingetrokken en heeft de gemachtigde van de betrokkene verzocht om een kostenvergoeding.

De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld op het verzoek om een kostenvergoeding te reageren, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 34,- opgelegd ter zake van “Overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 6 km/h (verkeersbord A1)”, welke gedraging zou zijn verricht op

8 augustus 2012 om 12:00 uur op de [a-straat] (trajectcontrole) te [D] met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .

2. Nu de advocaat-generaal heeft besloten om voormelde beschikking in te trekken en derhalve is bewerkstelligd, hetgeen de betrokkene met het hoger beroep beoogde te verkrijgen, te weten vernietiging van deze beschikking, heeft de betrokkene geen belang meer bij een uitspraak op het hoger beroep. Derhalve dient het hoger beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk te worden verklaard.

3. De gemachtigde verzoekt om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en vergoeding van immateriële schade.

4. Artikel 13a, eerste lid, laatste volzin, WAHV verklaart het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit) van overeenkomstige toepassing. Derhalve zal het hof het kostenverzoek beoordelen aan de hand van de genoemde regeling.

5. Gelet op voornoemd Besluit komen de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking.

6. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen beroepschrift bij de officier van justitie, het indienen beroepschrift bij de kantonrechter en het indienen hoger beroepschrift bij het gerechtshof. Aan het indienen van een beroepschrift dient telkens één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 496,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 744,- (= 3 x € 496,- x 0,5).

7. De gemachtigde heeft tevens verzocht om vergoeding van geleden immateriële schade en in dat verband verwezen naar een arrest van de Hoge Raad (d.d. 24 februari 2017, vindplaats op rechtspraak.nl ECLI:NL:HR:2017:292) waaruit zou blijken dat dergelijke schade in zaken als deze behoort te worden vergoed. Volgens de gemachtigde is de jurisprudentie van het hof op dit punt in strijd met die van de Hoge Raad.

8. Het hof heeft in navolging van bestendige rechtspraak van de hoogste bestuursrechters bij arrest van 3 maart 2017 (gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:GHARL:2017:1777) geoordeeld dat sprake is van schending van de redelijke termijn van berechting wanneer de procedure in eerste aanleg – inclusief het administratief beroep – langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege het bestuursorgaan jegens de beboete persoon een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een boete zal worden opgelegd. Voor het hoger beroep bedraagt de redelijke termijn van berechting eveneens ten hoogste twee jaar. Die termijn gaat in op het moment dat het rechtsmiddel is ingesteld. Bestraffende sancties hoger dan € 1.000,- worden bij schending van de redelijke termijn in beginsel gematigd. Bij sancties onder de € 1.000,-, zoals de onderhavige, wordt volstaan met de vaststelling dat artikel 6, eerste lid, van het EVRM is geschonden.

9. De kennelijk aan een arrest van de belastingkamer van de Hoge Raad ontleende opvatting van de gemachtigde dat het beoordelingskader van het hof ten aanzien van de redelijke termijn strijdig is met de jurisprudentie van de Hoge Raad, miskent dat het aangehaalde arrest niet een bestraffende sanctie betreft. In zaken met betrekking tot bestraffende sancties hanteert de Hoge Raad, evenals het hof, voormelde uitgangspunten.

10. Het hof stelt vast dat in deze zaak in hoger beroep de redelijke termijn van berechting is overschreden, zodat artikel 6, eerste lid, van het EVRM is geschonden. Onder verwijzing naar het hiervoor overwogene wordt met die vaststelling volstaan.

Beslissing

Het gerechtshof:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;

veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 744,-.

Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.